Kort nadatĀ in het najaar van 1942 de eerste grootschalige razziaās op AmsterdamseĀ jodenĀ plaatsvonden, zagen de inwoners van Wormer wekenlang volgeladen vrachtwagens het dorp inrijden. Elke werkdag kwamen ze langs. De inhoud van de door gewapende SSāers bewaakte autoās bestond uit zakken en dozen vol boeken en documenten. Ze waren bestemd voor Van Gelder Zonen, de grootste werkgever van het dorp. De arbeiders daar hadden als taak omĀ de aangevoerde lading tot pulpĀ te vermalen, opdat er daarna nieuw papier van kon worden gemaakt.
De Van Gelder-werknemers hadden al snel door waarom deĀ geleverde papiermassa met zoveel geheimzinnigheid en bewaking werd omgeven. Een voormalige sous-chef van het bedrijf: āDat waren joodse boeken, massaās en massaās.Ā Nooit heb ik geweten dat joodse mensen zo geletterd waren. Van alles was erbij. Als die zakken werden leeggegooid, vaak waren het PTT-zakken, dan stond me het huilen nader dan het lachen. Tussen oude gebedenboeken en rollen perkament met Hebreeuwse letters zag je opeens een corset, een schoen en een sok, een half gebit, een gebroken zuigfles met speen, de resten melk er nog in. Dat waren geen kleren die uit de kast kwamen, dat waren kleren die de mensen een paar uur tevoren hadden uitgetrokken. Je kon zien dat die joodse mensen zo uit hun bed waren gehaald. Dat zoān oud mens niet eens de tijd had gekregen zijn gebit in te doen of zoān vrouw om haar corset aan te doen.ā
Het vernietigen van wat hij noemde āhun geestelijke nalatenschapā ging deze werknemer aan het hart. āFantastische folianten waren daarbij. Van die geweldige boekdelen in leer gebonden, we konden ze nauwelijks dragen. EenĀ lap leer, dat was iets waard in 1942. Met een zakmes waren die lappen leer er afgesneden. Die zijn zeker als schoenzolen geĆ«indigd. Koperen, zilveren en gouden beslag en sloten waren er afgerukt. Van die grote rollen perkament om stokken gewikkeld. En ook veel kleinere rollen. āt Was verschrikkelijk.ā
Thorarollen
De folianten waren waarschijnlijk delen van de Talmoed,Ā de grote perkamenten Thorarollen en de kleinere Estherrollen. Bovengenoemde naamloze arbeider schatte de hoeveelheid tijdens de oorlog vernietigde judaĆÆca opĀ zeven- Ć achthonderd ton, een immense papierstapel. āIk had daar mede de verantwoordelijkheid voor die afdelingā, vertelde hij. āJe kon maar niet alles in die papiermolen smijten. Harde kaften, linnen, leer, doek, hout, steen, enz., dat moest er allemaal uitgesorteerd. Dat ging op de afvalhoop. Zo had ik de gelegenheid veel van dat spul in mijn handen te nemen. Prachtige familiealbums heb ik gezien. Van die imposante koppen met baarden. Hotsee, alles de molen in. Schnell! Schnell!ā
Een andere getuige, de voormalige directeur van Van Gelder, herinnerde zich dat er onder meer een joodse huwelijksbaldakijn werd afgeleverd. āDie moest er natuurlijk uit. Van doek kunnen we geen papier maken.ā Op de centrale verzamelplaats in Amsterdam werd blijkbaar niet al te nauwkeurig gekeken wat in Wormer tot pulp vermalenĀ moest worden. Slechts een enkele keer kon er iets worden gered; de Duitse toezichthouders letten goed op dat alles werd vermalen. Maar bij de āmestvletā, de afvalschuit waarop de restanten belandden die niet tussen de papierresten thuishoorden, viel nog wel eens iets achterover te drukken.
Gebedenboek
InĀ 1969 somde een verslaggever van dagblad De Tijd op wat hij tijdens een rondgang door Wormer zoal tegenkwam, thuisĀ bij de bewoners. āEen boekje Bloemen uit het Heilige Land, souvenir uit het voormaligeĀ Palestina, houten omslag. Het titelblad van een Hebreeuws gebedenboek uit 1722, een titelblad van een gebedenboek voor Joods Nieuwjaar en Grote Verzoendag, gedrukt bij Proops te Amsterdam. Het titelblad van een Hebreeuws Bijbelboek (Genesis). Die titelbladen waren met de harde kaften van de boeken gerukt. Een piepklein woordenboekje, Duits-Hebreeuws, zo groot als een lucifersdoosje. Het was bij het leggooien van zoān zak wat opzij gerold en een van de arbeidersĀ wist het weg te schoppen en haalde het later op. Een op zijde gedrukt krantje ter ere van de koperen bruiloft van Isaac N. Calisch en Gustava Calisch, van hun kinderen Hendrik IsaƤc Calisch, Morits Calisch en HenriĆ«tte Sara Calisch. Degeen die die in zijn bezit had, herinnerde zich ook nog gebedsriemen en ādie buisjes, die joodse mensen aan hun deur hebbenā (mezoezot). Dan een poĆ«ziealbum, gebonden in hout met ijzerbeslag, op 20-5-1885 geschonken aan ThĆ©rĆØse Molling te Hannover, waarvan de laatste bladzijde dit opschrift draagt: āAn meine liebe Grossmutter. Wer dich noch lieber hat als ich. Der schreibe sich hinter mich. Den 27. Dezember 1936, dein Enkelkind Margotā.ā
Lehren
Zijn opzienbarendste vondst deed verslaggever M. van Tijn bij een voormalig chemicus van Van Gelder: acht brieven aan de Amsterdamse broers Hirsch (1784-1853) en Akiba (1795-1876) Lehren. Dat waren twee vrome, rijke joodse notabelen die veel charitatieve activiteiten ontplooiden. De acht brieven beslaan een periode van dertig jaar en gaan vooral over financiƫle aangelegenheden. Hoe de ex-chemicus ze in zijn bezit kreeg wist hij niet meer, maar dat ze tijdens de oorlog uit de Van Gelderfabriek werden gered stond hem nog wel voor de geest. Hij heeft ze, een kwart eeuw na de bevrijding, alsnog afgestaan aan de Bibliotheca Rosenthaliana in Amsterdam.
In het najaar van 1944 begon de bezetter met het leegroven van de Van Gelderfabriek. De inventaris, zo was de bedoeling, moest ten goede komen aan de Duitse oorlogsindustrie. Maar terwijl de naziās het bedrijf overdag ontmantelden, haalde het regionale verzet er ās nachts machines weg, in een poging ze te behouden voor Nederland. Het versnipperenĀ van oud papierĀ kwam daarmee ten einde. WatĀ de DuitsersĀ in dat laatste oorlogsjaar nog binnenbrachten aan joodse roofbuit werd daarom in een hal op het Van GelderterreinĀ opgeslagen.
Na de bevrijding
Toen deĀ heringerichte fabriekĀ in 1946 weer begon te draaien, werd besloten om de resterende joodse boeken en documenten als vanouds te vermalen. Papier was schaarsĀ in de naoorlogse jaren en die voorraad ongebruikt laten werd alsĀ verspilling beschouwd. En dus verdwenen er opnieuw tonnen aan alĀ dan niet kostbare joodse eigendommen in de stortkokers. Volgens Klaas Kemp, die in 1944Ā bij het bedrijf kwam werken, begon de vernietiging van joodse boeken āpas goedāĀ in maart 1946, samen met het ingezamelde Duitse propagandamateriaal. Sommige werknemers van Van Gelder waren volgens Kemps collega Fokke Post āgek op die jodenbibliotheken. Dat was het grote werk. Het was er gezellig en ach, laten we eerlijk wezen, je vond wel eens watā. Zowel de boeken zelf, soms in leer gebonden en met goud op snee, als de kostbaarheden die de voormalige eigenaars tijdens de oorlog in uithollingen hadden verstopt, waren geliefd.
āMachine 10ā was de eerste die na de oorlog weer in gebruik werd genomen en tevens degene waar de joodse inboedels terechtkwamen. Fokke Post: āDat ding maakte van prut papier.ā Ook in dieĀ prut troffen de werknemers nog wel eens joodse kostbaarheden aan. Post: āDe jongens die daar bij de verzamelplaats werkten, vonden het meeste en hadden een potje, waarvan ze elk jaar een dagje uitgingen.ā Kemp, in 1983: āJe moest alles zien in verband met de schaarste. Het was een fijn stel mensen, zekerĀ geen NSBāers.ā ZijnĀ echtgenote: āDe mensen gingen stelen, het gebrek dwong ze ertoe dingen te doen die ze normaal niet deden.ā
Fokke Post, tot slot, over de roof van joods bezit bij Van Gelder: āHier in WormerĀ is er nog gerust het een en ander van de joden te vinden. Het werd niet beschouwd als diefstal, ben je gek, het was een publiek geheim. In en vlak na de oorlog was er een grote saamhorigheid in het dorp.ā
Voor dit artikel is onder meer gebruikgemaakt van dagblad De Tijd (3-5-1969), het Nieuw Israelietisch Weekblad (2-12-1983) en J. Pressers boek Ondergang.