Het Bombardement zit in het DNA van iedere Rotterdammer

Een essay over het bombardement op Rotterdam, geschiedvervalsing door de Staat en de opkomst van Pim Fortuyn.

75 jaar geleden legde de Luftwaffe van Hermann Goering de Rotterdamse binnenstad in as. Vanaf dat moment werd Rotterdam ‘de stad zonder hart’ en bleef dat tot op de dag van vandaag. De schuldvraag werd nooit bevredigend afgehandeld. Paranoïa werd een Rotterdamse overlevingsstrategie. Is het bombardement van 14 mei 1940 in het DNA van de Rotterdammers gaan zitten? Stemden ze daarom massaal op Pim Fortuyn?

Ik ben geboren in 1961 aan de West-Varkenoordseweg in Rotterdam –Zuid, met uitzicht op het stadion van Feyenoord en een groot rangeerterrein van de Nederlandse spoorwegen aan de andere kant van de straat. We woonden in bij mijn grootouders van vaderszijde: mijn eerste herinneringen zijn de verhalen van mijn grootmoeder over de oorlog. Hoe hartverscheurend hard en lang mijn vader als baby moest huilen toen de Duitse bommenwerpers hun vernietigende lading over de stad uitstortten en dat hij als kind vervolgens bij het horen van ieder overtrekkend vliegtuig in een stuip schoot. Over de volgeladen treinen met Joodse Rotterdammers, die werden gedeporteerd vanuit Loods 24, niet ver van mijn geboortehuis. Over de Rotterdamse mannen die met een grote razzia werden samengedreven in De Kuip om als slaven van het Derde Rijk te worden ingezet bij de Arbeitseinsatz. Onder hen mijn oom Herman Zwaap, die omkwam  bij een Brits bombardement in de buurt van Mannheim.

De oorlog was levend verleden in dat donkere huis op de derde verdieping van de Varkenoordseweg, waar in 40-45 nog twee Duitse soldaten  op last van de bezetter zaten ingekwartierd op de zolder waar mijn wieg had gestaan. ‘Het waren geen kwade mannen’, vertelde mijn oma. ‘Die oudste zat de hele tijd te staren naar foto’s van zijn familie en wilde alleen maar naar huis’.

Loeiende sirenes

Toen ik opgroeide in Rotterdam gebeurde dat volledig in de schaduw van die verdomde oorlog. De desolate leegte van de Rotterdamse binnenstad – ’s avonds  kon je een kanon afschieten op de Coolsingel zonder dat iemand er last van zou hebben – getuigde tot in de diepste porie van het bombardement. Optimistisch gestemde Rotterdammers (eigenlijk een contradictio in terminis) omschreven de enorme krater die rondom de Laurenskerk was geslagen als ‘het grootste plein van Europa’.  Iedere week  hoorde ik vanuit het schoollokaal de loeiende sirenes van het luchtalarm, die over de hele stad weerklonken. Een rituele oefening, maar tegelijkertijd de boodschapper van een mogelijke herhaling. Ook al wilde je niet aan de oorlog en het bombardement denken, die sirenes dwongen je dat te doen. Ongewild keek je toch even naar de hemel of er geen vliegtuigen in aantocht waren.

Wir kommen zurück!’

Nergens in Nederland werd Duitsland zo intens gehaat als in Rotterdam. Op verjaardagfeesten hoorde ik verhalen van een vriend van mijn vader over hoe ‘de moffen’ bij hun vertrek hadden verzekerd: ‘Wir kommen zurück!’. ‘En reken maar dat ze dat ze dat gaan doen, René!’, kreeg ik dan te horen van Ome Koos in dat zangerige Rotterdamse accent. Ook dat droeg niet bij aan mijn jeugdige gemoedsrust. Ik neem aan dat mijn latere – volgens critici obsessieve – fixatie op de Tweede Wereldoorlog als ijkpunt van goed en kwaad,  zoals die als een rode lijn door mijn journalistieke arbeid loopt, op die vroege jeugdherinneringen valt terug te voeren.

Het grote zwijgen

Hoewel het bombardement op Rotterdam in mijn jeugd dus een zeer levende collectieve herinnering was, werden aan dat bombardement zelf eigenlijk nauwelijks woorden vuilgemaakt. ‘Het bombardement’, zei men eenvoudigweg, en daarmee was de kous af. Geen beeldende verhalen over de verzengende kracht van de vuurzee, over geliefden verloren in het puin, geen kleurrijke details over de zebra’s en de leeuwen van diergaarde Blijdorp die rondrenden tussen de ruïnes van de stad –  die hele surrealistische hel op aarde waarin de Rotterdamse binnenstad in minder dan een uur werd omgetoverd werd samengevat in dat ene woord: ‘bombardement’.

Onbenoembare catastrofe

Natuurlijk, Rotterdammers moeten het niet hebben van veel pathos. ‘Geen woorden, maar daden’, is hier uiteindelijk het devies. Als een Rotterdammer op sterven ligt, zegt hij hooguit dat hij zich niet zo lekker voelt, als hij al wat zegt. Het theater laten we liever over aan Amsterdammers. ‘Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg’. Maar dit collectieve hardnekkige zwijgen over dat bombardement heeft me altijd verbaasd. Pas veel later kwam het idee bij me op dat die stilte over iets dat zo’n onuitwisbare wissel had getrokken in het Rotterdamse leven wellicht te maken had met verdringing. De catastrofe was zo groot en uitzonderlijk dat het onbenoembaar moest blijven.

De Verwoeste Stad

Dat verdringingsproces is ook duidelijk aantoonbaar bij de wijze waarop Rotterdam het bombardement de afgelopen decennia heeft herdacht. De jaarlijkse herdenking van het bombardement op Rotterdam aan de voet van Ossip Zadkine’s beeld De Verwoeste stad dateert pas van 2008. Daarvoor volstonden de Rotterdamse autoriteiten met het leggen van een plichtmatige bloemenkrans tijdens Dodenherdenking op de begraafplaats van Crooswijk, waar de doden van 14 mei 1940 liggen begraven. Veelzeggend daarbij is ook dat Zadkine’s beeld, het enige monument dat er aan het bombardement werd gewijd, niet eens tot stand kwam op initiatief van de lokale overheid, maar een particuliere schenking was van warenhuis De Bijenkorf ter nagedachtenis van het in de oorlog omgekomen personeel.

Lichtzuilen van Albert Speer

Vijf jaar geleden, in mei 2010, kwam dan eindelijk een grote herdenkingsplechtigheid met het spektakel van de zogeheten ‘brandgrens’ van Rotterdam: een 12 kilometer lange lijn van lichtgevende iconen in het straatplaveisel, dwars door de stad, naar een ontwerp van Adriaan Geuze, bestaand  uit vlammen, brandende panden, het silhouet van een Duitse Heinkel-bommenwerper en Zadkine’s beroemde beeld. 150 zuilen van licht markeerden het 254 hectare grote gebied dat op 14 mei 1940 in vlammen opging. Het was uiteraard goedbedoeld, maar critici merkten terecht op dat het spektakel van de brandgrens wel heel erg veel overeenkomsten vertoonde met de dramatische lichtorgieën waarmee Albert Speer de jaarlijkse partijdagen van de nazi’s in Neurenberg  placht op te vrolijken. Werd het bombardement op Rotterdam dan eindelijk eens met alle kracht herdacht, gebeurde dat met kunstmatige effecten die regelrecht uit het brein van de grootste showmaster van het Derde Rijk stamden. Kwamen ‘die moffen’ langs de achterdeur toch nog ‘zurück’ in Rotterdam, zoals ome Koos had gewaarschuwd.

Slechtste Nederlandse film aller tijden

In 2012 werd het traditionele stilzwijgen doorbroken met de rolprent Het Bombardement van Ate De Jong, met stip de allerslechtste film uit de Nederlandse cinematografie, die op dit gebied toch rijkelijk bedeeld is. We zagen volkszanger Jantje Smit als een kip zonder kop rondrennen tussen het rondvliegende puin van het filmscenario. Als kijker smeekte je onbedoeld om een Duitse voltreffer op het hoofd van de Volendamse filmheld om in godsnaam maar een einde te maken aan deze kwelling van alle esthetische normen en waarden. Inderdaad, dan kon je beter maar zwijgen over dat bombardement.

30.000 doden

Het bombardement van Rotterdam werd uitgevoerd door het 54. Kampfgeschwader van de Duitse Luftwaffe, bestaande uit ongeveer 100 Heinkel bommenwerpers die tussen 10 en 45 minuten – de schattingen lopen uiteen – in totaal 1300 bommen uitwierpen over de stad.  Meer dan 24.000 huizen werden verwoest. Ongeveer 80.000 mensen raakten in een klap dakloos. 2500 winkels gingen in vlammen op, 1200 grote en kleine fabrieken werden verwoest, als ook 70 scholen, 50 cafés, 21 kerken, 20 bankgebouwen, 12 bioscopen en 2 schouwburgen. Aanvankelijk ging men er van uit dat er in Rotterdam 30.000 doden waren gevallen, zo groot was de vernietiging en de chaos. Mensen kwamen niet alleen om in de vuurzee die de bommen veroorzaakten, ze verdwenen ook in het puin, op zoek naar nabestaanden. Metterjaren werd de schatting van het aantal dodelijke slachtoffers drastisch naar beneden geschroefd. Momenteel staat de teller op 814, en dat is eigenlijk verbazingwekkend weinig als je  de schaal van verwoesting, die ook nog eens totaal onaangekondigd kwam, in ogenschouw neemt.

Guernica

Het was de derde keer in de geschiedenis dat zo’n massaal bombardement vanuit de lucht plaatsvond. De eerste keer was in 1936 op het Baskische Guernica, toen Hitler Franco een handje wilde helpen in de Spaanse burgeroorlog. De tweede keer tijdens de Duitse aanval op Warschau in 1939. In alle drie de gevallen werd het bombardement uitgevoerd door Duitse piloten die daartoe een speciale opleiding hadden gevolgd aan de vliegschool van Maagdenburg. Het verschil met Guernica en Warschau was dat de Duitsers in het geval van Rotterdam stelden dat het een vergissing was, in de zin dat ze niet uit waren geweest op vernietiging op zo’n grote schaal. Ook zouden er op het laatste moment pogingen in het werk zijn gesteld om de Heinkels af te houden van het bombarderen omdat Rotterdam al op het punt van capituleren stond.

Bedrijfsongeval

Het bombardement was een soort bedrijfsongeval in de moderne oorlogsvoering, hield Hermann Goering, de maarschalk van Hitler die scepter zwaaide over de Luftwaffe,  tot zijn laatste snik vol tijdens het Neurenberg-tribunaal, waar hij voor oorlogsmisdaden terecht stond. Volgens Goering was het bombardement op Rotterdam een legitieme militaire actie, bedoeld om Duitse grondtroepen bij te staan in het bedwingen van de militaire tegenstand die het Nederlandse leger bood in de strijd om de Willemsbrug over de Maas. Dat de binnenstad van Rotterdam afbrandde, was volgens Goering te wijten aan de slechte uitrusting van de Rotterdamse brandweer. Spottend riep hij uit dat de Rotterdamse brandweer nog werkte met brandspuiten van een type dat in 1672 was uitgevonden. Goering ontkende dat de Luftwaffe brandbommen had afgegooid, volgens hem waren er alleen brisantbommen geworpen.  Het helse vuur dat zich na het bombardement over de stad verspreidde zou volgens de Reichsmarchall zijn veroorzaakt door lekkages in een margarinefabriek, waarbij extreem brandbare oliën en vetten vrijkwamen.

Rode lichtkogels

Last but least kwam Goering met het verhaal dat de Duitse legerleiding het bombardement had willen aflasten maar dat dit niet meer tijdig kon worden gecommuniceerd met de piloten van Heinkel-vliegtuigen omdat de radioverbinding was weggevallen. De Duitse troepen in Rotterdam zouden nog een poging hebben gewaagd het bombardement te verijdelen door rode lichtkogels af te schieten, hetgeen een code voor een ‘no go’ zou zijn geweest.

In feite schoof Goering de schuld in de schoenen van de Nederlandse legerleiding, die te lang zou hebben getalmd met de capitulatie, en daardoor lichtzinnig was omgesprongen met de levens van de burgerbevolking. Dat was ook de boodschap die de Duitsers na de inname van Rotterdam  via de gelijkgeschakelde Nederlandse pers erin probeerden te rammen. ‘Roterdam te laat overgegeven’, kopte De Telegraaf van 17 mei 1940, waarin de schuld aan de vernietiging van Rotterdam werd gegeven aan de Nederlandse legerleiding. Later voegde de Duitse propaganda eraan toe dat de Nederlandse regering Rotterdam had opgeofferd om tijdig de nationale goudvoorraden weg te kunnen sluizen, zo staat te lezen in het boek Rotterdam in de Tweede Wereldoorlog van de Rotterdamse stadshistoricus J.L. van der Pauw (2006)..

Nooit excuses

Feit is dat Duitsland ook na de oorlog nooit excuses heeft aangeboden voor de vernietiging van Rotterdam, terwijl dat in het geval van Guernica wel is gebeurd. Op 26 april 1997 las de ambassadeur van Duitsland in Spanje bij een herdenkingsplechtigheid in de Baskische stad een boodschap van de toenmalige Bondspresident Herzog voor. Daarin werd de schuld van de Duitse piloten aan de destructie van de Baskische stad (die getroffen werd door 1000 bommen, 300 minder dan Rotterdam) voor het eerst officieel erkend. Maar in het geval van Rotterdam moet zo’n officiële erkenning van Duitse zijde ook 75 jaar na dato nog steeds komen. (Overigens stuitte een door de SPD en de Grünen ingediende resolutie in de Bundestag om namens het gehele Duitse volk excuses aan te bieden aan de burgers van Guernica wel op een veto van CDU/CSU en FPD.)

Bijval voor Goering

Goerings verhaal vond opvallend veel weerklank in Nederland. Sterker nog, de theorie van Hitler’s tweede man werd onverkort overgenomen door twee leidende historici van de Sectie Militaire Geschiedenis (SMG) van het Nederlandse ministerie van Defensie, een afdeling die zichzelf wel trots aanduidt als ‘het historisch geweten van de landmacht’.  In hun in 1990 voor het eerst verschenen boek Mei 1940, de strijd om Nederlands grondgebied zitten SMG-historici H. Amersfoort en P. Kamphuis helemaal op één lijn met Goering als het om de oorzaak van de grootschalige vernietiging van Rotterdam gaat. Zij weigeren pertinent te spreken van een terreurbombardement – een oorlogsmisdaad volgens het Landoorlogreglement van 1907, dat in 1940 nog internationaal van kracht was. Zij stellen dat de Duitsers volgens de letter van dit reglement recht hadden om zich van bommen te bedienen om het militaire verzet van de Nederlanders tegen hun opmars door Rotterdam te breken. Dat de Duitsers daarbij geen bom wierpen op militaire doelen maar hun bommenregen lieten neervallen op een weerloze burgerbevolking mag de pret van hun theorie niet drukken.

Loek Elfferich

Dat het hier wel degelijk ging om een terreurbombardement en een oorlogsmisdaad werd met hartstocht betoogd door  de Rotterdamse onderzoeker Loek Elfferich (1932-1992). Elfferich, werkzaam als gemeentevoorlichter, spande zich als geen ander in om het relaas van Goering als een leugen te ontmaskeren. Elfferich wijdde twee boeken aan de kwestie: Eindelijk de waarheid nabij, uit 1983, en Rotterdam werd verraden, uit 1990. Als  Rotterdammer die het bombardement zelf had meegemaakt was hij emotioneel nauw bij de kwestie betrokken. Volgens Elfferich was het bombardement op Rotterdam gericht op zo veel mogelijk schade en slachtoffers. Hij maakte het tot zijn levenstaak te bewijzen dat de Duitsers doelbewust uit waren op grootschalige vernietiging en daarbij een handje werden geholpen door een ‘vijfde colonne’ van undercover nazi’s die al voor de Duitse inval bezig waren met de voorbereiding van het bombardement.

Dodelijke lading

Er was volgens hem geen enkele sprake van dat de Duitsers nog hadden geprobeerd te voorkomen dat de bommenwerpers hun dodelijke lading over de stad zouden uitstorten. Die bommen waren, anders dan de Duitsers later verklaarden, voor een deel wel degelijk brandbommen, vandaar de vernietiging op zo’n grote schaal, aldus Elfferich. Hij stelde dat de rode lichtkogels die door de Duitse troepen werden afgevuurd ook helemaal niet bedoeld waren als signalen om het bombardement tegen te houden, maar alleen om de Duitse piloten duidelijk te maken dat ze hun bommen niet op hun eigen troepen moesten gooien, zoals een jaar eerder was gebeurd toen de Duitse troepen Warschau innamen.

Ambitie en rancune

In zijn reeds genoemde boek Rotterdam in de Tweede Wereldoorlog (2006) stelt J.L. van der Pauw, die zich op dit onderdeel geheel aansluit bij Kamphuis en Amersfoort, dat Ellferich ‘zich heeft laten leiden door een mengeling van ambitie en rancune, die tot uiting kwam in zijn streven om de Duitse schuld zo hoog mogelijk op te laden’. Van der Pauw: ‘Op het gebied van schuld, verdorvenheid en kwaadaardige leugenachtigheid  probeerde hij (Ellferich) de Duitsers alles in de schoenen te schuiven wat hij maar bij elkaar kon bedenken.’

Alles goed en wel, maar we hebben het hier wel over nazi-Duitsland, een wereldmacht zonder weerga als het gaat om verdorvenheid en kwaadaardige leugenachtigheid. Op gevoel voor fair play kon Hitler ieder geval nooit worden betrapt. Zou Elfferich postuum niet iets meer krediet voor zijn jarenlange speurwerk verdienen? Was de vernietiging van Rotterdam echt een ongeluk of toch vooropgezet werk?

Oorlogje kijken

Rotterdam, zaterdag 10 mei 1940, ’s ochtends omstreeks 5.00 uur. Op de Nieuwe Maas in Rotterdam strijken 14 kleine watervliegtuigen met hakenkruisvlaggen op de staart neer op het water. De inzittende Duitse militairen stappen over op rubberen boten en gaan over tot bezetting van de Maasbruggen, het Noordereiland, het Maasstation en de Boompjes. Een Rotterdamse agent die hen vanaf de kade met zijn dienstpistool beschiet wordt neergeschoten. Vrijwel tegelijkertijd landen Duitse parachutisten bij het stadion van Feyenoord, die zich gedeeltelijk per tramlijn 2, naar de legende wil wél na aanschaf van een geldig vervoersbewijs, eveneens naar de Maas spoeden. Aan de kade bij de Maas verzamelen zich de belangstellenden om oorlogje te kijken. Sommigen nemen een klapstoeltje mee.

In de Waalhaven vallen die dag al de eerste Duitse bommen. Het doel is de fabriek van de Nederlandse vliegtuigbouwer Koolhoven. Fall Gelb, het Duitse aanvalsplan voor de verovering van West-Europa, is begonnen, en de verovering van Rotterdam is een essentieel onderdeel. De bedoeling is de Maasstad zo snel mogelijk te veroveren, om daarna op te trekken naar Den Haag, om daar  koningin Wilhelmina en de leden van de regering gevangen te nemen.

Opmars gestuit

De Duitsers denken het karwei binnen 48 uur te kunnen klaren. Maar hun opmars loopt allesbehalve gesmeerd. De verovering van Rotterdam-Zuid gaat weliswaar van een leien dakje, maar bij de noordelijke Maasoever hebben de Nederlandse troepen onder leiding van de volstrekt onervaren kolonel P.W. Scharroo, die haastig van zijn hotelbed van een amoureus samenzijn met zijn minnares wordt gelicht,  een bij elkaar geraapt, maar toch behoorlijk efficiënte verdedigingslinie opgeworpen. De Nederlandse marine grijpt in met een torpedobootjager, die de Duitse opmars over de Maasbruggen onmogelijk maakt.

De zaak-Dijxhoorn

De verdediging van Rotterdam had nog veel efficiënter kunnen zijn, zo ontdekte Loek Elfferich, als daar niet het mysterieuze optreden was van luitenant-kolonel C.D.H. Dijxhoorn, broer van de toenmalige minister van Defensie A.Q.H Dijxhoorn. Luitenant-kolonel Dijxhoorn heeft in mei 1940 het commando over zo’n 1000 goed geoefende Nederlandse militairen, gelegerd bij het Depot Vaartuigendienst van de Koninklijke Landmacht in de Schiehaven. Maar direct na de Duitse landing bij de Waalhaven kiest Dijxhoorn het hazenpad, met medeneming van al zijn officieren, zonder enige instructie achter te laten voor zijn troepen. Die blijven daardoor gedesorganiseerd achter en nemen niet eens deel aan de strijd. Luitenant-kolonel Dijxhoorn zou na de oorlog worden beschuldigd van het in de steek laten van zijn eigen troepen en stond terecht bij een geheim tribunaal van het Militair Hooggerechtshof, dat hem vrijsprak. (Zijn broer de minister, die in 1941 moest vertrekken uit de Nederlandse regering in ballingschap in Londen vanwege zijn ideeën over de onvermijdelijkheid van de eindoverwinning van nazi-Duitsland, was overigens lid van datzelfde Hooggerechtshof.)

Duitsers teruggedreven

De Duitse troepen worden teruggedreven van de noordelijke Maasoever, alleen een vooruitgeschoven post van de Duitsers blijft achter in het gebouw van de Nationale Levensverzekeringsbank, maar deze groep zit daar afgesneden en kampt met munitiegebrek. De Duitse troepen hebben wel het 30.000 inwoners tellende Noordereiland – tussen Rotterdam-Zuid en Rotterdam-centrum – in bezit. Deze impasse duurt voort tot de 14e mei, met als dramatisch hoogtepunt de – mislukte – poging van de Nederlandse mariniers om de Willemsbrug te veroveren.

Hitler woest

Hitler is woest over de vertraging. De Duitse parachutisten die onder leiding van luitenant  graaf Von Sponeck op Den Haag zijn geland dreigen in isolement te raken. De Führer neemt de leiding van de operatie in Rotterdam in eigen handen. In de vroege ochtend van die 14e mei geeft de Hitler een instructie uit: ‘Op de noordelijke vleugel is het weerstandvermogen van het Nederlandse leger sterker gebleken dan werd verondersteld. Zowel politieke als militaire redenen vereisen deze tegenstand spoedig te breken.’

‘TEGENSTAND IN ROTTERDAM DIENT MET ALLE MIDDELEN TE WORDEN GEBROKEN’,  luidt het order uit Berlijn. ‘ZO NODIG MOET MET VERNIETIGING VAN DE STAD WORDEN GEDREIGD EN MOET DIE WORDEN UITGEVOERD’.

Dronken ultimatum

Dan begint het drama van de capitulatieonderhandelingen. De Duitse Oberstleutnant Friedrich Plutzar, die verloofd is met de dochter van een Nederlandse architect, krijgt opdracht een ultimatum in het Nederlands op te stellen. Plutzar is echter niet zo sterk in de Nederlandse taal, waardoor het ultimatum dat Scharroo van een boodschapper in handen krijgt gedrukt sterk de indruk wekt door een dronkenman te zijn opgesteld:

“Aan de Kommandant van Rotterdam

Aan Burgemeester en Wethouders en die Autoriteiten van den staat in Rotterdam,

De weerstand, die in het open stad Rotterdam tegen de offensieve der Duitsche troepen getoond wordt noodzak mij indien Uwe weerstand niet onmiddelik gestakt wordt, die doelmatige maatregelen te nemen. Dit kan de volledige vernieling van het stad ten gevolge hebben. Ik verzoek U als een man die verantwordingsgevoel bezit, daarop aan te dringen, dat het stad niet dit zware verlies lijden moet. Als teeken van overeenstemming verzoek ik U dadelijk een parlementaire te sturen, welke die noodige volmacht bezit. Indien ik binnen twee uuren na de overhandiging van deze mededeling keen antwoord ontvang, ben ik genoodzakt die scherpste maatregelen van vernieling te nemen.

De Kommandant van de Duitse troepen.”

Vodje papier’

De Nederlandse legerleiding kan het ultimatum dan ook niet echt serieus nemen. Generaal Winkelman, de opperbevelhebber over de Nederlandse troepen, doet  het af  als ‘een vodje papier’. Uiteindelijk stuurt kolonel Scharroo het ultimatum terug naar de Duitsers met de mededeling dat het bericht niet in behandeling kon worden genomen als het niet is ondertekend. De Duitsers zijn des duivels over het Nederlandse getalm, maar uiteindelijk gaat de lokale Duitse bevelvoerder generaal Schmidt overstag. Hij geeft de Nederlanders nog de tijd tot 16.20 uur (hij doet dat om 13.15 uur). Maar de Nederlandse vertegenwoordiger is nog maar net de brug opgegaan met dit nieuwe ultimatum wanneer de Duitse bommenwerpers al komen aanvliegen en het bombardement begint.

Schmidt ontkende na de oorlog er weet van te hebben dat dit bombardement zou plaatsvinden. Volgens zijn biograaf riep hij bij het zien van de Heinkel-bommenwerpers boven Rotterdam uit: ‘Um Gottes Willen, das gibt eine Katastrophe’ Hij  liet toen naar eigen zeggen direct rode lichtkogels afschieten, om de piloten te waarschuwen dat het bombardement niet door mocht gaan. De piloten zouden deze lichtkogels niet hebben opgemerkt door de rook die boven het gebied hing als gevolg van branden. Daarnaast hadden de bommenwerpers hun sleepkabelantennes ingetrokken, en konden zij aan  boord dus geen radioberichten ontvangen. Rotterdam werd hoe dan ook platgebombardeerd.

Bombardement op Strijen

Loek Elfferich, die niets van dit Duitse verhaal geloofde, citeert in zijn boek Rotterdam werd verraden een instructie die werd gevonden op het lijk van een Duitse militair in Rotterdam waarin staat dat de rode lichtkogels zijn bedoeld om de eigen luchtmacht op de hoogte te stellen van de eigen positie op de grond. Dit document bevindt zich in de nalatenschap van Elfferich die ondergebracht is bij het Rotterdamse gemeentearchief. Opvallend genoeg hebben historici dit document nooit nader bestudeerd. Als bewijs voor hun verklaringen dat de rode lichtkogels wel degelijk waren bedoeld als signaal om het bombardement te stoppen, wezen de Duitsers erop dat een tweede bomaanval op Rotterdam, die onder bevel stond van Oberstleutnant Hoehne, inderdaad op het laatste moment kon worden afgeblazen, waarop dit eskadron, dat de bommen wel kwijt moest voor de terugreis, zijn dodelijke lading losliet op het in de Hoeksewaard gelegen Strijen, waarbij 18 doden vielen.

Geloven of niet geloven

Of dit Duitse relaas klopt, is een kwestie van geloven of niet geloven. Gegeven het feit dat Rotterdam al door de eerste bommenregen zo goed als was vernietigd, viel er sowieso weinig meer te bombarderen in Rotterdam. Daarnaast moesten de Duitsers ook rekening houden met de eigen grondtroepen, die in extra gevaar zouden komen als zij een geheel brandende stad zouden moesten binnentrekken. Heel wel mogelijk is ook dat generaal Schmidt het bombardement inderdaad had willen stoppen, maar dat hij eenvoudigweg werd overruled door Goering.

Bombardement op andere steden?

Wat wel heel erg in het nadeel van de Duitse onschuld pleit, is het feit dat zij tijdens de capitulatieonderhandelingen met de Nederlandse strijdkrachten in Rotterdam ook dreigden met het bombarderen van Amsterdam, Utrecht, Den Haag en Haarlem. De Nederlandse opperbevelhebber Winkelman stelde al dat dit het geval was tijdens zijn radiorede van 14 mei waarop hij de capitulatie bekend maakte. Hij zei toen over het Rotterdamse bombardement dat ‘Utrecht en andere grote bevolkingscentra binnen korte tijd dit lot zouden moeten delen’.  Kolonel Scharroo, de commandant van de Rotterdamse troepen, bevestigde op 9 november 1948 tijdens de Parlementaire Enquête Commissie Regeringsbeleid ‘dat, wanneer ik niet capituleerde, Amsterdam, Den Haag, Utrecht en Haarlem hetzelfde lot zouden ondergaan als Rotterdam. Hiermee was namelijk gedreigd.’

‘Weinig betrouwbaar’

Scharroo herhaalde dit onder ede tot twee maal, maar toch kwalificeren Kamphuis en Amersfoort dit in hun boek Mei 1940 als ‘weinig betrouwbaar’. De enige reden dat zij dit schrijven lijkt dat Scharroo’s verklaring niet in hun straatje past. Het bombarderen van Amsterdam, Utrecht en Haarlem, waar helemaal geen Nederlandse militaire tegenstand te verwachten was, zou namelijk zeker als een oorlogsmisdaad moeten worden gekwalificeerd. En aangezien deze twee officiële geschiedschrijvers van het ministerie van Defensie liever oppernazi Goering wensen te geloven dan de bevelhebber over de Nederlandse troepen in Rotterdam, zijn Scharroo’s verklaringen in hun ogen dan ook ‘weinig betrouwbaar’.

Haags mysterie

Dat Kamphuis en Amersfoort dit oordeel doodleuk konden herhalen in de daaropvolgende edities van hun kroniek zonder met pek en veren uit de Sectie Militaire Geschiedenis van het ministerie te zijn weggedragen, blijft zo’n typisch Haags mysterie. Overigens schepten de beide auteurs er ook een diabolisch genoegen  in om de Nederlandse veteranen van de slag om de Grebbeberg van mei 1940 te betichten van ‘evenredige oorlogsmisdaden als hun tegenstanders van de SS. Een rechtszaak tegen hen aangespannen door wijlen Grebbeberg-veteraan Wim Jagtenberg, die woest was over deze aantijging, ging door een vormfout niet door.

Curieuze hersenkronkels

Triest blijft het om te zien hoe historici als Kamphuis en Amersfoort, die alle morele oordelen ‘weg nuanceren’ uit hun werk, nog steeds onwankelbaar op het schild van de wetenschappelijke respectabiliteit staan gehesen en hun curieuze hersenkronkels over de Duitse onschuld in naam van de Staat mogen blijven lanceren, terwijl de moedige amateur-historicus Loek Elfferich met zijn obsessieve zoektocht naar afdoende verklaringen voor de massale destructie van zijn geliefde geboortestad inmiddels is weggehoond door zo’n beetje iedere historicus die over deze materie heeft gepubliceerd.

400 ooggetuigen

Het grootste verwijt dat Elfferich wordt gemaakt is dat hij geen behoorlijke schriftelijke bronnen voor zijn relaas over hoe Rotterdam werd ‘verraden’ wist op te voeren. Elfferich had zijn feitenrelaas namelijk niet had geput uit de wetenschappelijke literatuur (er waren helemaal geen boeken geschreven over die zaak, daarom schreef hij ze zelf!), maar uit gesprekken met meer dan 400 ooggetuigen. Niet wetenschappelijk dus, en derhalve niet de moeite van het bestuderen waard, luidde het oordeel het geschiedkundige establishment. Elfferich, aldus De Volkskrant in 1990 bij het verschijnen van Rotterdam werd verraden, schreef niet over een historisch feit, maar zijn werk moest eerder worden beschouwd als een expressie van het Rotterdamse trauma zelf.

Misdadig complot

Elfferich probeerde te bewijzen dat  Rotterdam ten prooi was gevallen aan misdadig, goed georganiseerd complot dat al ver voor de 14e mei 1940 in gang was gezet met geheime transporten van wapens en springstoffen en sabotage van brandweerinstallaties, alles met als doel Rotterdam zo effectief mogelijk af te doen branden. Hij heeft het over een ‘vijfde colonne’ van NSDAP-aanhangers in Rotterdam die de Duitse invasie hand– en spandiensten leverde. Binnen zo’n denkschema is er voor nuancering weinig ruimte en zeker heeft Elfferich hier en daar zijn hand overspeeld. Daar staat tegenover dat hij als eerste wist te berichten over de merkwaardige rol van luitenant-kolonel Dijxhoorn bij het in de steek laten van zijn troepen in Rotterdam. Ook kwam Elfferich met de primeur dat de rode lichtkogels helemaal niet waren bedoeld als signaal om de bombardementen te stoppen. Elfferich’s overtuigende speurwerk naar het gebruik van brandbommen door de Duitsers moest uiteindelijk, zij het schoorvoetend, worden erkend door Rijksgeschiedschrijver dr. L. de Jong, die aanvankelijk de Duitse lezing had nagepraat dat er alleen de minder zware brisantbommen waren gebruikt in Rotterdam.

Ook versloeg Elfferich alle officiële historici met zijn naspeuringen naar de zogeheten ‘Fahndungsliste Holland’, een Duitse  lijst met namen van Nederlanders die werd buitgemaakt in die eerste oorlogsdagen. De Nederlandse autoriteiten meenden aanvankelijk dat op de lijst namen stonden van Nederlanders die de Duitsers bij de verovering van de stad direct wilden arresteren. Elfferich kwam erachter dat het hier juist ging om mensen die de Duitse zaak steunden.

Germania van het westen

Waarom wilde Hitler Rotterdam plat bombarderen? Volgens Elfferich had dat te maken met de droom van de Führer om Rotterdam, nadat het eenmaal vernietigd was, uit te doen groeien tot een metropool van het Duitse Rijk die Londen in grootte zou overtreffen. Zoals Hitler Berlijn wilde omvormen tot Germania, de droomstad aller Germaanse volkeren die Albert Speer voor hem zou bouwen, zo moest Rotterdam het Germania van het Westen worden, met meer dan 2 miljoen inwoners. Dan was het in de gedachtegang van een volmaakte psychopaat als Hitler inderdaad alleen maar handig als de oude Maasstad inmiddels was platgegooid.

Geschiedvervalsing

Het pionierswerk van Elfferich vond wel erkenning bij criminoloog Manuel Kneepkens van de Rotterdamse Erasmus-Universiteit, die zelf in 1993 kwam met het boek In het rijk der demonen, waarin hij de theorieën van Kamphuis en Amersfoort over het bombardement op Rotterdam veroordeelde als ‘goedpraterij’ en ‘geschiedvervalsing’ en de verschuldigde eer bracht aan het werk van Elfferich. Die was toen echter al een jaar dood. Getroffen door een hartstilstand terwijl hij thuis in zijn stoel zat te roken, stierf de onderzoeker van het bombardement op Rotterdam terwijl zijn huis vlam had gevat. Inderdaad, een symbolisch einde.

Kapotgemaakt

Manuel Kneepkens, die de auteur goed had leren kennen: ‘Loek Elfferich stierf als een verbitterd man. Hij was kapotgemaakt door alle negatieve kritiek op zijn levenswerk, en leed zwaar onder het gebrek aan erkenning  vanuit de wereld der historici. Maar in mijn ogen blijft hij degene die het dichtst bij de waarheid is gekomen over het bombardement op Rotterdam. In mijn ogen ging het wel degelijk om een terreurbombardement. Ik denk dat de Duitse overheid al lang officiële excuses zou hebben aangeboden voor het bombardement als die officiële Nederlandse historici niet tegen beter weten in hadden geschreven dat het een militair gerechtvaardigde operatie was’.

Pim Fortuyn

Omdat de ware motieven van de vernietiging van de Rotterdamse binnenstad altijd in nevelen bleven gehuld, kon het trauma van generatie op generatie Rotterdammers worden doorgegeven. Het bombardement werd opgeslagen in het DNA van de Rotterdammers. Hun stad herrees in de wederopbouw maar keerde nooit meer terug.  Nog steeds is Rotterdam een eeuwige mecanodoos, een heerlijke speelplaats voor architecten, maar het echte Rotterdam bestaat alleen nog maar in het hoofd, in de melancholie, in de herinnering. Goedbeschouwd is de Rotterdammer sinds 14 mei 1940 definitief ontworteld,  verweesd, zonder vader of moeder in een wereld waar niets meer is hoe het was. Zou dat wellicht een verklaring kunnen bieden  voor de komeetachtige opkomst van Pim Fortuyn in de Maasstad? Wilde Fortuyn niet de vader zijn van al die ontwortelden? En was zijn boodschap van een verraderlijk politiek-economisch establishment niet ‘gefundenes Fressen’ voor een bevolking aan wie nooit probaat was uitgelegd waarom uitgerekend hun stad van de aardbodem moest worden geveegd?

Rouwceremonie

In ieder geval ging Fortuyn’s evangelie er bij de Rotterdammers in als Gods’s woord in een ouderling. In die zin was de massale treurnis bij het uitvaart van de vermoorde politicus in de straten van Rotterdam – ik was erbij als verslaggever van De Groene Amsterdammer en zag nooit zo’n intense demonstratie van collectief verdriet en woede als toen – met terugwerkende kracht wellicht ook een rouwceremonie om het verlies van de stad zelf.

Over de auteur:

René Zwaap (Rotterdam, 1961) won in 2000 de Mercur-prijs voor Redacteur/columnist van het Jaar voor zijn artikelen in De Groene Amsterdammer. Tegenwoordig is hij na correspondentschappen in Portugal en Zwitserland freelance journalist, schrijver, documentairemaker en oprichter/zanger van het Journalistiek Strijdorkest Wederhoor. Met filmer Hans Pool maakte hij de documentaire Helden zonder glorie over de strijd om de Grebbeberg in mei 1940. Zwaap publiceert regelmatig in The Post Online, met als specialiteit  Nederlandse historische taboes, maar verdiept zich daarnaast in alles wat hem interesseert.

Mijn gekozen waardering € -

René Zwaap, in 2000 gekozen tot Redacteur-columnist van het Jaar, is een van de laatste bonte honden van de Nederlandse journalistiek. Bij leven drong prins Bernhard iedere week weer bij zijn hoofdredacteur bij de Groene Amsterdammer Martin van Amerongen aan op zijn ontslag. Nu is hij hoofdredacteur van kwartaaltijdschrift De Republikein. Foto Katarina Hollander