En wéér worden extremistische gelovigen geprivilegieerd

Corona of niet, het is eigen god eerst, en dus zaten fanatieke refos in Barneveld, Staphorst en Opheusden op 20 december weer met honderden in de kerk. Maar met welk recht eigenlijk, zo midden in een lockdown?

Bij alle schrik die het kabinet ertoe dreef om vanaf Ruttes tweesprong per 15 december pardoes in het diepe van een rommelige lockdown te springen, viel toch vooral het exorbitante ontzag van onze regering voor de Heere op. Terwijl ze de naar adem snakkende tempels van Gambrinus, Bacchus en Epicurus nog altijd geen sprankje asem gunt, wordt in onze seculiere en liberale democratie die van God, Allah en Jahweh opnieuw geen strobreed in de weg gelegd. De reden daarvoor zou zijn dat het sluiten van kerken, moskeeën en synagogen zich niet zou verdragen met de grondwet.

De meeste kerkende christenen, islamieten en joden maakt het allemaal weinig uit, die weten wel beter dan midden in een lockdown met z’n allen in een tochtige ruimte of in het open veld tegen elkaar aan te gaan zitten hoesten en spetteren. Maar dat geldt niet voor de fanatieke fringe. Die vormt daarmee een gevaar voor de hele volksgezondheid en, in het verlengde daarvan, ook voor de nationale economie. Dat is nogal wat, het moet dus wel om een heel stevige inbreuk op de grondwet gaan.

Het valt echter nog niet mee om vast te stellen waar de schoen wringt. De vrijheid van godsdienst is sinds 1983 het onderwerp van artikel 6 van de grondwet. Vermoedelijk gaat het dan ook om de formulering in het tweede lid van dat artikel, waar staat dat de wet “ter zake van de uitoefening van dit recht buiten gebouwen en besloten plaatsen regels (kan) stellen ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.” Daarin leest men misschien dat zoiets “dus” binnen gebouwen en besloten plaatsen onmogelijk is. Maar met die interpretatie is alles mis.

Denkfout

Om te beginnen is het een klassiek geval van een veel voorkomende denkfout, het ten onrechte omkeren van een als-A-dan-B redenering, oftewel een implicatie. Neem de implicatie “als je een mens bent, loop je op twee benen”. Die is juist, maar ze is, net als de meeste implicaties, niet symmetrisch. Elk uilskuiken weet dat de omkering ervan, “als je op twee benen loopt, ben je een mens”, onzinnig is. Zo is het ook in het geval van artikel 6. Het simpele gegeven dat er buiten gebouwen extra regels gesteld kunnen worden, bijvoorbeeld om groepen hare krisjna’s van de straat af te kunnen sturen, zegt niets over wat er binnen gebouwen kan, mag en moet.  Dat lijkt ook de bedoeling van de wetgever, waar hij in de uitleg in eenvoudig Nederlands van artikel 6 stelt: “Je mag in Nederland ook (mijn cursivering) buiten de muren van een gebouw laten zien wat je geloof is, ook met een groep. Maar als de groep dan bijvoorbeeld grote verkeersproblemen veroorzaakt, dan mag het niet. Je mag dus overal jouw geloof of overtuiging laten zien, behalve als je je niet aan andere regels of wetten houdt.” De achtergrond van die formulering moet wel de vanzelfsprekende ervaring zijn dat er binnen besloten ruimtes geen verkeersproblemen van betekenis voorkomen, net zo min als verstoringen van de openbare orde, en dat geloofsgerelateerde gevaren voor de gezondheid toch ook vooral ontstaan wanneer bijvoorbeeld zieke of verdwaasde gelovigen zich in de openbare ruimte aan andersdenkenden opdringen of vergrijpen. Maar dat betekent dus nog altijd niet dat overheidsingrijpen met betrekking tot wat er in of met gebedshuizen gebeurt, uitgesloten is. Weliswaar kennen we nog steeds het kerkasiel, maar dat is een oeroud gewoonterecht, een morele traditie die geheel losstaat van de grondwet.

Het kan ook zijn dat het kabinet een zogenaamde botsing van grondrechten ontwaart, en vindt dat daarbij de vrijheid van godsdienst het zwaarst moet wegen. De vraag is dan natuurlijk welk ander grondwettelijk recht in het spel is. Omdat de grondwet ten aanzien van de gezondheid geen rechten toekent, maar slechts de overheid opdraagt “maatregelen ter bevordering van de volksgezondheid” te treffen (art 22), blijft alleen het gelijkheidsbeginsel van artikel 1 over. Waar het gelijkheidsbeginsel zich verzet tegen een uitzonderingspositie voor gelovigen, zou de vrijheid van godsdienst die juist rechtvaardigen – en zwaarder wegen.

Tombola

Als dat de redenering is, dan maakt de regering van wet en recht een tombola. Immers, vijftien jaar geleden heeft ze in de zaak over het volwaardig lidmaatschap van vrouwen van de SGP moeten erkennen dat niet alleen het gelijkheidsbeginsel, maar zelfs het VN-vrouwenverdrag de godsdienstvrijheid overtroeft.  Wat je verder ook van die kwestie kunt denken: wat toen ten principale goldt, geldt nu ook.

En dan is er, net als in de SGP-kwestie de vraag in hoeverre de godsdienstvrijheid werkelijk in het geding is. Niet naar een kerk, sjoel of moskee kunnen, staat het naar eer en geweten belijden van iemands geloof op geen enkele manier in de weg. Voor de ultrarefo’s die massaal de lockdown negeren al helemaal niet. De reformatie begon ten tijde van Luther en Calvijn immers juist op grond van de gedachte dat het geloof niet aan een kerk of gemeente toebehoorde, maar een persoonlijke aangelegenheid was tussen God en de individuele gelovige. Dat sluit een onmisbare functie van het gebedshuis en zelfs van groepsgewijs samenkomen juist uit – samen demonstratief je vroomheid vieren is mooi, maar het hoeft echt niet.

Op ongeveer dezelfde gronden kunnen ook joden en moslims moeiteloos doorgeloven zonder gebedshuis – Je zou, over de joden gesproken, zelfs kunnen stellen dat de tempel die er niet is al 1950 jaar lang een sterker bindende functie heeft gehad dan die welke er ooit wel was. Alleen bij de Rooms-katholieken speelt de kerkgang een prominente rol in de hiërarchisch georganiseerde geloofsbeleving, maar die hoor je niet klagen. De bisschoppen hebben zelfs uit zichzelf de nachtmis gecancelled.

Palen van gehoorzaamheid

“Maar”, zult u, verlichte burger, tegenwerpen, “we hebben toch de scheiding van kerk en staat, die zegt dat de overheid niet mag ingrijpen op religieus terrein, niet figuurlijk en ook niet letterlijk?” Welnee, dat is wat geloofsgemeenschappen er, als het zo uitkomt, graag van maken. Scheiding van kerk en staat is een rechtsstatelijk beginsel, dat in Nederland nergens meer in een wet is vastgelegd. Ooit stelde de grondwet dat er geen staatsgodsdienst was en dat geen godsdienst aanspraak kon maken op speciale privileges, niet in de seculiere domein en ook niet ten opzichte van andere godsdiensten. En Thorbecke maakte in zijn herziene grondwet van 1848 in artikel 169 klip en klaar hoe het zat met de verhouding tussen kerk en staat: “De Koning waakt, dat alle kerkgenootschappen zich houden binnen de palen van gehoorzaamheid aan de wetten van den Staat.” Die bepaling had, gezien de verwarring die tegenwoordig heerst, bij de zogenaamd “redactionele” moderniseringsslag van 1983 beter kunnen blijven staan.

Wat het beginsel van scheiding van kerk en staat werkelijk inhoudt, is dat de staat zich enerzijds niet bemoeit met interne zaken des geloofs, zoals de liturgie of de benoeming van kerkelijke functionarissen, maar zich anderzijds bij wetgeving en de handhaving en uitvoering daarvan niet door religieuze druk, opvattingen of argumenten laat leiden. God is, om het met de grote Franse geleerde Pascal te zeggen, een hypothese waar de wetgever geen behoefte aan heeft. Dat is alles.

Vaccinaties

Dat noch de vrijheid van godsdienst, noch de scheiding van kerk en staat een vrijbrief betekent voor kerkelijke genootschappen om op hun eigen terrein en zelfs binnen hun eigen muren hun goddelijke gang te gaan, blijkt ook wel uit de staande praktijk. Wat godsdienstigen op religieuze gronden mogen weigeren of eisen zijn doorgaans dingen die betrekking hebben op het eigen lichaam en welvaren en, zover de ouderlijke macht strekt, dat van hun kinderen.  Dan hebben we het bijvoorbeeld over verzekeringen, vaccinaties en tot op zekere hoogte de leerplicht en passend onderwijs. Maar de Bijbel mag nog zo hard beweren dat wie zijn kinderen liefheeft de roede niet spaart (Spreuken 13:24), toch staat jeugdzorg tegenwoordig even snel op de stoep bij mishandeling of misbruik van kinderen binnen de muren van kerken, kloosterscholen en weeshuizen, als waar dan ook. Alleen in het geval van kinderbesnijdenis en bij islamitische scholen wordt om onduidelijke redenen nog altijd van kindermisbruik en ‑mishandeling weggekeken.

Al met al is er dus geen enkele grond om kerkgenootschappen met betrekking tot de bestrijding van de Covid-19 pandemie privileges te gunnen. Dat de regering dat toch doet, geeft op allerlei manieren te denken. Het ergst is misschien nog wel dat ze op die manier de vrijheid van godsdienst laat verworden tot een aansporing aan religieuze fanatici om de samenleving de rug toe te keren en er een dikke vinger tegen op te steken. Dat kan toch echt de bedoeling niet zijn.

Afbeelding van Eugenio Albrecht via Pixabay

Mijn gekozen waardering € -

Taalkundige, schrijver, vertaler en wetenschapsjournalist @rik_smits_ @RikSmitsAuthor