Het klinkt stoer als je kunt zeggen dat je bent geboren in Chicago. Voor mijn oudste, geadopteerde zoon Samuel (10) komt dat goed uit als nieuwsgierige mensen vragen waar hij ‘vandaan komt’. Hij woont in Nederland sinds hij vijf weken oud is en hij is er nooit meer terug geweest. Tot afgelopen zomer.
Samuel is bruin en heeft kroeshaar. Mijn man en ik en onze twee jongste kinderen zijn lichtroze-beige en hebben slap haar. Zijn dat jouw kinderen, vragen mensen vaak. ‘Ja’, glimlach ik dan meewarig. ‘Alle drie?’ ‘Ja, alle drie.’ Vrijpostige vragen zijn onvermijdelijk. En nog altijd vind ik ze ongemakkelijk. Het is niet fijn steeds te moeten bewijzen of verdedigen dat mijn liefde voor hem even groot is.
Tien jaar geleden hadden we ons voorbereid op een ‘open adoptie’: we zouden contact houden met de ‘geboortemoeder’ zoals dat in de adoptiewereld officieel heet. Jaarlijks stuurden we haar foto’s en brieven. Zij reageerde niet. Tot onze spijt. Samuel zei er niet veel over, maar als we ernaar vroegen antwoordde hij altijd dat hij haar wilde ontmoeten.
In Nederland worden steeds minder buitenlandse kinderen geadopteerd, maar het aantal adopties uit de Verenigde Staten stijgt licht. Hoewel armoede ook hier een rol speelt, zijn deze adopties vaak anders dan die uit arme landen als China of Kenia. Biologische ouders hebben in de VS over het algemeen een betere positie: ze kiezen zelf een adoptiegezin uit op basis van een gezinsrapport en foto’s. Het is in de VS niet uitzonderlijk dat de biologische ouders door de jaren heen contact met hun kind houden. De kinderen worden vaak als pasgeboren baby’s in een nieuw gezin geplaatst.
Adoptie wordt in de VS veel positiever gezien dan hier. Als Nederlanders horen dat mijn zoon is geadopteerd, kijken ze vaak ernstig. Amerikanen redeneren zo: wat een mooie kansen zal hij krijgen die hij anders niet had gekregen.
Uit een onderzoek in 2008, van adoptieonderzoeker en universitair docent orthopedagogiek Wendy Tieman van de Erasmus Universiteit in Rotterdam, blijkt dat kinderen die op oudere leeftijd zijn geadopteerd vaker naar hun biologische familie zoeken dan kinderen die nog baby waren bij hun adoptie. Recenter onderzoek is er niet. Een dergelijke zoektocht werd in het verleden vaak gezien als indicatie voor een mislukte adoptie, en tegenwoordig vaker als onderdeel van een gezonde identiteitsontwikkeling.
Wij hebben onze Samuel vanaf zijn babytijd verteld dat hij is geboren uit andere ouders, en dat hij door adoptie voor altijd ons kind is geworden. We probeerden hem ook van alles te leren over Afro-Amerikaanse cultuur. Maar zijn geboortemoeder kenden we niet, al hadden we het geluk haar naam te kennen. In de zomer van 2010 vonden we haar op Facebook. We vroegen via het adoptiebureau of ze contact met ons wilde. Na een paar weken antwoordde ze twee regels: “Ik denk iedere dag aan je, ik hou van je, ik zal erover nadenken, dank jullie wel, jullie zijn a blessing in disguise.” Na enkele maanden zei Samuel teleurgesteld: ‘’Ze moet wel erg lang nadenken.”
Velen adviseerden ons met een nieuwe poging te wachten tot Samuel achttien is. Anderen vonden een ontmoeting helemaal geen goed idee. Dat kan alleen maar narigheid opleveren, redeneerden ze. Zelf hadden we ook twijfels. Wat als ze weer zou bedanken voor contact? Wat als we haar onaardig zouden vinden of als het zeer slecht met haar zou gaan (drugs, prostitutie, geweld)? Wat als ze Samuel onbedoeld of opzettelijk tegen ons zou opstoken?
Richard Pearlman moedigde ons wel aan. Als directeur van ons adoptiebureau, Adoption Center of Illinois at Family Resource Center, heeft hij ruim dertig jaar ervaring. We hebben hem hoog zitten. We hebben mede aan hem te danken dat we onze zoon konden adopteren. Maar het belangrijkste: Samuel wilde zijn geboortemoeder graag ontmoeten. Dat voelden wij als een onvervreemdbaar recht. En we wilden het het liefst voor zijn puberteit doen, samen met hem, omdat hij over een paar jaar misschien erg met zichzelf in de knoop kan zitten.
Afgelopen winter, zo’n twee jaar na haar tweeregelige bericht, stuurde het adoptiebureau een brief door, waarin we schreven dat we naar Chicago wilden gaan. Haar antwoord: ,,Wat willen ze?” En later weer een mail van één regel: ,,Ok, laten we elkaar ontmoeten.” Daarna niets meer. Het werd voorjaar, de dag van vertrek naderde, maar een concrete afspraak hadden we niet.
Maar gaan zouden we. Sinds we vliegtickets hadden gekocht, vloog Samuel dagelijks met een gevouwen vliegtuigje door de huiskamer naar Chicago. En toen wist hij nog niet dat we een ontmoeting probeerden te regelen. Een bezoek aan zijn geboortestad zou hoe dan ook mooi zijn, hielden we onszelf voor.
Aangekomen in Chicago barstte het feest los. Samuel vond alles geweldig: de brandweersirene, de lokale supermarkt en de metro op verhoogde rails. Het was leuk om de directeur van het adoptiebureau te zien, een aimabele, links-liberale Amerikaan. Hij belde in ons bijzijn Samuels geboortemoeder. Ze nam op. We hoorden haar stem! Ze stelde voor om elkaar twee dagen daarna te ontmoeten bij The Bean, een kunstwerk downtown. ,,Maar dan ben je jarig,” vroeg Richard. Zij: ,,Deze ontmoeting is het beste verjaardagscadeau dat ik me kan wensen.”
Op de afgesproken dag staan we ruim op tijd klaar voor vertrek. De directeur brengt ons met zijn cabrio naar The Bean. Zenuwen gieren door mijn keel. Onze haren wapperen in de wind. Links van ons Lake Michigan, rechts de skyline van Chicago.
In het park schijnt de zon. Toeristen likken aan ijsjes, kinderen spelen met ballonnen. We zijn acht minuten te vroeg. Het glooiende oppervlak van het kunstwerk is net een lachspiegel. Ik doe mijn best belangstelling ervoor op te brengen, voor afleiding, maar dat valt niet mee. In mijn ooghoek zie ik Richard Pearlman bellen. Er komt een vrouw naar hem toe lopen, met een weelderige blauw-oranje jurk en een enorme zonnebril. ,,Samuel, kom, dat moet haar zijn.” We lopen naar haar toe. Ze neemt haar bril af, wrijft in haar ogen zegt: ,,Sorry, I’m so nervous! May I hug you?” Wij vertalen, Samuel knikt. En dan knijpt ze hem bijna fijn en zegt: ,,Je hebt mijn ogen, mijn geur en het haar van mijn oma. Je bent het.”
We lopen naar een lunchrestaurant even verderop. Als we eindelijk zitten, zegt ze: ,,Zie ons eens zitten als familie, want we zijn nu familie, toch?” Het ijs is gebroken. Ik denk: het adoptiebureau heeft deze woorden voorbereid, maar het kan me niets schelen, want ik voel dat ze het meent en ik ben het er roerend mee eens.
,,Ik denk vaak aan je. Ik mis je ontzettend,” zegt ze. ,,Vlak na je geboorte, heb ik je urenlang gewiegd. Ik wist wat ging komen, ik had er veel verdriet van, maar ik kon niet voor je zorgen.” Haar stem trilt, haar ogen nat. Destijds ging het niet goed met haar. Ze was haar man en haar baan kwijtgeraakt, en woonde met vier kinderen in een opvangtehuis. Samengevat: ze kon hem geen eten geven. ,,Daarom had ik voor je geboorte al het aller-moeilijkste besluit genomen dat ik ooit heb genomen, maar het was ook het beste wat ik kon beslissen.” Wilfred, mijn man, vertaalt, maar ook hij houdt het niet droog. Nu huilen alle volwassenen. Samuel zit tussen ons in en kijkt de kring rond.
Ze zegt het met woorden, gedetailleerd en met veel nadruk en ze herhaalt het drie keer, maar ze straalt het ook uit: dit is wat ze wil voor Samuel. Ze had ook voor pleegzorg kunnen kiezen, maar ze wilde niet dat de staat (tijdelijk) voor haar kind zou zorgen. Ze wilde dat hij deel zou uitmaken van een familie, voorgoed. Dit is precies wat we graag horen: ze heeft vrede met Samuels adoptie, en zelfs met de pijn die nu eenmaal ook eraan kleeft.
De ontlading is enorm. We willen alles van elkaar weten. Dat hij trompet leert spelen, leert zingen en dansen, dat ook opa en oma’s naar hem omkijken. Dat klinkt als muziek in haar oren. Zij heeft nu weer wel een lieve vriend, een huis en gediplomeerd werk. Het gaat goed met haar, al heeft ze een zwaar leven als moeder van opgroeiende kinderen in een arme wijk waar criminelen de straten onveilig maken.
Uitgelaten, voldaan en moe gaan we naar Richard die heerlijk voor ons heeft gekookt, terwijl vuurvliegjes door de tuin dwarrelen. Hij spreekt Samuel toe; hij hoopt dat de ontmoeting met zijn geboortemoeder hem een rust brengt die hij eerder niet had. Samuel knikt. Later die week ontmoeten we haar nog eens. Samuel speelt met het water van een fontein, terwijl wij praten. Dat wil Samuel zo. En zij ook. Samuel roept stralend “mama, kijk eens hoe het water spat!”. Daarbij kijkt hij mij aan. ,,Leuk,” roep ik terug en dan kijk ik naar zijn andere moeder. ,,Is het niet rot voor je als hij mij mama noemt?” vraag ik. ,,Nee,” zegt ze beslist en stevig. ,,Ik ben er juist blij om.” Ze gaan nog eens op de foto samen, en nemen dan afscheid. Met lieve aandacht voor elkaar, maar niets hartverscheurend tragisch of naar.
Wat zijn we blij met ons nieuwe familielid! Adoptie is zeker niet alleen een feest met slingers – niet voor Samuel, niet voor zijn Amerikaanse moeder, en ook niet voor ons als adoptieouders. Maar deze roots-trip had niet beter kunnen verlopen. Nu, een paar maanden later, krijgen wij de indruk dat Samuel inderdaad beter in zijn vel zit. Anders dan voorheen praat hij nu graag over zijn adoptie en hij wil ook graag dat ik dit stuk schrijf. Ook zijn geboortemoeder zegt dat het haar goed heeft gedaan. Ze voelt zich nu stukken lichter, zegt ze.
Door Hille Takken, gepubliceerd in NRC Handelsblad op zaterdag 5-10-2013