De taal der Liefde vs de Taal van het Volk

"Als je het mij vraagt,’"aldus Jan Blokker in de Volkskant, "hoorde Candy net zo goed tot de fascinerende seksuele geschiedenis van de Zoekende Mensheid als de reusachtige schaamdelen die ze in Pompeï boven de schoorsteen hadden hangen."

Niet alle prominente cultuurdragers drukten zich in 1971 zo welwillend uit over mijn geesteskind. Nadat ik de schrijver-journalist Simon Carmiggelt had benaderd met de vraag of hij een gastcolumn voor Candy wilde schrijven, wijdde hij daar in Het Parool een ‘Kronkel’ aan. Het begint als zijn vrouw Tinie de post naast hem neerlegt.

‘Er is een brief bij van het Nationaal Seksvakblad Candy.’

‘Wat staat erin?’ vroeg ik.

‘Weet ik niet,’ zei ze. ‘Ik heb ’m niet opengemaakt. Misschien willen ze een naaktfoto van je.’

‘Of van ons beidjes,’ antwoordde ik.

Ze huiverde. (…)

Met Geerten Meijsing, rechts, 1972 Foto (c) Frans Verpoorten Jr

‘Doe je het?’ vroeg mijn vrouw.

‘Ik heb dat blad nog nooit gezien, ik ken de reputatie,’ zei ik. ‘Eerst moet ik eens een nummer kopen.’ Want op het gebied van pornografie, of wat het dan ook wézen mag, ben ik een kleine eter.’ (…)

‘Candy? Dát verkopen we niet,’ zei de juffrouw van de ILA in de Leidsestraat, op zo’n toon van: ‘Er zijn grenzen, smeerlap,’ ‘Waar dan wél?’ vroeg ik. ‘Bij de Ako, denk ik,’ zei ze. Maar ook de juffrouw van de Ako zei koeltjes dat ze er niet aan deed. Twee mannen die iets aan het tellen waren in de winkel, keken ironisch naar me. (…) ‘Waar dan wel?’ vroeg ik weer. ‘Bij de sigarenwinkel, dáár,’ antwoordde ze. ‘Candy?’ vroeg de sigarenwinkelier. ‘Nee. Ik heb wel Mentos en Klarop en Bounty. Allemaal smakelijke rolletjes.’

‘Ik bedoel geen snoep, maar een blád,’ zei ik. ‘Nee, dát verkoop ik niet,’ sprak de man. ‘Hoe kwamen ze daar nou op? Kent u de Athenaeum boekhandel bij de Universiteitsbibliotheek? Probeer het daar maar eens. Die hebben álles.’

Het was zo. Leve de intellectuelen! Ze zijn toch érgens goed voor.

Ik ging met het blad op een terras zitten. Een dame naast me wierp een blik op mijn lectuur, stond op en ging vier tafeltjes verderop zitten. Het is dan ook een goor blaadje, niet zinneprikkelend maar zinneafstompend. Het omslag vermeldde: ‘Doe meer met hulpstukken,’ een pendant van de campagne ‘Doe meer met kaas’. Misschien is het bovenstaande het door Peter J. Muller begeerde hulpstuk. Hij mag het, als hij de bron vermeldt, in Candy overnemen. Gratis. Naakte mensen hebben immers nooit geld op zak.

Volstrekte geestloosheid

Rinus Ferdinandusse, de hoofdredacteur van Vrij Nederland, deed niet zo moeilijk. Hij antwoordde op mijn vraag om een gastcolumn dat het honorarium van honderdvijftig gulden ‘een tikfout’ moest zijn, en ‘zonder twijfel’ vijftienhonderd gulden moest bedragen. ‘Mocht dat het geval zijn zal ik, naar ik vermoed, zeker in positieve zin op uw verzoek om 750 woorden reageren.’

Aan de Kronkel van Carmiggelt ging een brief vooraf van Gerard (Kornelis van het) Reve, die op 11 augustus 1971 (zoals te lezen staat in De Taal der Liefde) zijn kunstbroeder verzocht exemplaren van Gandalf en Candy voor hem te bewaren en op te sturen.

‘Ik ben niet geil op die geschriften, maar wel ongehoord nieuwsgierig, waar de mensen wel hun goede geld voor uitgeven.’ De volksschrijver had geen hoge pet op van ‘bepaalde fotoboekjes’ die bij het aanschouwen zijn ‘vuurroer der liefde niet vermochten in stelling en tot ontbranding te brengen’. Op 17 augustus schreef hij aan Carmiggelt: ‘Ik heb nu alvast een blik geslagen in Candy en Gandalf. De onmiddellijke indruk is er een van volstrekte geestloosheid. Ik zal er een studie van maken.’

Een paar dagen later, op 19 augustus, was de studie voltooid. In de conclusie kreeg ik er stevig van langs:

De vervaardigers van die bladen zijn losgeslagen kleinburgers, die nog steeds diep gebukt gaan onder het vooroordeel dat seksualiteit iets minderwaardigs zou zijn. Op elke pagina wordt de lichamelijke intimiteit als iets belachelijks voorgesteld, en iedereen die ter zake iets probeert te bewerkstelligen, wordt voor gek gezet. Wie koopt dat en waarom? Het is rommel, anders niet. Men kan geen leesbare tekst maken, als men de goddelijkheid van de liefde en het sacramenteel karakter van seksualiteit verloochent. Ik zal nog een hoop geld verdienen door die jongens hun domheid en talentloosheid. Ik zie iets in, wat al die jongens ontgaat. Je kunt geen ontroering teweegbrengen, als je het hebt over ‘voorhuid’, ‘paarse eikel’, ‘penis’, ‘vagina’, ‘clitoris’ of ‘kittelaar’ en ‘anus’. Als je dat leest, denk je voortdurend dat de personen van de handeling wijdbeens op een gynaecologische stoel zitten, en dat de kans op herstel miniem is.

Reve mocht dan de taal der liefde spreken, ik sprak de taal van het volk.

Waarom zijn de sexbonzen zelf zo bang ?

Het is verwonderlijk zoveel moeite als de literatoren deden om hun afkeer van mijn blaadje uit te spreken. Neem de dichter en schrijver Guus Luijters. Die maakte voor het eerst kennis met Candy toen hij ‘plotsklaps’ in een boekenkast hele stapels zag liggen, waarna hij ‘gedreven door nieuwsgierigheid’ en met ‘ijzeren wilskracht’ alsmede een ‘onwaarschijnlijk doorzettingsvermogen’ besloot tien nummers door te bladeren. Somber stemde de jonge literator ‘de verpletterende eenvormigheid’ van ‘dames en heren die in een ‘pas-toe-pas-aan-interieur hun kunsten vertonen, waarbij een opvallende voorkeur voor de orale afdeling van de seks wordt gedemonstreerd en de heren nogal eens vergeten zijn de sokken er bij uit te trekken.’

Wie wel positief reageerde, was Guus Dijkhuizen van het literair-erotische tijdschrift Gandalf. In zijn gastcolumn in nummer 32 vroeg hij zich af ‘waarom zijn de seksbonzen, de kerels die de seksblaadjes maken, zelf zo bang om in hun blote reet te gaan staan…’

Een artikel over het decadente Haarlemse schrijverscollectief Joyce & Co. inspireerde mij in 1972 om contact met voorman Geerten Meijsing op te nemen, die bij mij om de hoek bij zijn ouders in de Churchilllaan in Haarlem woonde. Een afspraak was snel gemaakt. ‘Met zijn geld probeerde deze uitgever een zekere allure te vergaren, en tot dat doel richtte hij diverse artistieke kringen en literaire genootschappen op die zitting hielden in zijn grote villa, die was ingericht als een klein formaat kasteel,’ blikte Meijsing in Een meisjesleven (1981) terug. ‘De eetkamertafel was twaalf meter lang, met hoge rechte stoelen eromheen. Hieraan hielden wij slecht toebereide, of bij een inferieure Chinees gehaalde, maar toch heel genoeglijke diners bij kaarslicht, en soms met “levende muziek”. Onvertogen woorden of ontuchtige prentjes kwamen in deze salon niet te pas.’

Tot Meijsings grote verrassing zag hij een aantal delen van de Bob Evers-serie in de boekenkast staan – de originele drukken uit de jaren vijftig.

“Allemaal eerste drukken?”

“Ja, allemaal, en je ziet, puntgaaf, compleet met stofband,” zei ik. “Het eerste deel, Een overval in de lucht uit 1949, is gesigneerd door de schrijver Willy van der Heide” – om daar achteloos op te laten volgen: “Die was hier vorige week nog. Gedoe met geld.” Van der Heide, Willem W. Waterman, het waren de pseudoniemen van Willem van den Hout.

“Bob Evers en Willy van der Heide… mijn jeugdhelden,” stamelde Meijsing verrukt. “Ik wist niet dat de man nog leefde.”

“Sterker nog, hij schrijft nu voor Candy en woont op een schip in de Prinsengracht. Zullen we volgende week met hem afspreken, als ie nuchter is?”

De ontmoeting in café De Oude Wester tegenover de Westertoren – Meijsing: ‘Daar zat hij. Een grote man met een rafelige snor en een scheepspet op en een stem die tot buiten hoorbaar was. Een kleurrijker persoonlijkheid dan wij in onze stoutste dromen hadden kunnen vermoeden’ – resulteerde in 1972 in de oprichting van het Bob Evers Genootschap.

De genadeloze meesteres

Via mijn broer Rob kwam ik met de schrijver Louis Ferron uit Haarlem in contact. Omdat hun reclame- en adviesbureau Muller & Ferron ‘met een zwak voor de detailhandel’ amper voor brood op de plank zorgde, en ook de ‘bruine’ Vlaamse periodiekjes waar Louis voor schreef de schoorsteen niet deden roken, kwam mijn aanbod om voor duizend gulden een paar Amerikaanse pockets uit de Bee Line-serie te vertalen als geroepen. De rechten werden voor een krats gekocht van Bee-Line Publication in New York, een van de grote pulpuitgevers.

Onder het pseudoniem Luigi de Verona trapte Ferron in 1970 af met De genadeloze meesteres (naar The Chained van A. de Granamour), waarin het personage John Berger zich seksueel onderwerpt aan zijn tweede moeder Bella Verhagen. De vertaling werd door Ferron bewerkt tot een soort sleutelroman, waarin we de genadeloze meesteres, de oermoeder uit zijn werk, herkennen in de passage waarin John Berger met zijn tong dieper op gouvernante Bella ingaat.

‘Volgens de boekbespreking in Candy kon Berger niemand anders zijn dan Ferron zelf, die tijdens zijn eerste huwelijk een intense verhouding had met een veel ouder ‘berekenend secreet van een wijf die verzot was op jonge jongetjes’.

Voor en boven hem strekte zich haar glanzende soepele buik uit met de venusheuvel die het geheime gat naar een onbekende wellustige wereld voor hem suggereerde, al was deze nog verborgen achter een vochtig struikgewas. Zijn vingers klauwden in haar gespierde dijen toen hij haar poesje met hete, koortsige kussen overdekte. Toen begon haar hele lichaam te schokken en John voelde het hete vocht uit haar kut op zijn kin druipen. En zo onderwees Bella haar jonge pupil. Ze had hem volkomen in haar ban, voorbereidend tot de inwijding tot volwassen man…’

De schrijver met zijn fascinatie voor het Duitse naziverleden – “Als ik een borrel op had wilde het handje wel eens omhoog” – voelde zich thuis op de Candy-burelen, waar hij met Candy-redacteur G.J. Lindenboom en Van den Hout op het scherp van de snede literaire discussies voerde. Dat liep één keer uit op een handgemeen, waarbij Lindenboom door Ferron de bril van het hoofd geslagen werd.

Eenmaal gearriveerd vond Ferron het nodig in Bzzlletin (1980) zijn ‘foute’ Candy-verleden recht te zetten: ‘Ik kon me troosten met de gedachte dat ik er goed werk mee deed, maar dat het snel in een fascistische zwijnerij ontaardde, viel in het begin niet te zien. Ik begon het te vermoeden omdat Peter Muller met uiterst vreemd volk omging: Waterman, Pistolen Paultje, en seksorgiën organiseerde. Wat daar gebeurde was echt onfris. Ik heb wel een paar pornoboekjes geschreven, maar ik heb er nooit helemaal in gezeten, daar vond ik het te vies voor. Het is overigens niet een van de leukste herinneringen die ik heb. Ik had net als Rimbaud de neiging van alle smerigheid te proeven om te kijken tot hoever je kunt gaan. Je moet ook het kwade tot in de bron onderzoeken. Daar moet je je mee vereenzelvigen, dan kom je het verste. Het is een soort geheime spionnentactiek: doe maar of je erbij hoort, dan kom je het meeste wel aan de weet.’

Martelgang door de riolen

Dat Ferron er nooit helemaal in gezeten heeft, is in weerspraak met zijn tien pagina’s beslaande blote verschijning in het pornoblaadje Love Color onder de kop ‘In de gouden flamoes’. Na zijn louterende martelgang door de riolen van de seksuele onderwereld groei- de de in 2005 aan darmkanker overleden Ferron uit tot een succesvolle en gelauwerde schrijver.

Ook aan mijn latere bladen werkte hij met plezier mee. Zo onthulde hij in Weekend koningin Emma’s ‘verzwegen liefde’ voor de homoseksuele Ludwig II van Beieren.

Mijn gekozen waardering € -

Sinds 1964 bladenmaker, o.a. Hitweek ('65), Candy ('68), Weekend ('75), Aktueel ('76), dagblad De Dag ('81), De Nieuwe ('92), Foxy ('01); relaunch De Nieuwe ('21)