Het antisemitisme van ‘goede’ Nederlanders, 1940-1945

Uit recent onderzoek blijkt dat bijna 90% van de door "het verzet" geliquideerde onderduikers in Nederland Joden waren. Dit terwijl Joden niet meer dan 10% van het totaal aantal onderduikers vormden. Dit hoge percentage doet vragen rijzen.

 

Zoals: dreigden de omgebrachte Joden werkelijk met verraad, zoals destijds gezegd werd? Of werden ze om het leven gebracht om iets anders (verkrachting, aanranding of diefstal door de onderduikgevers) te verhullen? Was het antisemitisme binnen verzetskringen zo groot, dat de drempel om een Jood om te brengen veel lager lag dan bij niet-Joden?

Op de duidelijke roofmoordzaken na zullen we nooit weten wat de werkelijke motieven waren achter de liquidaties, die beschreven staan in het onderzoek ‘Door ‘verzet’ gedode onderduikers. Bijna 90% Joden‘. Hoeveel geloof we moeten hechten aan de weinige verklaringen die de daders na de oorlog hebben afgelegd, zal eveneens altijd onduidelijk blijven.

Wat echter wel duidelijk is, is dat het antisemitisme in het Nederland van 1940-1945 niet voorbehouden was aan de bezetters en collaborateurs.

Dat heeft Loe de Jong heel helder aangetoond in 1976, in deel 7, band 1 van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Omdat wat hij hierover schreef min of meer “verstopt” zit in zijn kolossale werk, volgen nu enkele passages uit bladzijden 434 -441 (de volledige tekst staat overigens online, in deze pdf). Spoiler alert: het is nogal ontluisterend.

Antisemitisme

“Tekort aan fatsoen en medeleven sprak nog uit een ander, voor velen verrassend, verschijnsel dat zich met name van ’42 af in tal van kringen voordeed: de groei van het antisemitisme. Onder die kringen verstaan wij uiteraard niet die van de ‘foute’ Nederlanders: van hen werd niet anders verwacht dan dat zij zich in hun opvattingen en gedragingen tegen de Joodse bevolkingsgroep zouden keren. Verrassend leek de groei van het antisemitisme bij diegenen die ‘goed’, d.w.z. anti-nationaal-socialistisch, anti-Duits waren – personen dus van wie men op het eerste gezicht zou verwachten dat zij zich met de bevolkingsgroep die het felst door de vijand vervolgd werd, solidair zouden voelen. En had niet juist de Februaristaking in Amsterdam en omgeving begin ’41 de kracht van die solidariteit aangetoond? Stellig. Men moet daarbij evenwel in het oog houden dat zich in die staking ook gevoelscomponenten ontlaadden als afkeer van de bezetter en haat jegens de NSB , die niets met de Joden te maken hadden.”

“Na de staking ging de bezetter in het gehele jaar ’41 en in de eerste helft van ’42 slechts zeer zelden tot een gewelddadig ingrijpen tegen de Joden over dat de verontwaardiging die tot de Februaristaking geleid had, opnieuw had kunnen doen opvlammen. Zijn streven was er toen in de eerste plaats op gericht, de Joden door een geheel van administratieve, ‘geruisloze’ maatregelen in een maatschappelijk isolement te dringen. Dat streven had in zoverre succes dat slechts zeer weinigen zich tot het tonen van daadwerkelijke solidariteit genoopt voelden. Velen wenden min of meer aan de aparte positie die de Joden gingen innemen.”

Jodenster

“Die aparte positie werd onderstreept toen begin mei ’42 de Jodenster ingevoerd werd. Weer vlamde de verontwaardiging op – maar slechts kort. Dat men op de openbare weg personen zag die de gele ster droegen, werd een verschijnsel dat door menigeen slechts korte tijd als schokkend ervaren werd. Die Jodenster maakte de Joden tot een onmiddellijk en duidelijk herkenbare minderheidsgroep. Gaat het te ver om te zeggen dat die minderheidsgroep als zodanig eigenlijk eerst toen tot het bewustzijn van velen doordrong?

Welnu, diegenen onder hen die van jongs af aan Joden beschouwd hadden als onsympathieke lieden die steeds op hun voordeel uit zouden zijn, vonden nu voor dat antisemitisme een concreet aangrijpingspunt, beter misschien: aanhechtingspunt; punt namelijk waaraan men alle zorgen en moeilijkheden van de oorlog kon vasthechten die immers, aldus de bezetter, ‘de schuld van de Joden was’. Inderdaad moeten wij wel aanncmcn dat op oppervlakkig levende Nederlanders de constante antisemietische propaganda die men in dc radio kon horen (men denke aan de radiopraatjes van Max Blokzijl en vooral ook aan het ‘Zondagmiddagcabaret’), niet geheel zonder uitwerking bleef.

Gebrek aan durf

Daar kwam nog een factor bij: het algemeen bekende feit dat Joden uit hun woningen gehaald, naar Westerbork gebracht en vandaar met onbekende bestemming gedeporteerd werden, hield eigenlijk een appèl in om die dodelijk bedreigde volksgroep te hulp te komen. Dat was riskant. Tien-, ja honderdduizenden niet-Joden werden in concrete situaties met de vraag geconfronteerd of zij dat risico zouden aanvaarden. De meesten durfden dat niet.

Welnu, men kon dat gebrek aan durf (waar men zich eigenlijk voor schaamde) het gemakkelijkst wegredeneren door aan te nemen dat Joden het ook niet waard waren dat men om hunnentwille risico’s nam.

Tegen die achtergrond werd men vatbaar voor elk verhaal waarin Joden in het verleden of in het heden in een ongunstig daglicht gesteld werden: zij zouden in het vooroorlogse Nederland een onevenredig grote invloed gehad hebben, zij zouden, als zij zonder geldig persoonsbewijs op straat gearresteerd werden, spoedig de namen en adressen noemen van diegenen die hun hulp verleend hadden, zij zouden als onderduikers opgepakt, de hun bekende onderduikadressen van andere Joden onmiddellijk verraden, zij zouden bij het in bewaring geven van eigendommen getuigenis afleggen van een laakbare achterdocht jegens de ‘bewariërs’, zij zouden zich in hun onderduik egoïstisch gedragen.”

De Jong illustreert dit met een voorbeeld uit het radioprogramma Het Zondagmiddagcabaret, dat op semi-grappige wijze dit soort verhalen vol antisemitische stemmingmakerij aan de luisteraars voorschotelde. Tekstschrijver was Jacques van Tol, die man die zowel voor als na de oorlog teksten aan tal van cabaretiers en zangers leverde.

“Daarnaast was er het althans aan sommigen, en in Amsterdam aan velen bekende feit dat de officiële vertegenwoordiger van het Jodendom, de Joodse Raad, alle Duitse opdrachten, ook de kwalijkste, placht uit te voeren. Wat men van het beleid van die Joodse Raad vernam  of zag, versterkte het beeld van dc onderdanige, serviele, laffe Jood.”

De Jong signaleerde vervolgens iets dat pas de laatste jaren meer uitgelicht wordt, onder meer in het boek Geen makke schapen van Martijn Katan:

“Dat Joden een zeer werkzaam aandeel hadden aan de illegaliteit, was slechts aan hun mede-illegalen bekend; Duitse beweringen dat de illegaliteit eigenlijk geheel ‘het werk van Joden’ was, werden (terecht overigens) niet geloofd.”

Groeiend antisemitisme in 1942

“Het is, als steeds, hachelijk om over dit alles te generaliseren. Wij beschikken nu eenmaal ten aanzien van de publieke opinie op geen enkel punt, en ook niet op het hier behandelde, over betrouwbare, op grondig onderzoek gebaseerde gegevens. Intussen is het een feit dat illegale werkers, die een nauw contact met de gehele bevolking hadden, de groei van het antisemitisme van de zomer van ’42 af met ergernis en bezorgdheid opmerkten. ‘Toen de vervolgingen al in volle gang waren, deden’, schreef na de oorlog Anne de Vries, vooraanstaand medewerker van de LO (de Landelijke Organisatie, verzetsorganisatie voor hulp aan onderduikers – red),

‘nog moppen op Joden de ronde, haalden we al te gretig voorbeelden aan van het egoïsme, de lafheid, de neiging tot verraad van de Joden om aan te tonen hoe gevaarlijk het was om hen te helpen. Hetzelfde verhaaltje van de Jood die zijn linkerschoenen op het ene en alle rechter- op het andere adres onder bracht, dook op verschillende plaatsen in het land op en was overal ‘waar gebeurd’.

(…) Eind oktober (1943 – red.) signaleerde Vrij Nederland het groeiend antisemitisme in een door mr. A. H. van Namen geschreven artikel.

‘Gevallen van grove onvoorzichtigheid, onbescheidenheid, ondank, lafheid en verraad van ondergedoken Joden waarvan degenen die hen geholpen hebben, het slachtoffer zijn geworden’, waren hem bekend, maar ‘vaak zijn er tien verschillende verhalen van één geval in omloop. Bovendien zijn het altijd misdragingen van Joden die verderverteld worden. Over duizenden Joden die ondergedoken zijn en waarbij alles goed gaat, wordt uiteraard niet gerept. . . Er is echter meer en erger: ons zijn verschillende gevallen met zekerheid bekend van chantage tegen ondergedoken Joden gepleegd; van schandalig financieel profiteren; van verraad en- bangheid (intrekken van toezegging tot hulp; wegsturen als de controle strenger wordt enz. enz.)’ –

neen, Vrij Nederland vond dat er, wat de niet-Joden betrof, alle aanleiding was tot ‘voorzichtigheid en zelfkritiek’.

(…) De Vrije Katheder wees er in december ’43 op dat er stemmen opgingen om aan de Joden in het naoorlogse Nederland maatschappelijke beperkingen op te leggen.‘Het is ontstellend en zeer bedroevend te bemerken’, aldus in maart ’44 De Vrije Kunstenaar,

‘hoe een groot deel van het Nederlandse volk . . . teneinde het zich gemakkelijker te maken, gevlucht is in het antisemitisme … Dat is begrijpelijk. Indien het iemand beroerd gaat, ziet men graag dat het zijn eigen schuld is. Dat versterkt het vertrouwen in de Voorzienigheid en men kan zichzelf sussen met de overtuiging dat, als je maar braaf oppast, een dergelijk lot je niet zal treffen. Als je slecht bent, krijg je straf. De jodenvervolging is een ware straf, dus de joden zijn slecht.. . Ongetwijfeld hebben sommige joden een minder fraaie rol gespeeld, ook tijdens de bezetting. Maar laten we in godsnaam wat dit betreft, eens aan dc houding van vele onzer niet-joodse landgenoten denken, en ons zeer, zeer diep schamen.’

‘Gods vloek’

Trouw wees er korte tijd later op dat ‘velen’ de Jood waren gaan zien als ‘een apart wezen dat onderscheiden is van de overige Nederlandse staatsburgers’. Zeker, aan het Joodse volk voltrok zich nu ‘Gods vloek’, ‘doch dc bittere consequenties van Israëls diepste val mogen voor ons geen richtsnoer voor ons handelen zijn. Hoeden wij er ons voor, ons te mengen in de oordelen Gods opdat wij niet in hetzelfde oordeel vallen … Indien wij zo staan tegenover het Joodse volk, dan zal elk spoor van antisemitisme ons vreemd zijn. Dan zullen wij ook voor de toekomst de Joden als gelijkgerechtigde staatsburgers beschouwen niet alleen, maar ook alles in het werk stellen om de smaad dezer jaren die bij de Joden zelf wel een onnoemelijke psychische schade zal hebben aangericht, uit te wissen.’

Antisemitisme bij ‘goede’ Nederlanders was realiteit

Nogmaals: wij weten niet, en niemand zal ooit kunnen vaststellen, hoe representatief dc artikelen waren die wij in het voorafgaande aanhaalden – artikelen overigens die, dunkt ons, als geheel mede aantonen dat de redacties van verscheidene illegale bladen er van uitgingen dat velen, wellicht de meesten, van de naar het oosten gedeporteerde Joden naar Nederland zouden terugkeren. Ondanks de onzekerheid ten aanzien van die representativiteit komt het ons voor dat het er in gesignaleerde verschijnsel een realiteit was: naarmate de Joden scherper vervolgd werden en naarmate cr minder Joden over waren, nam het antisemitisme toe. Het moet voor de ondergedoken Joden bitter zijn geweest om de door ons geciteerde illegale bladen te lezen – om maar niet te spreken van de tegen het antisemitisme aanleunende uitvallen tegen de Joden in De Oranjekrant die wij in hoofdstuk 3 van ons vorige deel (deel 6, band 1, blz. 131-132 – red) weergaven.”

Aldus Loe de Jong.

Of het toenemende antisemitisme in 1942-1945 ertoe bijgedragen heeft dat Joodse onderduikers een veel grotere kans liepen door hun onderduikgevers/het verzet vermoord te worden dan niet-Joodse, is een vraag die De Jong eigenlijk al beantwoord heeft.

Mijn gekozen waardering € -

Onderzoeksjournalist, dichter en samensteller van de Nederlandse Poëzie Encyclopedie.
Werkt aan een boek over het Hitler-de-kunstenaar en het nazivervalsingencircuit.