Werkt hij in de verste buitengewesten, dan dringt het nieuws uit de grote wereld slechts langzaam en mondjesmaat tot hem door. Hij is heer en meester op zijn terrein. Hij vertegenwoordigt de wet, maar hij gaat zijn eigen gang, maakt zijn eigen interpretatie en bepaalt zijn eigen koers. Slechts af en toe ligt er op een buitenpost een telegram met instructies op hem te wachten, dat is zijn enige verbindingslijn met zijn werkgever.
Achter mijn machine ben ik de Lone Ranger. Ik zwerf van onderwerp naar onderwerp over het brede terrein van de taalkunde, of dat van de automatisering. Het gewoel van de dag, de actualiteit, speelt bij mijn wekelijkse rubriek Chips in NRC Handelsblad maar beperkt een rol. Die is al dagen van tevoren klaar. Bij een column in een blad als Kijk geldt dat nog veel sterker. De actualiteit daarvan is die van bijna een kwartaal na inlevering, onmetelijk ver achter de horizon.
Af en toe brengt de PTT een envelop van de redactie met een opmerking, misschien bruikbaar materiaal of een lezersreactie. Dat is doorgaans het enige contact. Anders dan bij gewone stukken komen er geen opdrachten en hoef ik niet over aanbieding te onderhandelen. Er is alleen de vaste verwachting dat op gezette tijden een passend verhaal in de brievenbus rolt. Ook het redactionele vangnet gaat grotendeels aan mij voorbij. Een beetje columnist schrijft pasklaar, hij kent de maat. Zijn stukken worden niet ingekort, niet omgewerkt of aan de actualiteit aangepast, en zeker niet op de plank gelegd om plaats te maken voor iets wat plotseling actueler is. Ik werk alleen, heer en meester in mijn kleine koninkrijk, mijn eigen uithoek van krant of blad, slechts op afstand gevolgd door het oog van de redactie.
Die vrijheid betekent niet alleen maar feest. Hij brengt ook verplichtingen met zich mee. Een waardig columnist blijft op zijn post. Hij wordt niet ziek en gaat liefst niet met vakantie. Of hij werkt vooruit, maar dan wel zo dat de lezers het niet merken.
En natuurlijk zijn er, ook al door dat summiere contact, twijfels en onzekerheden. Er wordt niets geweigerd*, niets uitgesteld, maar wat betekent dat? Zijn mijn stukjes net-aan passabel, aardig maar niet wereldschokkend, of staat de redactie telkens hijgend op mijn parels te wachten? De enige maatstaf zijn reacties van lezers. Maar ja, die hebben doorgaans ook wel wat anders te doen dan brieven te schrijven dat ze best tevreden zijn. En zijn ze heftig ontevreden, dan kan soms verrassend duidelijk worden dat de columnist weliswaar vrij is, maar niet soeverein. Theo van Gogh merkte bijvoorbeeld, toen hij Het Parool opsierde met een lullig stukje over de zojuist overleden Simon van Collem. Dat pikte de vaderlandse filmindustrie niet, en ze kondigde een advertentieboycot af tegen Het Parool onder het motto: eerst wij eruit en dan hij. En Theo ging, al was het naar verluidt uit eigen vrije wil.
Gelukkig ben ik, net als de meeste columnisten, een eigenwijs mens; dat heb je als einzelgänger binnen krant of blad wel nodig. En al rommelt aan de einder soms zacht een donderbui, ik zadel fluitend op en geef mijn IBM de sporen.
*Dat klopt, achteraf bezien, niet helemaal. Eenmaal is mijn Chips door de hoofdredacteur persoonlijk geweigerd, toen ik schreef dat van D66-coryfee Laurens Jan Brinkhorst verteld werd dat hij blindelings de weg wist in Beatrix’ boudoir. Het klopte, dat verhaal ging inderdaad, maar het moest en zou eruit.
(uit De keuken van Argus; Achter de schermen van de journalistiek, Atlas 1996)