āZo gaat het altijd,ā zegt Joris Luyendijk, als hij het Rabobank-gebouw in Utrecht uitloopt. Hij kwam er nauwelijks weg nadat hij een praatje had gehouden voor vrouwen uit de financieĢle sector. Met zijn handen nonchalant in zijn zakken stond hij op het podium. Uit het hoofd vertelde hij over zijn tijd in Londen en maakte hij af en toe een geslaagd grapje. Na afloop klampen de vrouwen, en een enkele verdwaalde man, hem aan. De een wil met ‘m op de foto, een ander laat zijn boek Dit kan niet waar zijn signeren en de volgende vraagt hem iets te doen voor haar organisatie. Beleefd staat hij iedereen te woord, maar al snel loodst zijn gastvrouw hem het gebouw uit: āSorry, mensen, Joris moet zijn trein halen!ā
Veel vrouwen zwijmelen bij zijn lezingen, zei zijn vorige uitgever eens in de krant over deze āintellectuele George Clooney van de Lage Landenā. Geconfronteerd met die uitspraak, op weg naar het station, tuurt Luyendijk zwijgend voor zich uit.
Het is de enige keer deze middag dat de spraakwaterval geen ad rem antwoord paraat heeft. Luyendijk, die met zijn gezin in Londen woont, is een paar dagen in Nederland om lezingen en interviews te geven. ’s Ochtends stond hij al dagblad Trouw te woord. Nu is hij op weg naar Groningen, om daar in gesprek te gaan met studenten.
Babylonische hoogmoed
Dit kan niet waar zijn is een weerslag van tweehonderd interviews die antropoloog Luyendijk voor de Britse krant The Guardian hield met werknemers in de City, het financieĢle hart van Londen. Daaruit komt een onthutsend beeld naar voren van een financieel klimaat waarin de economische crisis ontstond, aangewakkerd door perverse prikkels als hoge salarissen en bonussen, en waar werknemers binnen vijf minuten, zonder enige bescherming, ontslagen kunnen worden. Hij beschrijft hoe insiders in die financieĢle wereld in 2008 in paniek naar huis belden: āsla voedsel in en zorg dat we de kinderen kunnen evacueren naar het platteland. We zijn op het nippertje ontsnapt aan een catastrofe.ā
‘In 2008 was er een extreme mate van Babylonische hoogmoed in de financieĢle wereld’
Maar heeft de financieĢle wereld iets geleerd van de wereldwijde crisis? Nee, concludeert Luyendijk. Sterker nog: het kan zo weer gebeuren. āIn 2008 was er een extreme mate van Babylonische hoogmoed in de financieĢle wereld,ā vertelt hij. āMaar uiteindelijk viel de boel, net als de toren, in elkaar. Als onze kleinkinderen over honderd jaar terugkijken, denken ze: hoe kon dit gebeuren? De financieĢle sector werkt volledig amoreel: goed en kwaad spelen geen enkele rol in de afweging om een veel te ingewikkeld product aan een klant te verkopen. Zonder de wet te overtreden, kunnen ze mensen te grazen nemen.ā
Maar de keuze om de afweging tussen goed en kwaad buiten de deur te houden, is toch aanvechtbaar?
āDe uitkomst is immoreel, zeker. Maar strikt genomen houdt het financieĢle wereldje zich aan de wet. Een wet waar ze zelf grote invloed op hebben. Onder druk van de financieĢle lobby zijn wetten ontstaan waardoor je, bij wijze van spreken, in een woonwijk 120 kilometer per uur mag rijden met een truck vol chemicalieĢn. Het is zaak dat we nieuwe wetten aannemen die dat onmogelijk maken. Amoreel gedrag is heel anders dan het Bijbelse āWat gij niet wilt dat u geschiedt, doet dat ook een ander nietā. Dan rij je niet met 120 door een woonwijk, ook niet als het wettelijk toegestaan is. De menselijke soort blijkt mateloos gevoelig voor perverse prikkels. Ik dacht lange tijd dat de economie en samenleving ook zonder moraal konden bestaan. Het nadeel van een morele gemeenschap is, dat ze mensen buitensluiten, zoals de kerk vrouwen, homoās en joden discrimineerde. Maar nu zie ik dat het alternatief, āGod is dood, ieder voor zichā, ook niet werkt.ā
Amoreel gedrag is heel anders dan het Bijbelse āWat gij niet wilt dat u geschiedt, doet dat ook een ander nietā
Zie jij, als religieus antropoloog, de City als een religieus systeem?
āHet is inderdaad een samenhangende gemeenschap, inclusief taboes, gouden kalveren, een ethisch kader ā wat dus amoreel is ā en hieĢrarchie. Voor de mensen die er werken, biedt de City zingeving. Maar als ze eruit gegooid zijn of zelf ontslag hebben genomen, kijken ze gedesillusioneerd terug. Want er was geen āreligareā, Latijn voor āverbindenā. In de City draait alles om jou. Het gaat erom dat je jezelf omhoog werkt. Je kent je kinderen en je vrouw ā vaak ex-vrouw ā niet. Het is een sekte-achtige wereld, waarin je tachtig uur per week moet werken. Je kunt ieder moment, ook in het weekend, geclaimd worden door de baas. Ik sprak een meisje dat haar geliefde, die in de sector werkt, van haar ziet wegdrijven. Ze ziet hem vrijwel nooit. Ze trouwt met iemand die ze nauwelijks kent. Heel verdrietig.”
Sterfgeval
Een voorbeeld van een taboe in het financieĢle systeem, is de dood, vertelt een financieel expert in Dit kan niet waar zijn: āMensen vallen ten prooi aan de illusie dat het leven eeuwig doorgaat. Bankiers zijn heel slim, maar dat hebben ze niet door.ā Luyendijk: āNa een sterfgeval in de familie, vroeg deze man zich af wat hij aan het doen was. Ieder jaar weer acht ton verdienen, en dan? Maar als je alleen omgaat met mensen die oĢoĢk een half miljoen per jaar verdienen, denk je al snel dat je het nodig hebt. De bank geeft je status: een mooi pak, visitekaartjes, een auto en geld, heel veel geld. Voor onzekere mannen op zoek naar eigenwaarde, is dit een heel aantrekkelijke wereld.ā
Met zijn boeken wil hij mensen informeren, vertelt Luyendijk in een restaurant tegenover station Amersfoort, waar hij wacht op de trein naar Groningen. āEerder schreef ik een boek over mijn tijd als correspondent in het Midden-Oosten,ā zegt hij tussen twee slokken van zijn cappuccino door. āDe overeenkomst met Londen is, dat de bewoners van beide werelden een slecht imago hebben. Mensen hebben een enorm emotioneel oordeel over moslims, joodse kolonisten en bankiers, maar weten geen klap van hen af. Voor een journalist ligt daar een goudmijn.ā
Is dat de onderwijzer in jou, dat je kennis wilt overdragen?
āIk ben vooral een ontdekkingsreiziger die het leuk vindt om kennis over te dragen. Ik zou dit werk nog steeds doen als ik miljonair zou zijn. Het is erg leuk als na een lezing in Terneuzen een mevrouw zegt: āMeneer Luyendijk, ik begreep nooit iets van de financieĢle wereld, maar nu welā. DaĢt is democratie, dat burgers het inzicht hebben om een beredeneerde keuze te maken. Mijn taak is om mensen blokken te geven waarmee ze hun wereldbeeld kunnen bouwen. In mijn tijd in het Midden-Oosten wilde ik dat mensen in elk geval eĢeĢn keer zouden denken: āHeĢ, van die kant kun je er ook naar kijkenā. Hoe moet het bijvoorbeeld voor een christelijke Palestijn voelen dat zijn medechristenen in Amerika militaire steun geven aan een land dat hij beschouwt als bezetter? Ook vond ik het leuk om de leider van Hamas te kunnen vragen: āBent u een vijand van de vrede?ā (Stralend:) Die man begon keihard te lachen en zei: āDenk jij dat ik niet wil dat mijn twaalf kinderen in vrede opgroeien?ā Zijn terreuracties zijn verwerpelijk, maar ik wil hem driedimensionaal laten zien.ā
‘Mensen die in de greep zijn van woede, zijn geneigd om duivelse dingen te doen’
Geldt datzelfde voor de Londense bankiers? Het zijn geen monsters, schrijf je, maar het systeem is monsterlijk.
āInderdaad. Boze mensen hebben vaak een vacuuĢm gezogen wereldbeeld waarin alleen nog ruimte is voor āslechteriken en goeierikenā. Ik wil dat vacuuĢm lostrekken zodat er lucht bij komt. Op Twitter en GeenStijl reageren mensen steeds bozer, maar hun woede komt meestal niet voort uit inzicht. Interessant dat het Nederlands en het Duits hetzelfde woord voor ākwaadā en āde duivelā hebben. Der BoĢse betekent in het Nederlands āhet kwaadā. Mensen die in de greep zijn van woede, zijn geneigd om duivelse dingen te doen. Dat boeit me. Nieuwsgierigheid is mijn ultieme drijfveer.ā
Voetbalteam
Die nieuwsgierigheid zat er al op jonge leeftijd in. In Hilversum, waar hij opgroeide, was de zevenjarige Joris de antropoloog van het voetbalteam. āFascinerend om te onderzoeken wie het hoogste woord heeft als degene met de grootste mond er niet is. Ik had toen al een natuurlijke dorst naar kennis en inzicht.ā In voetballen was hij niet heel goed, geeft hij boven een tweede kop cappuccino toe, maar toch speelde hij op zijn twaalfde in C1. āMaar dat was vooral dankzij mijn goede schrijfsels in het verenigingsblaadje. Ze wilden niet dat er van C2 leukere stukjes kwamen. Ik ontdekte toen dat ik met mijn schrijftalent veel kon bereiken; in elk geval het beste team, al stond ik vooral reserve. Op het Gemeentelijk Gymnasium in Hilversum schreef ik voor de schoolkrant en in de eindexamenklas een toneelstuk over archeologen die in 2050 onze school opgraven. Ik las, zittend naast de diapro- jector, de teksten voor. Een zaal meekrijgen met je eigen verhaal is prachtig! Bij mijn optreden bij de Rabobank zojuist had ik datzelfde gevoel.ā
Hij werpt door het raam een blik op de grote stationsklok aan de overkant en veert op. āRennen tijdens een interview, dat is nog eens echte journalistiek,ā grapt hij even later hijgend, tijdens een succesvol sprintje naar de trein richting Groningen.
Werk van Satan
Stel, zegt Luyendijk terwijl de wagons in beweging komen, dat een middeleeuwse monnik het Londen van 2015 zou bezoeken. āAls hij de torenhoge gebouwen ziet, denkt hij ongetwijfeld dat het kerken zijn, in zijn tijd waren dat immers de hoogste gebouwen. Maar als hij zoān bankgebouw binnenloopt, merkt hij al snel dat de Bijbelse deugden totaal geminacht worden. Zo treft hij nergens matiging aan, want alles draait in Londen om de grootste bank en de hoogste bonus. De monnik zal vermoedelijk concluderen dat hij in het werk van satan is aanbeland.ā
‘Zeker weten dat er een God is, vind ik even raar en onbewijsbaar als zeker weten dat er geĢeĢn God is’
Daar kwam de religieus antropoloog in hem weer even boven. Maar Luyendijk komt zelf āuit een atheiĢstisch huisā. Toch noemt hij zichzelf geen atheiĢst. āZeker weten dat er een God is, vind ik even raar en onbewijsbaar als zeker weten dat er geĢeĢn God is. Ik zoek zingeving liever in humanisme, filosofie en psychoanalyse. Eindeloos interessant om te zien hoe de mens zichzelf steeds in situaties brengt waarin hij ongelukkig wordt.ā Van eĢeĢn āBijbelse waarheidā raakte Luyendijk overigens weĢl overtuigd: āHet najagen van geld is de wortel van alle kwaad. Dan zoek je de eigenwaarde buiten jezelf.ā
Christenen zoeken hun identiteit bewust buiten zichzelf: ze noemen zichzelf Gods kind.
āIk heb grote moeite met het idee dat ik mijn eigenwaarde moet halen uit iets buiten mijzelf. Of dat nu een externe hogere macht is of een visitekaartje waarop staat dat je bij investeringsbank Goldman Sachs werkt.ā
Zoān visitekaartje is waardeloos als je je baan kwijtraakt. Een liefhebbende God is eeuwig. Om in bankentermen te blijven: God is āto big to failā.
Mijmert ironisch: āMooi gezegd… God is te groot om om te vallen…ā Dan: āNatuurlijk zijn er verschillen, maar feit blijft dat je het daarmee buiten jezelf zoekt. Ik zoek het liever in mezelf.ā
Maar dan tref je een mens aan die, zoals de protestantse traditie het formuleert, vaak āgeneigd is tot alle kwaadā.
āDie ellende komt voort uit egoās. Boeddhisten proberen zich daaraan te onttrekken. Boeddha heeft een tevreden glimlach, terwijl Jezus nog van alles moet van zichzelf; hij hangt met een pijnlijk gezicht aan het kruis. Toch konden de boeddhistische monniken, toen ik vorig jaar een week in een klooster in India was, mij geen bevredigend antwoord geven op de vraag waarom ik mij zou moeten onthechten van mijn dierbaren. Juist in mijn relatie met hen kom ik tot leven. Als ik mijn eigenwaarde dan toch buiten mezelf moet zoeken, dan maar uit hoe mijn dierbaren naar mij kijken.ā
‘Religieuze gemeenschappen overleven altijd, terwijl ik me niet kan voorstellen dat atheiĢsten een echte crisis zullen overleven’
Je zei jaren geleden: āIk heb in het Midden-Oosten geleerd dat spirituele vragen niet een soort fase zijn die je overwint, waarbij de atheiĢstische Amsterdamse Hollander op de hoogste tree van de ladder staatā.
Lachend: āWat erg om dat terug te horen. Inderdaad dacht ik: uiteindelijk wil iedereen worden zoals wij. Nederland is gidsland, Amsterdam gidsstad en Joris gidsmens, haha. Maar Arabieren zagen juist atheiĢsme als iets dat over zou waaien. Ik begreep dat niet. āReligie is een juk!ā dacht ik. āJe hebt hier en daar nog wat Gallische dorpjes die moedig weerstand bieden, zoals de EO, maar uiteindelijk wil toch iedereen van religie af?ā In het Midden-Oosten leerde ik dat atheiĢsme de uitzondering is. Bij een instorting van de economie voorspellen antropologen een opleving van religie. Mensen hebben in zoān geval behoefte aan een bezielend verband dat tegelijkertijd voedsel en veiligheid biedt. Religieuze gemeenschappen overleven altijd, terwijl ik me niet kan voorstellen dat atheiĢsten een echte crisis zullen overleven.ā
En dat allemaal uit de mond van een niet-gelovige, zegt hij glimlachend. In elk geval tot hun dood hebben gelovigen een gelukkiger leven, daarvan is hij overtuigd. āJe kunt maar beter geloven, denk ik soms. Want oĢf gelovigen hebben gelijk, en krijgen na de dood een bonus, of ze hebben ongelijk, maar hebben tot hun dood geprofiteerd van de gemeenschap waarin ze leven. Je wint dus altijd als je gelovig in het leven staat. Maar toch… mij lukt het niet.ā
Zou je het willen?
āIk probeer een goed mens te zijn voor mijn dierbaren en in mijn werk. Dat is een religieuze motivatie, of je daar nu religieuze woorden aan geeft of niet. Mijn moeite met de kerk is dat ik er niet alle vragen kan stellen die ik wil. Je moet binnen vastomlijnde Bijbelse kaders blijven, met God in het centrum.ā
Maar dankzij datzelfde geloof, erkent Luyendijk, terwijl Groningen in zicht komt, voert hij hier in de trein een beter gesprek over moraliteit in de financieĢle sector ādan met een waardenrelativist die ideologisch veel dichter bij mij staat: mijn postmoderne, atheiĢstische consultancy-vriendjes uit de Randstad. Nog even en zij zullen denken dat ik een religieuze fanaticus ben geworden. Voel je mijn verwarring?ā
Dit artikel van Sjoerd Wielenga verscheen eerder in Visie, RTV-magazine van de Evangelische Omroep. Meer informatie over de Bergrede van Joris Luyendijk is hier te vinden.Ā