Notting Hill, de hippe, gegoede wijk waar de Britse schrijver Edward St. Aubyn (1960) woont, wordt in vrolijke pasteltinten opgeschilderd. Als kind woonde hij in Victoria Street, aan de andere kant van Hyde Park en Buckingham Palace. ‘Die straat schijnt model te hebben gestaan voor Mary Poppins,’ zegt hij met een glimlach. ‘Alhoewel mijn jeugd totaal anders was dan die van de kinderen in Mary Poppins, is het toch aardig dat mijn straat de inspiratiebron was voor zo’n… ehm.. eh.. ontroerend verhaal.’
Wie bekend is met het werk van Edward St. Aubyn, weet hoeveel ironie er in die zin besloten ligt. Zijn romans Laat maar (1992), Slecht nieuws (1992) en Wat heet hoop (1994), die samen de trilogie Wat heet hoop vormen en daarna een vervolg kregen in Moedermelk (2006), gaan over het vernielde leven van Patrick Melrose en diens aristocratische, puissant rijke familie. Als kind wordt Patrick jarenlang mishandeld en verkracht door zijn tirannieke vader en verwaarloosd door zijn moeder. Van zijn zestiende tot eind twintig is hij verslaafd aan heroïne en in die periode doet hij een zelfmoordpoging. Met zijn vrouw Mary krijgt hij twee zoons, Robert en Thomas, maar hij worstelt met het vaderschap en zoekt in drank verlichting voor zijn depressie. Zijn huwelijk loopt op de klippen en Patrick blijft alleen en berooid achter, doordat zijn moeder het familiebezit dat nog rest nalaat aan een New Age-stichting.
Edward St. Aubyn heeft er nooit een geheim van gemaakt dat de Melrose-serie, zoals de romancyclus ook wel wordt genoemd, is gebaseerd op zijn eigen leven en familie. Als zijn vader niet op tijd was doodgegaan, hadden de romans nooit het licht gezien. ‘Zijn dood was heel welkom en goed getimed. Ik kon mijn eerste roman niet schrijven zolang hij nog leefde, maar ik móést dat boek schrijven, anders had ik zelf niet lang meer geleefd.’
Toen hij Laat maar al had ingeleverd, maar het nog niet verschenen was, belde St. Aubyn elke dag naar de uitgeverij. Hij wilde het boek terugtrekken, maar hing toch steeds weer op. ‘Ik dacht dat het mijn gevoel van schaamte zou uitvergroten. Dat bleek niet het geval. Het maakte me juist minder kwetsbaar dan toen het nog een geheim was.’
Schrijven bood hem de mogelijkheid zijn afschuwelijke ervaringen om te zetten in de schoonheid van literatuur: in messcherp, onderkoeld, vilein, gruwelijk en geestig proza dreef hij zichzelf tot het uiterste, wat in 2006 werd bekroond met een nominatie van Moedermelk voor de Man Booker Prize. En nu is er zijn roman Eindelijk. Het speelt zich af op de dag van de uitvaart van Patricks moeder Eleanor. Bij de crematie ziet Patrick mensen terug die hij liever niet had getroffen en die een heel ander beeld van zijn moeder hebben dan hij. Patrick denkt terug aan de periode waarin hij was opgenomen vanwege zijn drankverslaving en suïcidale neigingen, aan de letterlijke en figuurlijke erfenis die van generatie op generatie overgaat en het aandeel van zijn moeder in zijn getekende jeugd.
Er zit nogal wat tijd tussen Moedermelk en Eindelijk. Wat is er gebeurd?
‘Ik heb enorme moeite gehad met het tot stand brengen van Eindelijk. Het was de moeilijkste van de vijf Melrose-romans om te schrijven. Telkens legde ik het manuscript weg, soms maandenlang. Zelfs het begin was moeilijk. Mijn zus was zo lief om me op haar kosten tien dagen in een Frans hotel te laten verblijven, zodat ik aan een nieuwe roman kon beginnen. Daar zat ik dan, en negen dagen gebeurde er helemaal niets. Ik werd er wanhopig van.
Op de tiende dag kwamen de eerste woorden: ‘Surprised to see me? said Nicholas Pratt’, en ik wás ook echt verbaasd dat hij opdook. Nicolas Pratt was een personage uit de eerste romans en ik was hem helemaal vergeten. Ineens zag ik hoe de thematiek uit de eerste drie boeken, die zich toespitste op Patricks vader, kom samenvloeien met die uit Moedermelk, waarin het draaide om de moeder: door Nicholas Pratt – een soort aardse vertegenwoordiger van Patricks vader David – te laten opduiken op de crematie van Eleanor.
Toen begon het te lopen, al stortte ik nog steeds bij tijd en wijlen in. Het was ongelooflijk moeilijk om zo diep in Patricks vroegste jeugd te duiken, in zijn gevoel van totale hulpeloosheid. Bij de eerste drie boeken kon ik terugkijken op mijn eigen jeugd en verslaving. Voor Eindelijk had ik niets om op terug te vallen.’
Werd u daar onzeker van?
‘Ik heb getwijfeld of het op eigen kracht zou lukken. Het schrijven van een roman is een samenspel tussen wilskracht, intenties en planning enerzijds – het gedeelte waar de schrijver de controle in handen heeft – en het onderbewuste en inspiratie anderzijds, het deel waarover je geen controle hebt. Eindelijk leunde sterk op de noodzaak van een ingeving. Het openbaarde zich pas tijdens het schrijven.
In oktober 1988 begon ik aan Laat maar, maar ik raakte er te veel door van streek en legde het weg. Een jaar later begon ik opnieuw en toen heb ik de roman wel voltooid. In oktober 2010 was Eindelijk klaar. Het heeft tweeëntwintig jaar gekost, maar er ligt nu een krachtig en compleet verhaal. Naar mijn idee vormt dit boek een waarachtig slot en een echte voltooiing.’
Is dit het definitieve einde van de Melrose-serie?
‘Toen ik de eerste drie romans had geschreven, dacht ik dat ik klaar was met de Melrose’s. Ik schreef twee andere romans, On the Edge en A Clue to the Exit. Daarna kwam Moedermelk, dat echo’s bleek te bevatten van het Melrose-huis in Zuid-Frankrijk, een dwangmatig filantropische moeder, een hoofdpersoon die werd geobsedeerd door de verderfelijke nalatenschap van zijn familie en hoe hij zich daarvan kon bevrijden. Plotseling besefte ik dat het gewoon een Melrose-roman was, en heb ik alle namen van de personages veranderd in die van de eerdere boeken.
Nu heb ik een trilogie over de vader en diens nalatenschap, dacht ik, dus dan ga ik ook een trilogie maken over de moeder. Mooi symmetrisch, begrijp je. Maar ik had het weer mis, want tijdens het schrijven van Eindelijk werd duidelijk dat ik het hiermee kon afronden. Ik ben klaar met het onderwerp. Ik werk aan een nieuwe roman die niet over de familie Melrose gaat.’
Nog niet, althans.
‘Nee, echt, het is beslist geen Melrose-roman in vermomming. Patricks preoccupatie met het verleden is voorbij. Hij was depressief en een kenmerk van depressie is dat je meer met je aandacht bij het verleden bent dan bij het heden. Dat is nu achter de rug. Als ik Patrick ooit nieuw leven zou inblazen, zou hij misschien zelfs wel gelukkig zijn. Het is waanzinnig moeilijk om over geluk te schrijven, maar ik hou wel van een uitdaging.’
Hij grijnst. ‘Dus daar moet ik maar uitgebreid research voor gaan doen.’
De dood van zijn moeder, zegt Patrick tegen een vriend, is het beste wat hem is overkomen sinds zijn vaders dood. Hij ziet zijn moeder niet uitsluitend meer als een slachtoffer van zijn vader, die Patrick op zijn derde jaar in het zwembad smeet om zijn overlevingsinstinct aan te wakkeren en hem eigenhandig wilde besnijden op de keukentafel. Ze is ook mededader: Eleanor sloot welbewust haar ogen voor wat zich onder haar neus afspeelde.
Zijn moeders liefdadigheid maakt haar in de ogen van anderen tot een engel, terwijl Patrick ziet wat het werkelijk was: een emotionele afkooppoging voor haar onvermogen om haar eigen kind te redden. ‘Eleanor verkeert in de waan dat ze een heilige wordt door haar hele vermogen aan een charlatan te geven, terwijl ze in feite haar kind onterft waar ze zelf als kind ook werd onterfd. Patrick ziet het dwangmatige, herhalende patroon en dat maakt hem razend. Het is de laatste uiting van haar bedenkelijke moederschap en verwaarlozing.’
Heeft Patrick zich nu werkelijk bevrijd van zijn verleden?
‘Ik denk van wel. We weten niet hoe stabiel het is of hoe lang het duurt, maar Patrick komt wel tot inzicht doordat hij ophoudt met zoeken naar troost. Hij accepteert dat hij niet getroost kán worden. Dit gegeven van ‘ongetroost zijn’ speelt een belangrijke rol in de laatste paar hoofdstukken. Dus hij belt niet de knappe serveerster op, hij neemt geen borrel, hij zoek geen andere, subtielere vormen van vertroosting. Hij houdt zich niet langer bezig met hoe de dingen hadden kunnen zijn, moeten zijn of zullen zijn, maar met hoe het daadwerkelijk is. Hij is bereid de harde realiteit onder ogen te zien.’
Het is ook de enige manier waarop hij zichzelf kan bevrijden: door eindelijk zijn emoties toe te laten.
‘Precies. Er is een moment waarop hij zich openstelt voor het overweldigende gevoel van hulpeloosheid en wanhoop. Hij verwacht erdoor te worden verzwolgen. In plaats daarvan voelt hij mededogen voor het deel van hemzelf dat als kind hulpeloos was. Dat verrast hem.’
Hij hoeft niet meer door anderen getroost te worden, hij troost zichzelf.
‘Die medelevende kant ontwikkelt zich gaandeweg Moedermelk en Eindelijk, af en toe vang je er een glimp van op. Patrick zou daar niet toe in staat geweest zijn in de eerste drie boeken; daar is hij nog te beschadigd en woedend om er een besef van te hebben. De laatste romans bevatten meer tederheid, een gevolg van zijn vaderschap. Wordt hij aanvankelijk in beslag genomen door zijn eigen jeugd, langzaam verschuift zijn aandacht naar zijn kinderen, van het verleden naar het heden. Hij wil zijn jongens zien – werkelijk bestaande kinderen die de kans hebben om van het leven te gaan genieten – in plaats van zich bezig te houden met de spoken uit het verleden.
Van lezers hoor ik dat ze het ontroerend vinden. Ik vind het ontroerend. Het is geen happiness soundbite, begrijp je. Het is geen fantasie-uitkomst of zo, het is doorvoeld en realistisch. Ik bedoel, Freud beloofde zijn patiënten geen gelukzaligheid, hij beloofde ze normale ongelukkigheid. Patrick zal misschien normaal ongelukkig zijn, maar niet langer neurotisch ongelukkig.’
En hoe zit het met Patricks kinderen?
‘Zij hebben zeker niet de perfecte ouders of opvoeding, en zullen hun eigen trauma’s doormaken tijdens hun worsteling om een vrij en ‘vrijwillig’, zelfstandig individu te worden. Daar is niemand van gevrijwaard. Als je de perfecte opvoeding hebt gehad, ligt dáárin de strijd besloten. Het is onontkoombaar. Voor degenen die het meest onvrij zijn geweest, is de noodzaak zich te ontworstelen alleen een stuk groter. Ook Robert en Thomas zullen worstelen, maar het is duidelijk dat zij niet met zulke groteske problematiek te kampen hebben als Patrick.’
Bent u zelf ook met uw verleden in het reine gekomen?
‘Ja, ik sta er eigenlijk helemaal niet meer bij stil, tenzij ik word geïnterviewd. Het zijn gebeurtenissen uit mijn boeken geworden. Ik heb pijnlijke, doorleefde ervaringen getransformeerd tot een, naar ik hoop, genoeglijke literaire belevenis. Dat was ook een reden om de Melrose-reeks af te ronden: ik was er persoonlijk steeds minder in geïnteresseerd en mijn leven ging verder, terwijl ik intussen moest blijven terugkijken. In meer algemene zin blijf ik wel geïntrigeerd door de vraag wat het betekent om werkelijk vrij en onafhankelijk te zijn, wat een vrije gedachte of handeling is. Daar blijf ik vermoedelijk de rest van mijn leven over nadenken.’
U zei vroeger dat schrijven afschuwelijk is, maar minder afschuwelijk dan niet-schrijven. Begint dat te veranderen, nu u dit achter u heeft gelaten?
‘Dat is precies wat me momenteel bezighoudt. Toen Eindelijk was afgerond en ik aan een nieuwe roman begon, vroeg ik me af of ik het contract waaronder ik altijd had geschreven, kon verbreken.’
Wat voor contract?
‘Dat van de ‘artiste maudit’, de verdoemde kunstenaar. Het cliché was dat ik het schrijven haatte, dat het een kwelling was en een lijdensweg. I was singing my way out of hell. Als ik niet schreef, zou ik gek worden en mezelf van kant maken. Op die gronden ontstond Laat maar.’
Maar u voelde het toch ook echt zo?
‘Op dat moment wel: of ik voltooi deze roman en die wordt gepubliceerd, of ik maak er een einde aan. Dat mag in andermans oren dramatisch klinken, voor mij was het op dat moment een volkomen logische, normale beslissing. En het werkte. Dientengevolge durfde ik lange tijd dat contract niet te verbreken. Maar feit is dat ik niet gek zou worden als ik niet schreef, ik hoef mezelf niet uit de hel omhoog te zingen…. Niet meer. Ik zou ontevreden en teleurgesteld zijn als ik niet kon schrijven, maar ik ga mezelf niet opknopen of een overdosis nemen.
En dus vroeg ik me af: kan ik deze afspraak veranderen, kan ik ervan genieten iets te schrijven wat genietbaar is voor anderen? Een bespottelijk idee wellicht, maar in die geestesgesteldheid ben ik begonnen aan mijn nieuwe roman, Met stomheid geslagen.’
En, is het genieten?
‘Ik, ik… Ja, ik geniet er inderdaad van. Wonderbaarlijk – ik heb nog nooit met plezier geschreven. Ik dacht: als mensen mooi vinden wat ik met afschuw heb geschreven, dan zullen ze wat ik met plezier heb geschreven wel verafschuwen. Maar misschien is dat wel mijn bijgelovige, zelfdestructieve aard. We zullen zien.’
Gaat het schrijven zelf ook makkelijker nu?
‘Mijn nieuwe roman vertrekt vanuit twee vragen: kan ik dat contract verbreken en kan ik de manier waarop ik werk veranderen? Dus: kan ik snel schrijven zonder elke pagina vijftig keer te herschrijven voordat ik ‘m op de stapel leg? Daarom schrijf ik nu gewoon achter elkaar door en lees ik het manuscript pas als het helemaal af is; ik improviseer, het is mimetisch en het gaat niet over een getourmenteerde hoofdpersoon…’
U hebt zichzelf opnieuw uitgevonden als auteur.
Droogjes: ‘Ja… dat leek me nou een goede nieuwe uitdaging. Er moet iets moeilijk zijn aan het schrijven van een roman, vind ik, en omdat er geen ingewikkelde persoonlijke thematiek meer resteerde, was de volgende uitdaging om mijn werkwijze radicaal te veranderen.’
En de toon? Ironie is uw handelsmerk, maar wat blijft daarvan over als mildheid en mededogen toenemen?
‘Op een gegeven moment heeft Patrick in Eindelijk een gesprek met Julia en daarin zegt hij dat ironie de moeilijkste verslaving van allemaal is om op te geven, omdat die is gestoeld op een diepgeworteld verlangen om twee dingen tegelijkertijd te bedoelen. Het is een retorisch gevolg van wat er gebeurt als hij wordt verkracht door zijn vader: zijn geest splitst zich af van zijn lichaam, hij is op twee plaatsen tegelijk. Patrick is niet in staat om slechts één ding te zeggen en te bedoelen. Aan het slot van Eindelijk zien we een Patrick zonder ironie. Hij draait er niet langer omheen; wat hij zegt is eenduidig en hij is volledig aanwezig. Dat is een enorme opluchting.’
St. Aubyn lacht. ‘Maar dat betekent natuurlijk niet dat ik de ironie voor altijd verlaten heb.’