Met zijn statige vroeg-twintigste-eeuwse appartementsgebouwen lijkt Hälsingegatan een straat zoals vele in de Stockholmse wijk Vasastan. Halverwege staat een relatief jonge en spuuglelijke Montessorischool en op het eind huist een begrafenisondernemer naast een Italiaans restaurant. De bewoners behoren tot de gegoede middenklasse en stemmen overwegend conservatief. Nummer 19 is een hoekpand met sierlijke, ellipsvormige, gietijzeren balkons. Het crèmekleurige gebouw, verrezen in 1904, telt 25 appartementen. Die kosten vandaag de dag een smak geld. In januari 2017 ging een van de driekamerflats voor een miljoen euro van de hand.
Misschien was het wel de driekamerflat waarin vroeger Christer Andersson woonde. Heel wat politiemensen zijn ervan overtuigd dat deze man op 28 februari 1986 de Zweedse premier Olof Palme vermoordde. Gevraagd naar zijn verdachtenlijstje zette Ulf Åsgård, in de jaren negentig de voornaamste profiler van Zweden, Andersson op één “en daarna komt er niemand”.
Zo gewoon is Hälsingegatan dus niet. Maar om Andersson op te sluiten ontbreken er twee details: het moordwapen en de man zelf. Andersson pleegde in 2008 zelfmoord, juist toen de politie op zijn deur stond te bonken.
Een avondje naar de film
De moord op Olof Palme schokte de wereld. De sociaaldemocraat Palme, premier van 1969-1976 en van 1982 tot zijn dood, was ongekend populair, ook in het buitenland. Een vlijmscherp redenaar, onverslaanbaar debater en vurig voorvechter van zelfbeschikkingsrecht voor onderdrukte volkeren, daarenboven gezegend met een kamerbreed charisma: Palme durfde de confrontatie aan. Hij vergeleek het Amerikaanse optreden in Vietnam met de gruweldaden van de nazi’s, liet zich hartelijk ontvangen door Castro op Cuba en veroordeelde de apartheid in Zuid-Afrika.
Op de avond van de moord bracht Palme met zijn vrouw Lisbeth, hun zoon Mårten en diens vriendin Ingrid een bezoek aan de bioscoop Grand aan de drukke Stockholmse boulevard Sveavägen. Palme had, zoals gebruikelijk buiten werktijd, geen bodyguard. Hij wilde, voor zover dat kon, leven als andere Zweden. Na de film praatte het gezelschap buiten nog wat na. Olof en Lisbeth vertrokken te voet richting huis, Mårten en Ingrid wandelden de andere kant op.
Om 23.21 uur dook er een man op die had staan wachten voor een verfwinkel op de hoek van Sveavägen en Tunnelgatan. Hij schoot Palme neer en loste een schot op diens vrouw dat langs haar rug afschampte. De premier was op slag dood. De moordenaar vluchtte Tunnelgatan in en werd nooit gepakt.
Een kogel door de televisie
Christer Andersson had Palme al eens virtueel vermoord. Enige tijd voor het dodelijke schot langs Sveavägen joeg Andersson een kogel door zijn televisie op het moment dat Palme in beeld was. De buren, niet gewend aan vuurwapens op Hälsingegatan, haalden de politie erbij. Een ongelukje, beweerde Andersson die over meerdere, legaal aangeschafte wapens beschikte. Hij had abusievelijk de trekker overgehaald toen hij er een schoonmaakte, beweerde hij. Tien jaar later zaten er in de deurstijl nog altijd metaalfragmenten van het projectiel.
In 1985, het jaar voor de moord, diende een buurvrouw van Andersson een klacht in. Hij had haar hond een trap verkocht. Het beest irriteerde hem. Ook zou hij de buurvrouw hebben gedreigd dood te slaan. Dat laatste achtte de rechter onbewezen. Wel liep hij een veroordeling op wegens dierenmishandeling.
Twee incidenten, maar toch leidde Andersson een tamelijk onzichtbaar leven. De politie sprak in 1994 drie bewoners van het gebouw aan Hälsingegatan, maar geen enkele kon zich de intussen verhuisde Andersson herinneren. De man leefde op zichzelf, met weinig contacten, en had zelfs geen werk. Maar wel geld. Veel geld.
Opkomst en ondergang
Christer Andersson werd geboren op 9 juni 1952 in Harplinge, een dorpje in het zuidwesten van Zweden. Het plaatsje is vooral bekend omdat de populaire popgroep Gyllene Tider, met latere Roxette-superster Per Gessle, er vandaan kwam. Andersson verkaste op jonge leeftijd richting Stockholm. In 1980 won hij een miljoen Zweedse kronen in een loterij. Nu zou dat zo’n 100.000 euro zijn: destijds was het in Zweden even veel als vijf gemiddelde bruto jaarsalarissen. Een mooi bedrag.
Amper 28 jaar oud besloot Andersson zijn fortuin verder te laten groeien. In het enige interview dat hij ooit gaf, vertelde hij hoe. “Weet je wat leverage is? Dat betekent dat je een aandelenpakket hebt, waar je een lening op afsluit, en met dat geld koop je weer een nieuw pakket. Zo stijgen ze in waarde en dan leen je meer. Het is een geweldige business zolang de beurzen omhooggaan”, vertelde hij aan Anders Johansson van de krant Aftonbladet.
In 1984 stonden de zaken er zo goed voor dat Andersson zijn baan opzegde en van de aandelenhandel ging leven. Het waren de jaren van de yuppies en Andersson had volop tijd voor zijn hobby: schieten. Naast een aantal jachtgeweren bezat hij een revolver van het type Smith & Wesson .357 Magnum, het type wapen waarmee Palme zou worden gedood. Leden van de schietvereniging waarvan hij lid was, omschreven hem later als “een eigenzinnig persoon” en bijzonder goede schutter. Wie vandaag een lid van de schietclub belt, krijgt nul op rekest. “Alles wat met Christer Andersson en de moord op Palme te maken heeft, ligt erg gevoelig”, zegt een wedstrijdschutter die Andersson persoonlijk kende en verder commentaar weigert.
Donderdag 27 februari 1986 zette het leven van de eigenzinnige hobbyschutter op zijn kop. Die dag vertelde minister van financiën Kjell-Olof Feldt aan het persbureau TT dat de btw op aandelen zou worden verhoogd. Die bedroeg slechts 1 procent en dat kon je moeilijk uitleggen aan een bevolking die 20 procent btw betaalde op een brood. De mededeling had een verwoestend effect op de Stockholmse beurs. De koersen vielen met 8 procent, ofwel 17 miljard kronen. Vooral mensen die op een bijzonder riskante manier belegden, zoals de leverage-methode, kregen zware klappen. Christer Andersson was zo iemand. In een paar uur tijd veranderde hij van een rijk man in iemand met zicht op bankroet. Zwarte Donderdag, noemden de Zweedse kranten deze dag in de beurshistorie. Was Olof Palme een etmaal later niet doodgeschoten, zou er nog lang over gesproken zijn.
De starende blik
Toen de schoten vielen waren er rond de plek van de moord enkele tientallen mensen, van wie velen een glimp van de dader opvingen. Maar achteraf kon niemand kon zijn gezicht goed beschrijven. Lisbeth Palme sprak van een man met een “starende blik”. Verder was bijna iedereen het erover eens dat hij groot, donkerharig en zwaargebouwd was, en een donkere jas droeg. De man werd geschat op 35 tot 40 jaar oud.
Uit het politieonderzoek kwam naar voren dat bij de Grand-bioscoop een man had rondgehangen die er hetzelfde uitzag. Zijn nerveuze gedrag en “starende blik” vielen op. De eerste keer werd hij gezien voor aanvang van de film, toen Olof Palme in de rij stond om kaartjes te kopen. Kort voor het eind van de film dook hij opnieuw op, drentelend in de kou en geregeld in de foyer kijkend. En toen Olof en Lisbeth Palme buiten op het trottoir even napraatten met Mårten en Ingrid, bevond zich diezelfde man in hun nabijheid. Mårten zag hem achter zijn ouders aanlopen.
De mysterieuze figuur kreeg de bijnaam Grandman. De politie vermoedde dat de Grandman ook de moordenaar was. Hij moest de Palmes dan ergens hebben ingehaald op hun weg naar de moordplaats, een afstand van 330 meter. Daar was gelegenheid toe, want het echtpaar stopte halverwege om in de etalage van een kledingwinkel te kijken.
Beeldend kunstenaar Birgitta Wennerling was een van de filmbezoekers die de Grandman zag en maakte enkele tekeningen van hem. Mårten Palme sprak van een man met een korte nek, een vierkantige, verbeten bokserkop, 1.85 tot 1.90 meter groot. Christer Andersson was 1.85, breed, donkerharig en zwaargebouwd. De enige foto die van hem bekend is, gemaakt zo’n tien jaar na de moord, toont een vierkantige, verbeten bokserkop die gelijkenissen vertoont met een van Wennerlings tekeningen. Andersson was 33 jaar en acht maanden oud toen Olof Palme het leven liet. Hälsingegatan 19 lag op een kwartier wandelen van de bioscoop en twintig minuten van de moordplaats. De laatste persoon die de vermoedelijke dader zag vluchten, zei dat hij noordwaarts ging. Dat betekende richting Hälsingegatan.
Een merkwaardige transactie
Al vrij kort na de moord kwam er een tip over Christer Andersson. Die verdronk in de zee informatie die de politie toen kreeg. De eerste onderzoeksleider Hans Holmér was geobsedeerd door de gedachte dat de Koerdische afscheidingsbeweging PKK de moord had gepleegd. Bewijzen had hij niet. Holmér verdween van het toneel, waarna bijna-naamgenoot Christer Pettersson het “misdrijf van de eeuw” in de schoenen kreeg geschoven. De gewelddadige draaideurcrimineel werd in 1989 zelfs veroordeeld, maar kwam in hoger beroep vrij. Het bewijsmateriaal tegen hem was flinterdun en gebaseerd op dubieus verkregen identificaties.
Pas in augustus 1993 kwam Christer Andersson in beeld. Het rechercheteam was bezig met een grootscheepse controle van alle legale revolvers in Stockholm en ontdekte dat Anderssons Smith & Wesson niet was ingeleverd voor een proefschot. Er waren meerdere oproepen naar hem verstuurd, maar die bleken stuk voor stuk genegeerd. Op 11 januari 1994 voelde de politie hem telefonisch aan de tand. Hij beweerde dat hij de revolver in de herfst van 1992 had verkocht. Een drugsdealer sprak hem aan op het terras van het mondaine café Opera, heette het. Ze keuvelden wat over vuurwapens en een dag later had hij op dezelfde plaats zijn Smith & Wesson overhandigd en er 5500 kronen voor gekregen. Een bizar verhaal, vond de recherche. Andersson had geen onderwereldcontacten, café Opera was zowat Zwedens meest onwaarschijnlijke plaats voor een toevallige ontmoeting met een dealer, en het bedrag dat hij voor de revolver zou hebben ontvangen was het dubbele van de marktprijs. Bovendien moest Andersson hebben geweten dat hij door de illegale verkoop van een legaal vuurwapen een zwaar misdrijf pleegde.
Maar Andersson had een reden voor de transactie. Hij liep achter met de huur en kreeg herinneringen, beweerde hij. Dat hij geldnood had, klopte. De politie ontdekte dat de vroegere miljonair in grote financiële problemen zat; hij zou eind 1994 bijstand (leefloon) aanvragen. Hälsingegatan bleek hij al in augustus 1986, een half jaar na de moord, te hebben verlaten. Vanaf dat moment stond hij ingeschreven in Västerhaninge. Woonde hij daar echt of was het een vals adres om zichzelf onvindbaar te maken? Journalist Anders Johansson van Aftonbladet kon in 1999 in het gebouw niemand vinden die Christer Andersson heette. In de praktijk bracht Andersson zijn tijd door in het zomerhuis van zijn ouders in Tungelsta, of bij zijn moeder in Trångsund, twee andere plaatsen ten zuiden van Stockholm. Het was daar dat de politie hem vond.
Als hij permanent bij zijn familie inwoonde, was het niet geloofwaardig dat hij de revolver moest verkopen omdat hij achter was met de huur. Of zou zijn moeder, die onder hetzelfde dak woonde, hem herinneringen hebben gestuurd?
De beste koffie van Stockholm
In 1994 en 1995 intensiveerde het onderzoek naar Andersson. Hij werd meerdere malen verhoord, ook op het politiebureau. Een huiszoeking in het zomerhuis bleef vruchteloos, maar de man paste uitstekend in het daderprofiel dat commissaris Jan Olsson en psychiater Ulf Åsgård eerder opstelden. Mensen in zijn omgeving zeiden dat hij altijd “bevroor” wanneer Olof Palme ter sprake kwam. Zelf gaf hij toe niet tot “zijn fanclub” te behoren. Dat kon tellen als understatement. Zijn verklaring dat hij op het moment van de moord ziek in bed had gelegen, deugde niet. De Deense schrijver Paul Smith, die tips kreeg van een “deep throat” binnen de Zweedse politie, vermoedt dat de ex-vrouw van Anderssons broer het alibi deed springen.
Op de negende en tiende verjaardag van de moord op Palme controleerde de politie wie er in de buurt van de moordplaats rondhing. Beide malen troffen ze Andersson aan, in een lunchroom schuin tegenover de hoek bij Tunnelgatan. Daar kwam hij een- tot tweemaal per week, zo bleek, en dat jarenlang; mogelijk wel duizend keer in totaal, denkt Paul Smith. De koffie moet er heel goed zijn geweest, want elk bezoekje kostte Andersson, die geen auto bezat, een tot anderhalf uur reizen heen en terug. Het personeel van de lunchroom vond hem “raar”. Hij viel op door zijn “starende blik”.
Moordenaar in maatpak
Het toenmalige zomerhuis van de familie Andersson bij Tungelsta, dat intussen andere eigenaren heeft, ligt op een heuveltje in een typisch Zweeds bos met berken en naaldbomen. De laatste twintig meter vanaf het doodlopende grindweggetje moet je te voet afleggen. Wie de weg kent in de wilde begroeiing staat in minder dan tien minuten aan de oever van het meer Vedasjön, de ideale plaats om een hete revolver te dumpen.
In augustus 1999 ontmoette Aftonbladet hier Christer Andersson. Kort ervoor dook hij op onder een codenaam in het eindrapport van een parlementaire onderzoekscommissie. Tot dan hield de politie haar nieuwste verdachte met succes geheim. Aftonbladet wist ’s mans naam te achterhalen, maar verzweeg deze in de krant. Andersson was gekleed in maatpak en droeg een aktentas toen hij journalist Anders Johansson ontving. De voormalige beursspeculant moet er in deze naar mos en dennen ruikende omgeving surrealistisch hebben uitgezien.
Andersson erkende door het kelderen van de beurzen “financieel in de goot” te zijn beland, maar wuifde alle verdenkingen weg. Volgens hem was de politie erop uit om de schuld op hem te schuiven. Daarom had hij geweigerd de revolver te laten testen. Nadien had hij het ding verkocht. En dat hij graag wandelingen maakte door de Stockholmse binnenstad en veel op Sveavägen kwam, was toch geen reden hem te verdenken.
Andersson bleek goed op de hoogte van het moordonderzoek. “Er is een bewijsketting nodig met diverse schakels: Palme’s lichaam, kogel, moordwapen en dader”, zei hij en verwees vervolgens naar de vrijspraak van Pettersson. “Het vonnis werd in het gerechtshof de kop ingedrukt, omdat technisch bewijs ontbrak. Als ze niet met zoiets komen, is het wel gedaan. En je kunt ooggetuigen na 13 jaar niet meer gebruiken.”
Dat hij een goede schutter was, relativeerde hij. “Ik stond op een fatsoenlijk clubniveau. Maar hemeltjelief, op een paar meter afstand een schietschijf treffen in de vorm van een mens is iets wat een blinde bok nog wel kan”, zei Andersson, die zich wel afvroeg “hoe hij het klaarspeelde om Lisbeth Palme te missen. Misschien richtte hij niet op haar. Hij werd misschien nerveus.”
Een deprimerend einde
Het laatste verhoor met Andersson was in 1998. Hij maakte een paranoïde indruk en beschuldigde de politie ervan hem af te luisteren. In de jaren erna hield de recherche hem discreet in het oog, hopend op een aanwijzing die naar de revolver kon leiden. Die kwam er niet.
Na de dood van zijn moeder bleef Andersson in haar flat in Trångsund wonen: een gezichtsloos appartementsblok voor lage inkomens en een scherp contrast met de dure Hälsingegatan. Daar eindigde het verhaal van Christer Andersson, op 12 augustus 2008. Zijn broer alarmeerde de lokale politie omdat hij vreesde dat de depressieve Christer zich iets zou aandoen. Die trok in het midden van de nacht naar het appartement. “Open maken! Dit is de politie”, riep een agent toen Andersson niet reageerde op de deurbel. Het waren de laatste woorden die Christer hoorde. In plaats van de deur te openen schoot hij zich met een hagelgeweer door het hoofd.
Tijd voor een duik
Op 28 februari 1986 bevonden zich in Stockholm 650 geregistreerde revolvers die als moordwapen in aanmerking kwamen. Die zijn in de loop der jaren allemaal getest of onderzocht. Behalve een: die van Andersson. Hij had het wapen, een motief en de gelegenheid.
Wat gebeurde er dan, die 28e februari? Het scenario ligt voor de hand. Tijdens een van zijn wandelingen door de stad spotte hij bij toeval Palme in de rij bij de bioscoop. Palme vertegenwoordigde de regering die hem een dag eerder “financieel in de goot” had doen belanden. Hij ontstak in woede, ging naar huis om een revolver te halen en zorgde ervoor dat hij voor het einde van de film terug bij de Grand was. Vervolgens achtervolgde hij Olof en Lisbeth Palme, een kans afwachtend om de premier te doden. Die deed zich voor op de hoek bij Tunnelgatan. Na de schoten ging hij de straat in en nam de kortste weg naar huis. Zo simpel kan het geweest zijn.
Het is opmerkelijk dat een Deense schrijver, Paul Smith, in 2012 Anderssons naam en foto onthulde. De Zweedse media hebben, ondanks het interview in Aftonbladet, nooit veel belangstelling getoond voor de verdenkingen tegen Andersson. In plaats daarvan slingerden Zweedse journalisten een ontzagwekkende berg samenzweringstheorieën de wereld in, waarbij de schuld ging naar de CIA, militairen, Zuid-Afrika, occulte genootschappen, Chili, Irak, Iran, de Sovjet-Unie en de politie zelf. Profilers in binnen- en buitenland waren het echter snel eens: de dader gedroeg zich niet als een professional. Het luidruchtige en onhandig grote wapen en de gekozen locatie met tientallen getuigen wezen niet op een doordacht complot. Een professionele geheime dienst zou trouwens weten dat Palme thuis nooit bewaakt werd en had hem daar gedood.
Bij de dertigste verjaardag van de moord in 2016 durfde de onderzoeksleiding voor het eerst Andersson publiekelijk als verdachte te noemen. Voor rechercheur Lennart Gustafsson, die als enige dertig jaar achtereen op het onderzoek zat en Andersson als laatste verhoorde, is hij de dader. Ook al leeft Christer Andersson niet meer, toch hoopt de politie dat het wapen ooit boven water komt. Wellicht is het tijd om eens een duik te nemen in het meer bij het zomerhuis.