Politiebaas G. Kehlen, een overtuigd nazi, probeerde het zestal eerst te overtuigen door hen te wijzen op de noodzakelijke strijd tegen het communisme, die het edelmoedige Duitsland voert.
Dat argument moet de agenten weerhouden van het volgen van hun aartsbisschop Jan de Jong die in katholieke kerken liet verkondigen dat medewerking aan deportaties ‘in geweten ongeoorloofd is’.
Kehlen speelde in op de houding van de internationale chef van de kerk, de paus in zijn Vaticaan, die zich nauwelijks verzette tegen het nazidom en de Holocaust met het oog op de strijd tegen een nog groter geachte vijand: het communisme.
De agenten gaven geen krimp, kregen ontslag en doken onder. Net als nog achttien collega’s. SS-baas in Nederland Hanns Albin Rauter reageerde hard en liet familieleden van de agenten opsluiten in kamp Vught. Opdat de deserteurs zich melden. Eén van de zes is Jos van Dam, vader van Marcel van Dam, de latere minister en opiniemaker.
‘Pa, ik zal het u nooit vergeven als u zich voor mij meldt.’ Dat staat op een stukje karton, uit Vught gesmokkeld, van de dan 21-jarige zus van Marcel van Dam. Van Dam sr. meldt zich niet, maar blijft ondergedoken en helpt het verzet tot het einde van de oorlog. Eén van de negen kinderen die moeder Van Dam moet zien groot te brengen overlijdt en vader kan de begrafenis niet bezoeken.
De Jong krijgt later spijt dat hij zo hard op het geweten van katholieken heeft ingespeeld. Maar zo was de aartsbisschop, ook historicus: principieel. Dat bleek al uit zijn biografie en andere geschriften, waaruit Ad van Liempt putte voor zijn jongste oorlogsboek, Aan de Maliebaan – De kerk, het verzet, de NSB en de SS op een strekkende kilometer.
Op de vestiging van het NSB-hoofdkwartier aan de Maliebaan in 1937 volgde na 1940 zo’n vijftien nazi-instituten waaronder de gevreesde verhoorkamers van de Sicherheitspolizei. Maar de Maliebaan herbergde ook het bisschoppelijk paleis van De Jong, en de prominente verzetsvrouw Marie-Anne Tellegen woonde er, net als Frits Fentener van Vlissingen.
Aan de hand van deze concentratie van macht en verzet schildert Van Liempt een verbazingwekkend relaas van de dagelijkse bijzonderheden – zoals bezoek van een opvallend vrolijke Heinrich Himmler (foto) – en de waaier van fricties die het verder gewoon doorgaande leven doorkruisten.
Voortdurend bonje in de nazitop
Het meest bizarre detail: de samenwerking tussen Frits Elzas, vicevoorzitter van de Joodse Raad Utrecht en de fel-nazistische politiechef Jan Smorenburg. Smorenburg neemt Elzas, die als Jood een reisverbod heeft, regelmatig in zijn auto mee naar Amsterdam. Ze noemen elkaar ironisch ‘landverrader’ en ‘smerige rotjood'. Rijke joden kopen zich met hulp van Elzas vrij en het geld verdwijnt in de zakken van Smorenburg. Die er later om wordt ontslagen, maar over de deals zwijgt tijdens zijn proces. Elzas sterft in Auschwitz.
Rode draad van het boek vormt de moed van de katholieke baas in Nederland om zich te verzetten tegen de nazi’s terwijl hij daarvoor steun uit het Vaticaan ontbeerde. Antisemitisme is het katholicisme niet vreemd, zeker in Oost-Europa nog meer dan eens virulent aanwezig. In Nederland was de clerus tegen de nazi’s. Nu Van Liempt de daden van De Jong in de nabijheid brengt van diens directe overbuurman Anton Mussert, valt dat op.
Mussert zelf trouwens treedt naar voren als een tragische figuur. De NSB-leider lag gedurende de hele oorlog overhoop met de Nederlandse – en daarmee Duitse – SS-top, en vooral de felle, nogal onbeschofte leider Henk Feldmeijer. Musserts macht werd langzaam maar zeker ingeperkt, ook al hield hij voor de zijn NSB zijn imago moeizaam op peil.
Potsierlijk zijn de details die Van Liempt zo fraai vervlecht in dit boek, zoals van de vieringen van de verjaardagen van De Leider. Die dus nauwelijks nog een leider was.
Staken en straf
Vlak na het verzet van de Utrechter politiemannen voerde moed ook de boventoon bij het uitroepen van de April-mei staking van 1943, vanuit de drukkerij van de Nieuwe Hengelosche Courant en machinefabriek Stork. De stakingsoproep verspreidde zich als een olievlek. Gericht tegen het begin van de deportatie van mannen naar de Duitse fabrieken, onder wie de eerdere krijgsgevangenen.
Net als bij de Februaristaking twee jaar eerder waren de repercussies van deze daad heftig. Duitse militairen gingen gericht schieten en er vielen 175 doden. De tot dan nog redelijk milde stemming gedurende de bezetting sloeg om volgens Van Liempt. Een schrijven van De Jong voor de katholieken pro verzet tegen de arbeidsinzet spreekt van ‘eeuwig schande als wij dit onrecht stilzwijgend zouden aanzien’.
Moediger dan nu
In ‘Maliebaan’ verzamelde Ad van Liempt vooral reeds bekende feiten. Onnodig vind ik dat de straatnaam zo veelvuldig wordt herhaald en benadrukt, maar wat beklijft is een fascinerend beeld van vijf jaar dagelijkse leven in oorlogstijd op deze kilometer. Als geen ander kan Van Liempt feiten combineren zonder te struikelen over de goed- en foutvraag waar de voortreffelijk schrijvende historicus minder expliciet in geïnteresseerd is. Hij laat de feiten spreken.
Van Liempt noemt de Maliebaan de ‘Unter den Linden’ van de Nederlandse oorlogstijd. Dit vergelijkend met de keren dat ik op die allee in Berlijn was gedurende de afschuwelijke DDR-tijd, valt des te meer op dat de bezetting van Nederland een hoogste curieuze samenleving teweeg bracht. Waarin moed een minder schaars goed was dan heden ten dage en wijsheid net zo ver te zoeken.
Moed, ondanks de bezetting, in de vorm van individuen die zich durfden te verzetten in weerwil van de grote risico’s die ze liepen en de voortdurende dagelijkse zorgen. Wellicht is dat het grootste contrast met de wereld van vandaag waarin columnisten en het verwende volk aan de lopende band gratuite kritiek en verontwaardiging uiten zonder persoonlijke consequenties te (hoeven) trekken.