Slavernij – als de ene mens eigendom is van de ander – gaat zover terug als de geschiedschrijving oud is. Afrika kent een lange geschiedenis van slavernij, het Romeinse rijk (± 30 v.Chr. – 400 n.Chr.) werd gebouwd door slaven, het Ottomaanse rijk (± 1400 – 1900) kende een levendige slavenhandel en de opbouw van de Nieuwe Wereld (Amerika) werd grotendeels gerealiseerd door miljoenen slaven uit Afrika. Verzet tegen slavernij kwam door de eeuwen heen van binnenuit en buitenaf.
In het Romeinse Rijk waren het vooral de filosofen die zich uitspraken tegen slavernij. Seneca (4 v.Ch. – 65 n.Ch.) bijvoorbeeld, schreef kritisch over slaven-gladiatorenwedstrijden. In zijn Epistulae Morales ad Lucilium (Morele brieven aan Lucili) verwerpt hij de gladiatoren-savernij: ‘Wat we hier hebben (gladiatorengevechten) is moord, puur en eenvoudig.’ Hij waarschuwt voor het gevaar van het volgen van de massa, omdat ‘Zelfs Socrates aan het wankelen gebracht zou kunnen worden door een grote massa: zo moeilijk is het om slechtheid te weerstaan, als zij komt met zoveel volgers.’
Spartacus
In de oudheid kwam het verzet ook vanuit de slaven zelf. Een beroemd voorbeeld is Spartacus, die slaaf was in het Romeinse rijk. Hoe hij slaaf werd, is niet helemaal zeker. Hij werd waarschijnlijk geboren in Thracië, een gebied in de huidige Balkan. Feit is dat hij als slaaf verkocht werd en terecht kwam in een gladiatorenschool in Capua, een gemeente in de Italiaanse provincie Caserta. In 73 v.Chr. ontsnapte hij samen met zo’n 70 tot 80 andere gladiatoren en leidde een grote slavenopstand die twee jaar zou duren.
Spartacus vluchtte naar de vulkaan Vesuvius waar hij een leger organiseerde van ontsnapte slaven, gladiatoren, vrouwen en kinderen. Zijn beruchte leger versloeg meerdere Romeinse legioenen, waaronder die van Marcus Crassus, in die tijd de rijkste man van Rome. Crassus liet acht legioenen aanrukken en ook legeraanvoerders Pompeius en Lucullus vochten mee tegen het leger van Spartacus. Na vele bittere veldslagen werd het leger van Spartacus uiteindelijk verslagen. Het lichaam van Spartacus werd nooit gevonden. Als waarschuwing en uiting van macht, werden 6000 gevangenen gekruisigd langs de 200 kilometer lange weg Via Appia van Capua naar Rome.
Tula
Ook in de 18e eeuw was er verzet vanuit de slaven. Een beroemd voorbeeld uit deze periode is de Afrikaanse slavenleider Tula, die ontsnapte van de plantage van Meester Caspar Lodewijk van Uytrecht in Bandabou op Curaçao, in Nederlands West-Indië. In 1795 leidde hij de Slavenopstand van Curaçao. Tula mobiliseerde zo’n 50 man op de plantage en informeerde Lodewijk niet langer slaaf te zijn. De groep vertrok richting Lagun, waar zij 22 slaven bevrijdde uit de gevangenis. Meer rebellen sloten zich bij hen aan onder leiding van Bastian Karpata. De groeiende groep ging langs de plantages om slaven te bevrijden.
Op het hoogtepunt hadden Tula en Karpata zo’n 1000 man verzameld. De opstand, die begon op 17 augustus 1795, duurde meer dan een maand. Tula en zijn rebellen trokken zich terug in de bossen en organiseerden guerilla campagnes: ze stalen voedsel en vergiftigden waterbronnen. Op 19 september werden Tula en Karpata verraden door een slaaf. Ze werden gevangen genomen en de revolutie kwam tot een eind. Op 3 oktober 1795 werd Tula geëxecuteerd. Tegenwoordig wordt hij op Curaçao vereerd als strijder voor mensenrechten en onafhankelijkheid.
Morele verontwaardiging
Aan het eind van de 18e eeuw nam de morele verontwaardiging over slavernij in Europa steeds verder toe. Engeland schaft in 1807 als eerste Europese land de slavenhandel af, mede dankzij felle protestacties van Engelse vrouwen. Een belangrijke woordvoerder van de Engelse antislavernij-beweging is Elisabeth Fry, een quaker en voorvechter van sociale rechtvaardigheid.
In 1840 houdt Fry in Nederland een vurig anti-slavernij pleidooi dat met name in christelijke kringen grote indruk maakt. Ze inspireert onder andere de echtgenotes van de predikanten van de Engelse en Schotse kerk, vrouwen van Engelse kooplieden en fabrikanten en vrouwen uit de gegoede burgerij. Zij sluiten zich aan bij de anti-slavernij beweging, de abolitionisten, zoals zij ook genoemd werden en richten zich met petities tot koning Willem II.
Uit angst voor onrust in de koloniën, schuift de koning de kwestie in eerste instantie opzij. Tien jaar later, in 1853, verschijnt het boek ‘De Hut van oom Tom’ van Harriet Beecher Stowe, waarin het leed van slaven op de plantages levendig wordt beschreven. Dit boek wakkert de maatschappelijke discussie opnieuw aan. In 1855 belooft de Nederlandse regering te komen met een wetsvoorstel tot afschaffing. Acht jaar later, in 1863, wordt de slavernij met het invoeren van de emancipatiewet uiteindelijk afgeschaft.
Foto: Monument voor emancipatie in Willemstad, Curaçao, door Nel Simon
Kader
Een brief van een Rotterdams Dames-Comité aan koning Willem II uit 1841. De brief was ondertekend door 129 vrouwen, in een tijd dat vrouwen weinig tot geen rechten hadden.
‘Het is op den toestand der Slaven in de West-Indische bezittingen dat wij, ondergetekende, vrouwelijke ingezetenen der Nederlanden, nederig Uwer Majesteit’s aandacht zouden wenschen te vestigen.
Terwijl wij zelve de vrijheid, dat grootste der aardsche voorregten, genieten, kunnen wij niet langer met onverschillige ooren aanhooren de roepstem dergenen die van dezelve verstoken zijn.
Er gaat uit Suriname eene kreet op die ons luide toeroept al onze beste pogingen te werk te stellen, om Uwe Majesteit te bewegen aan de Afschaffing der Slavernij te willen bevorderlijk zijn.’