Ik zie een rasta voorbij lopen, ik noem ‘m even Kenny. Shirtje, shortje en daaronder gloednieuwe, opvallende gymschoenen. ‘Hé Ken, nieuwe schoenen swa?”, roept Olly. Kenny lacht zijn tanden bloot. ‘Nèchi no!’ Hij loopt verder richting de ingang van de toko. Boven de mooie schoenen draagt hij een bandje, een enkelbandje met een grote klos eraan. Ik zeg: ‘Hé Olly, heeft hij nou een enkelbandje om?’ Olly kijkt Kenny na. ‘Ja man, je weet toch? Is van de gevangenis, swa. Kan hij in het weekeinde effe lekker naar huis!’ En hij draait verder aan zijn sjekkie. Alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. En Kenny liep pontificaal rond met zijn enkelbandje.
Ik vertelde het vanmorgen in de auto aan mijn zoontje. We moesten beiden lachen en dachten hetzelfde. In Nederland zou iemand zijn uiterste best doen om de enkelband te verbergen. Een lange broek met wijde pijpen, ook al is het hartje zomer. Niet in Boca. Daar is zo’n enkelbandje haast een statussymbool. Zo van ‘heb jij niet, hè!’, met een lach en een schittering in de ogen.
“Zou dat enkelbandje ook gemonitord worden”, vroeg mijn zoon zich hardop af. “Of kun je er rustig een kraakje mee zetten?” Ik schoot in de lach. Ik vroeg me hetzelfde af. “Het is de vraag of al zijn bewegingen geregistreerd worden”, antwoordde ik. “Of ze iemand later via de data op een plaats delict kunnen plaatsen. Want dat al die gasten met een enkelbandje 24 uur per dag gemonitord worden, dat lijkt me sterk.”
In gedachten zagen we de bewaker wegdommelen achter de monitor. We kwamen niet mee bij.