Er huist een tiran in Amélie Nothomb

Ze werd er geboren, woonde er als twintiger een tijd en trouwde er bijna. Amélie Nothomb mag dan van origine Belgische zijn, Japan heeft een bijzondere plek in haar hart. In haar nieuwe autobiografische roman ‘Nostalgie van het geluk’, die deze week verschijnt, keert ze voor het eerst in vijftien jaar terug naar het land waar haar schrijverschap werd geboren.

Amélie Nothomb – Nostalgie van het geluk (176 p.)
Vertaling Daan Pieters
De Bezige Bij Antwerpen, €19,99

Amélie Nothomb (1967) is een van de bekendste hedendaagse schrijfsters van Belgische komaf, haar werk wordt in meer dan veertig talen vertaald en haar romans worden stuk voor stuk bestsellers in Frankrijk, waar ze al jaren woont. In Parijs heeft het schrijverschap tenminste nog enig aanzien, meent ze, en bovendien kan ze met een Franse uitgever een groter publiek bereiken dan met een Belgische.

Elke dag fladderts Nothomb, gehuld in een lange, zwarte rok, de donkere haren onder haar hoed uit golvend, het gebouw van haar Parijse uitgeverij Albin Michel binnen, waar zij een eigen kantoortje heeft. Tientallen brieven liggen verspreid over haar bureau, sommige al geopend. Elke dag zit Nothomb hier zo’n vijf uur lang haar post te lezen en te beantwoorden; ze schrijft iedereen terug, mits de brief beleefd is. Dat is lang niet altijd het geval; ze krijgt ook geregeld heel onprettige ‘fanmail’.

‘Ofwel mensen zijn idolaat van me, óf ze haten me. Dat is al zo vanaf mijn derde jaar. Ik kan genoeg redenen bedenken waarom ik mezelf haat, maar waarom anderen mij haten? Ik vind het wel moeilijk, maar heb toch liever dat iemand me ronduit verafschuwt dan helemaal door me geobsedeerd is en me achtervolgt. Of brieven stuurt met rare zinnen: “Ik heb je boek gelezen. Ik heb je begrepen. Jij moet vermoord worden. Wees niet bang, ik ben er.”’

Nothomb schrijft graag en op een grappige manier over de sinistere kant van het mens-zijn. Zo gaat Zwavelzuur (2006) over een realityprogramma waarin willekeurige mensen van straat worden geplukt en in een concentratiekamp gestopt, waarna televisiekijkers mogen stemmen wie er ten prooi valt aan de kampbeulen. Het vorig jaar verschenen Dagboek van Zwaluw (2007) gaat over een man die zijn gevoel verliest en alleen door te moorden nog enig genot kan proeven.

‘Ik koester geen hoge verwachtingen van de mensheid. Het lijkt wel of mensen elkaar voortdurend kapot willen maken, op kleine en grote schaal, zelfs in vriendschap en liefde. Ze vermoorden elkaar met wapens of met woorden, waar je weliswaar niet fysiek van sterft, maar net zo goed aan kunt doodgaan. Een auteur schrijft over de werkelijkheid en dit is wat ik zie. Er is geen hoop, maar het leven is grappig. Zwavelzuur is natuurlijk een vreselijk verhaal, maar voor mijn gevoel heb ik niet overdreven. Het principe van die programma’s is hetzelfde. Het zou kúnnen gebeuren. Een meisje van veertien schreef me: “Wauw, als die show op tv zou zijn, zou ik er zeker naar kijken!” Ik denk dat iederéén zou kijken.’

Exentriek
Mede dankzij haar enigszins morbide verhalen staat Nothomb te boek als een excentrieke dame. Onzin, vindt ze zelf. ‘Is het dragen van een hoed nou zo buitenissig? Ik ben helemaal niet zo excentriek.’ Niettemin is Nothomb bepaald geen kleurloze, alledaagse vrouw en haar leven evenmin, als je haar autobiografische romans mag geloven. Als dochter van de Belgische diplomaat Patrick Nothomb trok Amélie met vader, moeder, broer en zus over de wereld. De eerste vijf jaar van haar leven woonde ze in Japan, later onder meer in Amerika, Bangladesh, China en Birma. Als baby was ze, zo beschreef ze in Gods ingewanden (2001), een plant; ze bewoog nauwelijks en maakte geen geluid totdat ze twee jaar oud was.

Alsof ze daarna iets moest goedmaken, werd ze bevangen door een enorme honger, in letterlijke en figuurlijke zin. In De hongerheldin (2005) beschreef ze hoe ze als kind verslaafd was aan snoep en water, en in zekere zin ook aan haar zus – met wie ze nu nog altijd elke dag aan de telefoon hangt. Als reactie op een verkrachting stopte ze op haar veertiendede met eten; in plaats daarvan verslond ze boeken. Ze hongerde zichzelf uit totdat ze nog maar 36 kilo woog, maar hoe haar geest ook z’n best deed, haar lichaam weigerde op te geven en van de ene op de andere dag begon het weer te eten.

Pas op haar zeventiende kwam Nothomb terecht in haar vaderland, toen ze Romaanse taal- en letterkunde ging studeren aan de universiteit van Brussel. Vier jaar later, in 1989, keerde ze terug naar haar geliefde Japan, om het in 1991 weer te ontvluchten. Deze episode luidde het begin in van haar schrijverschap, en kort hierna debuteerde ze met Hygiëne van een moordenaar (1992). Ook het schrijven van romans werd een verslaving: naar eigen zeggen schrijft ze elk jaar vier boeken, waarvan slechts een wordt gepubliceerd. ‘Schrijven is een mysterieus proces. Ik word op een gegeven moment zwanger van een boek, meestal als ik in de metro zit. Zo voelt het écht: Oh! Ik ben zwanger! Sinds mijn eenentwintigste ben ik nooit níét zwanger geweest.’

In haar nieuwe roman Nostalgie van het geluk keert ze terug naar Japan, het land waar ze nog altijd een bijzondere band mee heeft en dat in Gods ingewanden, Met angst en beven (2000) en De verloofde van Sado (2007) een belangrijke rol speelt. Wie die boeken heeft gelezen (ze zijn gebundeld als de Japanse romans) zal dan ook het nodige herkennen in Nostalgie van het geluk, waarin fictie en non-fictie door elkaar lopen en Nothomb onder meer haar ex-verloofde opnieuw ontmoet, de knappe, steenrijke Japanse jongen Rinri – precies, de man uit De verloofde van Sado. Met de haar typerende droge humor, spitsvondigheden en rake observaties schreef Nothomb in deze roman over hun romance, die even abrupt eindigde als ze begon: toen Rinri met haar wilde trouwen, nam ze van de ene op de andere dag het vliegtuig terug naar Brussel, zonder hem te vertellen dat ze nooit meer terug zou keren.

Haar relatie met Rinri was perfect, zegt ze. Toch heeft ze nooit spijt gehad dat ze hem heeft verlaten. ‘Ik voelde me niet eens schuldig en dat is raar, want ik voel me altijd overal schuldig over. Ik vond dat hij beter verdiende, het was echt het beste wat ik kon doen. Rinri was een heel lieve jongen en het was fijn met hem, zelfs perfect. Hij was het eerste vriendje dat me respecteerde en me behandelde als een mens. Hij was als een broer, maar het was geen liefde. Ik heb alleen maar goede herinneringen aan hem, en hoe vaak gebeurt dat nou? Maar ik ben niet gezegend met gematigde gevoelens. Daarom was hij ook niet de juiste man voor mij. Ik val op gekke mensen. Hij was heel charmant en lief, maar hoe kun je overdadige gevoelens hebben voor dat type man?’

Met angst en beven schreef ze acht jaar nadat het zich had afgespeeld. Dit liefdesverhaal kon ze pas zestien jaar na dato opschrijven. ‘Mijn conclusie is dat je langer nodig hebt om geluk te verwerken dan een professionele mislukking.’ Maar tijdens haar latere bezoek aan Japan, waarvan Nostalgie van het geluk het fictionele verslag van is, zal blijken dat er nog veel emoties naar boven komen.

'Als ik wakker word, voel ik me verwoest. Elke ochtend moet ik mezelf bij elkaar rapen. Vreselijk. Schrijven helpt daarbij.'

Pathalogisch schrijven

Nothomb schrijft alsof haar leven ervan afhangt. En misschien is dat ook wel echt zo, zegt ze – zo voelt het in elk geval wel. ‘Schrijven is een genade. Ik vrees dat ik doodga als die me zou verlaten.’ Ze is een pathologisch schrijver, vertelt ze: elke nacht begint ze om vier uur en als de klok acht slaat, houdt ze op. Zonder die routine kan ze niet normaal leven. ‘Ik móét elke dag schrijven. Als ik wakker word, voel ik me verwoest. Elke ochtend moet ik mezelf bij elkaar rapen. Vreselijk. Schrijven helpt daarbij. In al die jaren heb ik één dag niet geschreven. Ik wilde ervaren hoe het is om een normale zondag te hebben en een goed boek te lezen in bed. Het was verschrikkelijk. Ik voelde me weer net zo slecht als op mijn veertiende. Alsof ik doodging. Ik begreep: dit doe ik nooit weer. Ik ben extreem bang dat deze zegen mij verlaat. Er huist een tiran in mij en die is vreselijk. Door het dwangmatige schrijven ben ik niet vrij, maar wel eigen baas. Schrijven is mijn beroep, mijn inkomen, mijn therapie, mijn creatie, mijn gezondheid, mijn sociale link – het is álles.’

Het schrijverschap bevrijdde haar ook van een diepe eenzaamheid. ‘Ik maak van nature niet gemakkelijk vrienden. Voordat ik werd uitgegeven, was ik zó eenzaam. Ik ben nooit in staat geweest mijn plaats te vinden, behalve bij mijn zus. Maar je kunt niet alleen maar met je zus leven. Ik heb die eenzaamheid in mijn boeken beschreven en nu willen veel mensen mijn vriend worden. In het begin opende ik mijn deuren voor iedereen. Dat werd natuurlijk een catastrofe. Ik vertrouw mensen te snel. Gaandeweg heb ik geleerd niet direct iedereen mijn adres of telefoonnummer te geven.’

Met sommige lezers raakt ze bevriend of voert ze een jarenlange correspondentie. Ze tikt met een lange nagel op de stapel brieven. ‘Ik weet dat het gekkenwerk is, maar het fascineert me, zelfs als het saaie brieven zijn. Zo heb ik tien jaar lang gecorrespondeerd met een saaie, maar erg beleefde man. Ineens, na tien jaar, kreeg ik van hem een fascinerende brief. Soms moet iemand dus blijkbaar eerst tien jaar saai zijn en dan ontdek je iets! Daarna werd het gewoon weer saai. We schrijven nog steeds.’

 

Mijn gekozen waardering € -