Over maskers, onzekerheid en schaamte: 8 Levensvragen aan Karl Ove Knausgård

Een jeugd met een getraumatiseerde, tirannieke vader gaf de Noorse schrijver Karl Ove Knausgård (49) geen prettige start voor het leven, maar wel voldoende stof voor zijn autobiografische romanreeks Mijn strijd. Deze week verschijnt het derde deel van zijn essayreeks, Lente. Het wereldwijde succes van zijn werk heeft echter niets veranderd aan zijn gebrek aan eigenwaarde. ‘Mijn gezicht is een masker geworden.’

 

1. Wie ziet u als u in de spiegel kijkt?

‘Om eerlijk te zijn, kijk ik liever niet naar mezelf. Ik bekijk geen foto’s, kijk niet naar mezelf in de bladen of op tv. Ik vind het niet prettig wat ik zie als ik in de spiegel kijk, wat het betekent. De laatste jaren is mijn gezicht een masker geworden. Ik zie een boekomslag in plaats van mezelf. Het is alsof ik in een foto ben veranderd. Dat is een interessante, maar vreemde gewaarwording. Toen het eerste deel van de serie uitkwam en een sensatie werd, werd ik de meest sexy man van Noorwegen genoemd. Ik werd ook controversieel gevonden, confronterend. Daardoor werd het masker bijna demonisch. Maar er is een levensgroot verschil tussen de foto en wie ik vanbinnen ben.

Als ik moet optreden, kan ik wel tien keer van kleding verwisselen en ben ik me erg bewust van hoe ik er uitzie. Dat komt doordat ik geen zelfvertrouwen heb; ik moet het gevoel hebben dat ik er goed uitzie, anders voel ik me te onzeker en kan ik niet presteren. Daarom leef ik graag in dit kleine Zweedse dorpje, waar niemand het iets kan schelen hoe je eruitziet. Als ik hier ben, kan ik twee weken in hetzelfde shirt en dezelfde broek lopen. Ik vind het een opluchting als ik me niet met mijn uiterlijk hoef bezig te houden.’

2. Met welke eigenschap worstelt u het meest?

‘Ik heb een heel laag gevoel van eigenwaarde. Dat levert een grote innerlijke worsteling op. De laatste jaren heb ik beter leren omgaan met bepaalde situaties, zoals interviews geven of optreden. Maar het succes heeft niets veranderd aan mijn gevoel van eigenwaarde; dat gat is een bodemloze put. Sterker nog, het wordt eerder erger. Onlangs was ik in New York, waar ik de Wall Street Journal Innovation Award kreeg en een diner bijwoonde met allemaal filmsterren en mensen uit de modewereld. Ik voelde me lelijk en smerig, en vernederd toen ik de prijs in ontvangst nam. Het contrast tussen wie ik moet zijn in de buitenwereld en hoe ik me vanbinnen voel, is te groot en ik krijg die twee niet met elkaar verenigd.

Ik denk niet dat dit kan worden geheeld, en dat wil ik ook niet. Want het is ook wat me drijft, en wat in zekere zin mijn leven de moeite waard maakt, omdat ik dat gat in mij continu probeer te vullen. Elke ochtend word ik wakker met een verschrikkelijk gevoel. Voor mijn kinderen probeer ik dan positief en energiek te zijn. Als zij naar school zijn, schrijf ik. Tijdens het schrijven is dat nare gevoel er niet, want dan ben ik niet in mijzelf, maar elders. Schrijven is een ontsnapping. De laatste tijd heb ik enorm veel geschreven, ik werk continu, als een workaholic. Dingen worden bij mij altijd een soort van plicht, en daarmee maak ik zelfs van goede dingen iets slechts. Alles in mijn leven, ook het schrijven, is verbonden met een gevoel van moeten.’

‘Dat is een manier van denken die ik niet begrijp – je hebt wat je hebt, en daar zal je het mee moeten doen. Je leven is als een ecosysteem: je kunt niet iets weghalen of toevoegen zonder dat de rest ook verandert. En ik ben blij met wat ik heb. Maar als ik iets moet noemen is het vrijheid. Dat heeft te maken met wat ik zojuist vertelde, dat alles bij mij een heilig moeten wordt. Ook goede dingen binden me daardoor vast. Dat mechanisme is heel diepgeworteld.

3. Wat is het grootste gemis in uw leven?

Of ik me weleens volkomen vrij heb gevoeld? Ja, toen ik van Noorwegen naar Stockholm verhuisde en daarna verliefd werd op Linda. Er was geen enkel conflict in mij of met de buitenwereld. Het beste gevoel dat ik ooit heb gehad. Maar al die tijd heb ik geen woord geschreven. Gemoedsrust zou de doodsteek voor het schrijven zijn. Waarom zou je schrijven als je volkomen gelukkig bent en de wereld voor je open ligt? Dan is er geen enkele noodzaak toe.’

‘Met mijn moeder heb ik een goede, open relatie, er is niets wat ik niet met haar zou kunnen bespreken. Maar mijn vader en ik praatten niet met elkaar, we vertelden elkaar niets. Mijn strijd gaat veel over mijn vader. Toen hij nog leefde, was hij gewoon een persoon in mijn leven. Maar na zijn dood begon ik me af te vragen wie hij eigenlijk was en waarom hij zo geworden was. Hij was een heel andere man in verschillende fasen van zijn leven. Hij werd jong vader, toen hij een twintiger was. Aan het einde van zijn leven zat hij vol spijt en kon hij door zijn drankgebruik niet meer functioneren, was min of meer een kind geworden. Met die man kon ik niet praten.

4. Wat durfde u uw ouders niet te zeggen?

Door het schrijven van Mijn strijd is mijn gevoel ten opzichte van hem veranderd. In de essays die ik momenteel schrijf komt mijn vader soms nog wel voor, maar op een andere manier dan voorheen. Nu is hij gewoon mijn dode vader. Het is niet bedreigend meer. Ik ben veel meer in vrede met hem.’

5. Wat was de beste beslissing van uw leven?

‘Het besluit om kinderen te krijgen. Kinderen maken je leven rijker en betekenisvol, ook al is het gezinsleven soms ingewikkeld. Hun levenslust herinnert je er elke dag aan wat het betekent om te leven. In de basis ben ik een goede vader, denk ik, al maak ik fouten en zie ik mezelf soms dingen aanrichten die ik als kind zelf ook heb meegemaakt. Als je regels wilt opleggen en kwaad wordt, kun je je kind ook opzadelen met schaamte of zelfs vernederen. Het gebeurt soms dat ik een van mijn kinderen verneder; dat herken ik doordat ik mij als kind zelf vaak vernederd voelde. De pijn die ik voel wanneer ik me realiseer wat ik heb gedaan – dat is de ergste pijn die ik ken. Ik hou van mijn kinderen en wil ze dat niet aandoen. Ik kan me niet gedragen zoals mijn vader deed. Hij was een jonge vader, ik niet. Hij had zelf een getraumatiseerde jeugd, werd geslagen en opgesloten. Hij was in zekere zin de vernieling in geholpen.

Ik denk dat ons eerste kind het ’t zwaarste heeft gehad met ons als ouders – gaandeweg leer je bij. Ik ben volwassener geworden. Aan mijn broer had ik een goed voorbeeld; hij is een heel goede vader, veel beter dan ik. Ik heb nu eenmaal die chaos vanbinnen, veel te veel gevoel, en mijn vrouw heeft dat ook, door haar bipolaire stoornis. Het zou beter zijn als het in ons gezin allemaal wat voorspelbaarder was.’

‘Toen ik 17 was, had ik een vriendin, Cecilia. We waren een paar maanden samen, maar eigenlijk wilde ik ermee stoppen. Ik had alleen niet de ballen om onze relatie op een goede manier te beëindigen. Op een avond gingen we dansen en kwamen we daarna bij mij thuis, ik woonde nog bij mijn moeder. Ze ging de trap op om naar mijn kamer te gaan en ik zei: “Waar ga je naartoe? Je moet in de kamer hiernaast slapen. Het is voorbij.” Ik had totaal geen empathie voor haar. De volgende dag zouden haar ouders komen, zij zouden voor het eerst mijn moeder ontmoeten. Maar ik had het dus net een paar uur eerder uitgemaakt en hun dochter was in tranen. Haar hart is jarenlang gebroken geweest door mijn toedoen.6. Wat is uw grootste jeugdzonde?

Ik kan niet geloven dat ik dat heb gedaan; ik vind dat echt een zonde. Dat ik dronken was, maakte het makkelijker om de confrontatie aan te gaan. Ik ben namelijk bang voor conflicten, ook nu nog. Ik ga ze uit de weg. Als het om grote dingen gaat, kan het jaren duren voordat ik voldoende moed verzameld heb. Kleinere zaken houd ik voor me; ik zeg niets en slik het in. Ik krop veel op.

Daar ligt een diepe angst aan ten grondslag. Ik ben heel, héél bang dat iemand kwaad op me wordt. Daar moet ik mee leren omgaan, want ik ben niet meer dat jongetje van 8 dat bang is voor de woede van zijn vader. Maar die angst voel ik nog altijd. Ik wil aardig gevonden worden. En bovenal wil ik niemand teleurstellen of pijn doen. Maar door confrontatie uit de weg te gaan, doe je soms iemand nog erger pijn dan wanneer je je uitspreekt.’

7. Wat is het ergste wat u een ander heeft aangedaan?

‘Ik verwaarloos mensen. Er zijn niet zo veel mensen om wie ik écht geef. Ik bel mijn vrienden niet en kan gewoon helemaal vergeten wat iemand me heeft verteld. Mijn eerste vrouw vertelde me bijvoorbeeld een keer iets wat voor haar heel belangrijk was en ze had er lang over gedaan om zover te komen – en vervolgens vergat ik het volstrekt. Ik vind het heel slecht dat ik nauwelijks geïnteresseerd ben in anderen, vind mezelf egocentrisch. Dat beschouw ik als een fout in mijn karakter; andere mensen geven veel meer om anderen, denk ik.

Liefde van anderen kan ik moeilijk ontvangen. Het voelt alsof ik die niet verdien, alsof die misplaatst is. Misschien is er wel iets in mij afgesneden. Je eerste relaties zijn van grote invloed op je latere relaties, dus als daarin iets is misgegaan of moeilijk is geweest, is de kans groot dat dit in je latere leven ook moeizaam is. Daar ligt beslist een verband.’

8. Waarvoor schaamt u zich het meest?

‘Ik zit vol schaamte. Ik schaam me voor mezelf, voor mijn bestaan. Al mijn boeken gaan over schaamte, al was ik me daar aanvankelijk niet bewust van. Dat wat ik net vertelde over mijn vroegere vriendin, ja, daar schaam ik me diep voor. En terecht, want ik had dat niet moeten doen. Schaamte beschouw ik als iets goeds; het is een sociaal mechanisme dat je op je plaats houdt in relatie tot anderen. Als je iets verkeerds doet, voel je dat vanbinnen en doe je het vervolgens niet meer.

Maar te veel schaamte kan je ook verlammen. In gezelschappen zeg ik om die reden meestal niets. Alleen als ik mensen ken, kan ik zonder schaamte praten. Dat is ook de reden dat ik schrijf: dan bevind ik me in een schaamtevrije zone. Pas als ik stop, schaam ik me voor wat ik heb geschreven. Op dit moment werk ik aan iets waar ik geen schaamte bij voel, dus dat is waarschijnlijk een slecht teken. Dan heeft het meestal onvoldoende kwaliteit, heb ik niet genoeg van mezelf gegeven. Juist als het stom en belachelijk voelt, begeef je je op onbeschermd, onveilig terrein. En dat is precies waar je met schrijven moet komen.’

Op 21 maart, de de eerste dag van de lente, verschijnt Lente, deel drie van een vierdelige essayreeks van de Noorde schrijver Karl Ove Knausgard (6 december 1968). Knausgård debuteerde in 1998. Na  zijn tweede roman Engelen vallen langzaam viel het schrijven hem zwaar. Nadat zijn vader zich had doodgedronken, begon Knausgård als een bezetene te schrijven, wat uitmondde in Vader en nog vijf delen van de autobiografische romanreeks Mijn strijd (Min Kamp, 2008-2011). De boeken zijn wereldwijd vertaald en maakten Knausgård beroemd. Ze maakten ook veel discussie los, onder meer omdat hij onverbloemd schrijft over emancipatie en Hitlers Mein Kampf – reden waarom Knausgård voor nazi werd uitgemaakt. Karl Ove Knausgård woont in een gehucht in Zuid-Zweden met zijn vrouw, schrijfster Linda Boström, en hun vier kinderen. Van de essayreeks De vier seizoenen volgt later dit jaar het slotdeel, Zomer. Zijn werk verschijnt bij De Geus.

Mijn gekozen waardering € -