De Haagse beat mythe

Het is precies vijftig jaar na 'That Day' van The Golden Earrings en 'You're the victor' van Q'65. Legendarische Haagse bands, waardoor Den Haag de naam van Beatstad Nummer 1 kreeg. Nergens floreerde de nederbeat meer dan in de Hofstad, zo luidt de mythe. Maar is dat echt zo? De cijfers vertellen een ander verhaal.

Beatstad nummer 1

Al vijftig jaar is Den Haag beatstad nummer 1 van Nederland. ‘It’s Gone’ van de Haagse Motions was in het voorjaar van 1965 de eerste neder­beat­plaat in de Top 40, The Golden Earrings scoorden een paar maanden later de eerste superhit met ‘Please Go’. Robbie van Leeuwen schreef in 1969 de eerste Nederlandse nummer 1 hit in Amerika (‘Venus’). Den Haag had muziekpromotors, clubs, danslustige tieners en een goede opnamestudio. Met Radio Veronica beschikte de stad over een zender die alles deed om Haagse popmuziek tot een commercieel succes te maken. Zo ontstond het beeld dat de nederbeat in de Hofstad een voorsprong had die nooit meer uit handen werd gegeven. Nergens zouden meer bandjes en podia zijn geweest dan in Den Haag. Het boek Het Liverpool van Nederland noemt zelfs het aantal van 2000 groepjes.

Getallen aan zet

Dit artikel gaat niet over kwaliteit. Het antwoord op de vraag wie beter was – The Sandy Coast (Voorburg), The Outsiders (Amsterdam), The Cats (Volendam) of Cuby and the Blizzards (Grolloo) – hangt maar helemaal af aan wie je het vraagt. Geprikkeld door het astronomische aantal van 2000 Haagse bandjes laat ik hieronder de getallen spreken. Belangrijk is om appels met appels te vergelijken. Elk stad kende een eigen beatscene, met tientallen lokale bandjes die optraden op school en in buurthuizen. Voor dit artikel wil ik steden met elkaar vergelijken, en dat kan alleen als er een bron wordt gebruikt die een zo landelijk mogelijk beeld van de nederbeat geeft. Die bron vind ik in de concertagenda uit Hitweek, het blad dat vanaf september 1965 wekelijks verslag deed van de nationale en internationale beatmuziek.

De ‘beatagenda’ vertelde jongeren in heel Nederland – want Hitweek werd in Amsterdam gemaakt maar was geen Amsterdamse krant – waar de beste bandjes speelden. Het voordeel van deze bron is dat de beatagenda alleen die groepen vermeldde, die enige naam hadden en het ’tussen de schuifdeuren’-niveau waren ontgroeid. Ik heb naar 1965 en vooral naar 1966 gekeken. Niet alleen omdat 1966 precies een halve eeuw achter ons ligt, maar ook omdat de nederbeat in dit jaar echt volwassen werd. Zo verdubbelde het aantal beatsingles naar 200 en leverde het jaar een aantal Top 2000-klassiekers op als ‘Welterusten meneer de president’ (Boudewijn de Groot), ‘The Life I Live’ (Q65) en ‘Lyin all the time’ (The Outsiders).

30.000 velden

De 69 beatagenda’s uit 1965 en 1966 zijn ingescand. Dit levert 4757 ‘informatieregels’ op met datum van het optreden, naam van de band, naam van de locatie en de naam van stad/dorp waar het optreden plaatsvond. Daaraan zijn uit andere bronnen twee informatievelden toegevoegd: de plaats waar de betreffende band vandaan kwam, plus het aantal kilometers van thuisbasis tot de speellocatie. Die reisafstand is bepaald met Google Maps en vertelt of een band vooral lokaal actief was, of ook buiten de eigen stad/regio optrad. Zo ontstaat een database met een kleine dertigduizend velden. Dit levert meteen een eerste interessant feit op: de onderzochte beatagenda’s vermeldden 688 groepen uit 95 plaatsen. Zij traden op in 459 verschillende steden/dorpen. De agenda toont hiermee aan hoe breed de nederbeat in 1966 was. Popmuziek was zeker niet voorbehouden aan een paar grote steden. Integendeel, juist in de provincie tierde de beat welig.

Den Haag niet aan kop

Komen de meeste bandjes uit Den Haag? In het najaar van 1965 lijkt het daar wel op. Het aantal Haagse bands (31 =24%) overstijgt het aantal Amsterdamse (21 = 16%). Maar kijk je verder, dan ontstaat een ander beeld. In de top 30 staan meer Amsterdamse (9) dan Haagse (5) bands. Amsterdamse bands traden ook vaker op: 5 keer om 3,7 keer en spelen iets vaker buiten de eigen regio (43% om 41%). In 1966 liggen de kaarten nog duidelijker. Amsterdam heeft Den Haag ook in de top 10 ingehaald: 21 om 13% van het totaal aantal bands. Zowel Amsterdamse als Haagse bands zijn aanzienlijk vaker buiten de eigen stad gaan optreden (de gemiddelde reisafstand nam toe), maar ook hierin heeft Amsterdam zijn voorsprong vergroot. Merk op dat Amsterdam en Den Haag in 1966 samen (34%) minder dominant zijn geworden dan in 1965 (40%). De regio was dus in opkomst!

 ‘Dankzij de Heer’

Vergelijken we de bands uit 1965 met die in 1966 dan zien we een grote verschuiving. Meest voorkomende naam in de beatagenda van 1965 is die van de NV Groep 65 (Amsterdam), de band van de in vergetelheid geraakte langharige zanger Warner Landkroon en de geboycotte single ‘Dankzij de Heer‘. In 1966 staan de Haagse Magic Strangers (de band van Pee White) op nummer 1. Dit komt omdat zij huisband waren in zaal De Wieck en Dancing Tudor in Rotterdam. In 1965 waren de Amsterdamse ZZ & Maskers (‘Dracula’, ‘La Comparsa’) een echt nationale groep: van hun 10 vermelde optredens vonden er 9 plaats buiten Amsterdam. The Golden Earrings waren nog erg Haags: 4 van de 5 optredens vonden plaats binnen een straal van 10 km van hun ouderlijk huis. De trots van Den Haag – Q65 en The Golden Earrings – komen in de top 30 van 1966 niet voor. Dat jaar speelden Amsterdamse bands opnieuw vaker buiten de eigen regio dan Haagse bands. De meest nationale band waren The Outsiders (Amsterdam). Zij traden 93 keer op waarvan 86 keer buiten Amsterdam (93%).

 Hard leven

Popmuzikant worden was de droom van menige tiener in de jaren zestig. Maar popmuzikant zijn betekende hard werken voor weinig geld. Gitarist Philip Elzerman van The Zipps (Dordrecht) vertelde in april 1966 aan Hitweek: ‘In negen van de tien plaatsen waar je speelt is het een ongeorganiseerde rotbende. Laatst waren we in Sneek. Een organisator hebben we er niet gezien, gelukkig troffen we een toffe zaalhouder, maar de drankjes moesten we dan toch zelf maar betalen. We waren ruim een uur eerder van huis vertrokken omdat het glad was, we waren misschien tien minuten te laat. Daar maken ze dan meteen een halfuur van en weigeren te betalen.’ Hans van Hemert had een soortgelijke ervaring. Hij was zanger van de Hilversumse groep The Caps. Zijn band kwam een half uur te laat aan bij een optreden in Heerhugowaard als gevolg van autopech. Hoewel de jongens tot 12 uur ’s nachts doorspeelden zonder pauze, kregen ze na afloop niet uitbetaald omdat ze te laat waren geweest. Toen Van Hemert zei dat hij in dat geval net zo lang bleef wachten tot hij zijn geld had, werd hij door een paar sterke mannen in elkaar geslagen. (Hitweek, 4 maart 1966).

Zalen

In elke Haagse kroeg, club of rolschaatsbaan speelde een band, schreef Historisch Nieuwsblad in 2003. Is dit zo? Om de analyse zuiver te houden is het vierde kwartaal van 1965 vergeleken met dat van 1966. In een jaar tijd bleek de situatie in het landelijke clubcircuit aanzienlijk veranderd: het aantal podia in Amsterdam was met een factor 2,5 toegenomen naar 72, het aantal optredens gestegen van 71 naar 176. De groei in Den Haag/Scheveningen bleef hierbij achter: van 16 naar 27 podia en van 103 naar 138 optredens. Zaal Ekestos uit Haarlem had in 1966 de meeste optredens. De conclusie is dat Den Haag een beperkt aantal grote clubs had met veel optredens, waaronder Tienerclub Zuiderpark, de Eekhoorn en de Marathon. In Amsterdam was het beatlandschap meer gefragmenteerd: er waren veel, maar vooral kleinere podia waar minder optredens plaatsvonden.

Wie was het eerst?

Uit deze cijfers blijkt dus geen Haagse dominantie, niet in aantallen bands en niet in clubs. Tweeduizend Haagse beatbands? De website www.nederbiet.nl, die informatie verzamelt over nederbeatgroepen, komt tot 111 Haagse beatbands tegen 119 Amsterdamse bands. Die getallen liggen dichterbij de aantallen uit de beatagenda’s van Hitweek. Komt het imago van Beatstad Nummer 1 dan omdat alles in Den Haag eerder gebeurde dan in de rest van Nederland, zoals de mythe wil? Het is maar hoe je het bekijkt. The Golden Earrings werden naar verluidt op 2 september 1961 opgericht. Maar toen was de Amsterdamse Jan Akkerman met zijn Cellar Rockers (later in The Hunters, Brainbox en Focus) al op televisie geweest (25 juni 1961). De Haagse Motions scoorden in april 1965 de eerste nederbeathit met ‘It’s Gone’. Maar deze plaat was eigenlijk geen verkoopsucces. Platendraaier Willem van Kooten, die met zijn muziekuitgeverij direct belang had bij Haags beatsucces, zette de single eigenhandig op plek 39! Zou de eer van de eerste nederbeathit niet meer toekomen aan de Amsterdamse Johnny Kendall die al vier hits had gehad toen The Motions aan hun eerste notering in de top 40 werden geholpen?

Den Haag had de hits

Waarom heeft Den Haag een halve eeuw de reputatie dat de stad de toon zette in de nederbeat? Het antwoord is simpel. Hits! Haagse bands stonden vaker in de hit­pa­rade dan Amsterdamse band en waren dus ook vaker op de radio te horen. Dat hierbij alle bands uit de Westlandse regio op één hoop werden gegooid en zelfs de Tee Set uit Delft en The Shoes uit Zoeterwoude als een Haagse band werden gezien, droeg bij aan het beeld dat Den Haag de grootste beatstad van Nederland was. Maar ere wie ere toekomt. Kijken we naar de periode van 1963 tot 1969 dan scoort Den Haag aanzienlijk meer hits dan Amsterdam: 43 om 34. De dominantie van Haagse bands zit echter in twee groepen, The Golden Earrings en The Motions, die van 1963 tot 1969 (de nederbeatperiode) die samen goed zijn voor 21 hits. Tellen we alleen de groepen met drie of meer hits dan is het verschil in vijf jaar tijd maar drie hits (29 om 26 hits).

Alles zat mee

Doel van dit artikel is niet de historische rol van Den Haag kleiner te maken dan die was. De Hofstad heeft een hele grote stempel gedrukt op de Nederlandse popmuziek, zowel in kwalitatieve als in economische zin. (De eerste popmiljonairs van Nederland kwamen uit Den Haag). En met Anouk, Kane en Di-rect bewijst de stad dat het nog steeds goede muzikanten voortbrengt. Golden Earring is een instituut dat tot ver buiten Nederland bewondering oogst.
Maar de Hofstad had in de sixties wel de wind vol in de rug en kon zo uitgroeien tot beatstad nummer 1. Indorockers hadden eind jaren vijftig een vruchtbare muzikale bodem gelegd. Voor de kust lag Radio Veronica. Diverse sleutelfiguren bij het popstation hadden commerciële banden met Haagse bands en clubs. De Haagse invloedrijke muziekpromotor Paul Ackett gaf een populair blad uit over popmuziek, waarin hij veel aandacht had voor bands die hij dagelijks op straat kon tegenkomen. Platenmaatschappij Polydor had een vestiging in de Hofstad en het Haagse gemeentebestuur deed (anders dan Amsterdamse bestuurders) niet moeilijk over grote popconcerten. Zo zat alles mee in Den Haag. Die goede infrastructuur ontbeerde Amsterdam, waar bijvoorbeeld geen eens een goede opnamestudio was.

Leve de provincie

De schijnwerper stond is de afgelopen vijftig jaar pontificaal op Den Haag gericht. Daardoor hebben andere belangrijke bands en ontwikkelingen niet de aandacht gekregen die zij verdienen. Zo is niet het feit dat een grote stad als Den Haag zoveel bands voortbracht opmerkelijk, maar juist dat de nederbeat tot in elke uithoek van het land jongeren inspireerde voor de muziek te kiezen. Terwijl Den Haag en Amsterdam elkaar de loef probeerden af te steken wie het beste was, ontstond in Arnhem een popgroep (The Moans) waar in stilte de grootste rocklegende van Nederland Herman Brood tot wasdom kwam. Aan het IJsselmeer bleek Volendam een zeer productieve en lucratieve muziekscene te hebben die in The Cats zijn hoogtepunt vond. In het noorden liepen de Ro-D-Ys vooruit op het Groninger Springtij van de jaren zeventig. In het nietige Grolloo werd blues van wereldniveau gespeelde en liet Harry Muskee zien dat ‘provinciaals’ geen scheldnaam maar eretitel was. Die les maakte Normaal groot en was later ook een lichtend voorbeeld voor Rowwen Hèze. In Eindhoven (Armand) en Haarlem (Boudewijn de Groot) werd duidelijk dat je ook in de Nederlandse taal goede popmuziek kon maken. Een decennium later leverde dat Doe Maar (Tilburg/Brabant) zelfs tot Beatles-achtige toestanden op.

Over de bron: een anti-Haagse krant?

Hitweek werd in Amsterdam gemaakt. Kreeg Den Haag wel net zoveel aandacht als de hoofdstad? Of werd alles wat uit de Hofstad kwam met argusogen bekeken? In dat geval is het logisch dat Amsterdam en Amsterdamse bands vaker voorkwamen in de beatagenda en is die bron dus troebel. Feit is dat Hitweek in Amsterdam werd gemaakt, maar dat de krant vanaf het begin landelijke pretenties had. Er werd veel moeite gedaan Hitweek in de rest van Nederland te verspreiden. Jongeren in de provincie werden opgeroepen te schrijven over wat hen bezig hield en dat gebeurde in hoge mate. Van een strijd met Den Haag blijkt niets. Niet alleen kwam een aantal sleutelfiguren van Hitweek (Marjolein Kuijsten, Laurie Langenbach, Wim Noordhoek) zelf uit Den Haag, in de kolommen werden de verrichtingen van Haagse bands met belangstelling en waardering gevolgd. Van animositeit was geen sprake. Integendeel, ‘hoofdredacteur’ Willem de Ridder schreef in 1966 zelfs de hoestekst van de eerste LP van Q’65.

Bronnen:

Blokhuis, Leo (2012), Haags speelkwartier. Scènes uit de muziekwinkel. Amsterdam: Ambo

Breedveld, Peter (2003), ‘Den Haag, bakermat van de Nederlandse popcultuur’, in: Historisch Nieuwsblad, http://www.historischnieuwsblad.nl/nl/artikel/6226/den-haag-bakermat-van-de-nederlandse-popcultuur.html

Erné, W. (2001). ‘De beathausse in Nederland’, in: Grijp, L.P. (Ed.) Een muziekgeschiedenis der Nederlanden (702-710). Amsterdam: Amsterdam University Press.

Hitweek, jaargang 1965 en 1966

Kok, Auke (2007), Dit was Veronica. Geschiedenis van een piraat. Amsterdam: Thomas Rap.

Ridder, Willem de en Frank Dam (samenstellers), Het beste uit Hitweek 1965-1969

Slootweg, Dick (1989), De B-kant van de beat. Den Haag: SDU.

Steen, Ton van en Bert Bossink (2002), Het Liverpool van Nederland. Zwolle: De Ruiter.

Vahl, Rutger (2015), Wally Tax. Leven en lijden van een outsider. Amsterdam: Nijgh & Van Ditmar.

Vahl, Rutger (2016), ‘Muziek, seks en aktie. Hoe een tijdschrift een nieuwe generatie smoel gaf’, in: Quest Historie, nr 1 (2016), 66-69

Mijn gekozen waardering € -

Rutger Vahl (1972) is journalist en biograaf. Hij schrijft vooral over boeken, popmuziek, geschiedenis en de combinatie van die drie. Hij publiceerde ‘Cornelis Vreeswijk. De blues tussen Stockholm en IJmuiden’ (Nijgh & Van Ditmar, 2014), ‘Wally Tax. Leven en lijden van een outsider’ (Nijgh & Van Ditmar, 2015), 'Xandra Brood. Rock 'n' roll widow' (Nijgh & Van Ditmar, 2016), 'Laurie Langenbach. Brieven, dagboeken en een geheime liefde' (De Arbeiderspers, 2017) en ' Nu weet ik het zeker, ik hou van George Baker' (Nijgh & Van Ditmar, 2018). Momenteel werkt hij aan de biografie van Herman Brood.