Johan Cruyff, Esther Vergeer, Foppe de Haan, Bibian Mentel en Dirk Kuijt. Ze zagen het goed toen zij -ieder apart van elkaar- een stichting in het leven riepen om het kinderen met een beperking gemakkelijker te maken om te sporten. Want bewegen is voor deze kinderen een must, zegt Tim Takken, die als inspanningsfysioloog werkzaam is in het Wilhelmina kinderziekenhuis in Utrecht. “Het aantal wetenschappelijke studies is nog beperkt maar ze wijzen allemaal in dezelfde richting: lichamelijke activiteit verbetert ook bij kinderen met een beperking en chronische ziekte de kwaliteit van leven. Het zorgt voor een hogere mate van onafhankelijkheid en een betere gezondheid, niet alleen lichamelijk maar ook sociaal en emotioneel.”
Harde cijfers
Een extra steuntje in de rug kunnen ze daarbij wel gebruiken. “Kinderen met een beperking of chronische aandoening kennen meer overgewicht en slapen vaak slechter door de medicijnen die ze slikken of door een verstoord dag-nacht ritme vanwege hun ziekte. Daardoor zijn ze minder gemotiveerd om fysieke arbeid te verrichten”, licht Takken toe.
Hoewel initiatieven als die van Cruyff en anderen een stap in de goede richting lijken, ontbraken harde cijfers over het beweeggedrag van deze groep. Twee jaar geleden had Takken, aan de hand van internationale standaarden, een uitgebreide inventarisatie gedaan van het beweeg- en zitgedrag van de ‘gezonde’ jeugd in ons land en hij was behoorlijk geschrokken. Slechts een kwart van de kinderen in de leeftijd van 4-17 jaar haalt de beweegnorm en alleen dankzij het feit dat zoveel kinderen de fiets nemen, kwam het gemiddelde rapportcijfer nog net op een zes min uit.
Voor het vandaag gepresenteerde rapport ‘(On)begrensde mogelijkheden?’ doken Takken en zijn collega’s in de gegevensbanken van het RIVM, het CBS en het Mulier Instituut en pasten dezelfde rapportering toe als in hun eerdere inventarisatie – zie voor de resultaten de Figuur ‘De rapportcijfers voor bewegen van de NL jeugd’. Het goede nieuws: de kinderen met een beperking doen amper onder voor hun gezonde leeftijdgenootjes. Maar het slechte nieuws daarmee is dat ook onder een grote groep kinderen met een beperking er beweegarmoede heerst.
Op één hoop
Op de vraag of kinderen met een beperking niet lichter beoordeeld zouden moeten worden dan hun gezonde leeftijdgenoten, schudt Takken het hoofd. “Natuurlijk is het een beperking van dit rapport dat ik het moest doen met landelijke gegevens waarbij alle aandoeningen op één hoop gegooid zijn, ADHD naast astma en dat weer naast aangeboren hartafwijkingen etcetera. Een kind met een beenamputatie is fysiek tot minder in staat dan een kind dat zijn hele leven last van eczeem heeft. Maar voor 95 procent van de kinderen met een beperking of chronische ziekte is het gezond en veilig om te bewegen. De 5 procent bij wie je moet uitkijken? Dat zijn kinderen die bijvoorbeeld spierschade of hartritmestoornissen kunnen oplopen.” Voor de grote groep moet de beweegnorm (voor kinderen van 4 tot en met 17 jaar: elke dag minstens één uur lopen, fietsen of ingespannen spelen) gewoon het streven zijn, vindt Takken dan ook. “Hoewel het wetenschappelijke bewijs voor de huidige beweegnorm wel flinterdun is. Sterker nog, in de Gezondheidsraad zijn we momenteel bezig met een nieuwe norm: we denken dat die langer moet worden omdat het bewegen op de achtergrond blijft afnemen. Mensen hoeven steeds minder uit hun stoel te komen door nieuwe technologische foefjes. Er zijn tegenwoordig al apps om het licht uit te doen en de thermostaat een graadje hoger te zetten. Dan is het niet gek dat de jeugd ook steeds minder in beweging komt.”
Dat de gegevens in het rapport veelal uit vragenlijsten afkomstig zijn, hoeft volgens Takken geen tekortkoming te zijn. “Bij een robuuste wetenschappelijke studie krijgen kinderen een stappenteller of een versnellingsmetertje om. Die kunnen heel nauwkeurig beweging registreren, maar ze zijn geijkt op het beweeggedrag van gezonde mensen. Als een spastisch kind tijdens een zes minuten test een stappenteller omdoet, dan suggereren de gegevens dat hij zich amper fysiek inspant terwijl voor hem zo’n test echt een beproeving is waarbij de hartslag continu rond de 200 slagen per minuut ligt.”
Signaal
Takken hoopt met het rapport een signaal af te geven. Naar ouders en zorgverleners, naar sportverenigingen en sportscholen. “Deze kinderen moeten meedoen. De huidige initiatieven werken daarvoor nog onvoldoende. Het zijn te veel losse floddertjes. De vereniging organiseert een toernooitje voor deze kinderen en krijgt daarvoor goede pr, maar daarna doen ze niks meer en zit zo’n kind weer maanden te wachten op een volgende activiteit. Het moet duurzamer worden.”
Veel obstakels die er momenteel zijn, komen voort uit onwetendheid en overbescherming, meent Takken. “Zestienjarige jongeren die bij ons op de afdeling komen, willen dolgraag naar de sportschool. Maar als ze zich dan melden, dan zegt zo’n sportschoolhouder die niet weet hoe hij met ze moet omgaan: “Ho even, ik wil dat je ouders meekomen.” Een puber haakt dan meteen af want het is natuurlijk niet chill als je je moeder mee moet nemen naar de sportschool.” En g-sporten dan? Takken: “die zijn prima voor kinderen met een licht-verstandelijke beperking maar een pienter jochie met reuma die heeft daar niks te zoeken, die moet in de gewone F-jes of E-tjes mee kunnen voetballen of hockeyen.”
Daarvoor mag de hedendaagse prestatiedrang op de sportvelden wel een stuk omlaag geschroefd worden, vindt Takken. “Jeugdsport is te veel gericht op presteren terwijl gewoon lekker sporten veel belangrijker is voor deze groep kinderen. Laatst was er een jongetje van acht jaar op de afdeling die wilde gaan wielrennen. De wielervereniging suggereerde dat hij eerst maar eens mee moest doen met een lokale wedstrijd, zo’n dikke bandenrace. Het jongetje werd laatste. De club zei toen tegen hem: “jij hoeft niet te komen, jij hebt toch geen talent.” Eeuwig zonde vindt Takken dit, omdat een eenmaal opgelopen achterstand op latere leeftijd bijna niet meer in te halen is. “Bewegen is preventie, daar moet je jong mee beginnen.”
De belangrijkste resultaten van het rapport ‘(On)begrensde mogelijkheden?’:
-26% van de 4-17 jarigen met een beperking haalt de Nederlandse Norm Gezond Bewegen in 2015.
-69% van de 4-11 jarige kinderen met een beperking sport minimaal één keer per week; van de jongeren tussen 12-17 jaar is dit 73%.
-53% van de 4-11 jarigen met een beperking speelt na schooltijd wekelijks minimaal één keer buiten.
-77% van de 4-11 jarigen en 88% van de 12-17 jarigen met een beperking gaat minimaal 3 keer per week fietsend of wandelend naar school in 2015.
-46% van de 4-11 jarige kinderen met een beperking kijkt minder dan 2 uur per dag televisie of zit minder dan 2 uur per dag achter de computer; van de jongeren tussen 12-17 jaar is dit 23%.
-Op een doordeweekse schooldag zit en/of ligt een 4-11 jarig kind met een beperking gemiddeld 7.9 uur; bij een 12-17 jarige is dit 11.1 uur.