Mijn moeder was manisch depressief

Tanja (36) groeide op met een manisch depressieve moeder. Stemmingswisselingen, onvoorspelbaar en gemeen gedrag: als kind dacht ze dat het normaal was. Ze heeft er nog altijd last van. “Een stoer wijf met piercings en tattoos? Welnee, zo zien mensen mij. Maar diep van binnen ben ik ontzettend onzeker.”

“Het was één van de weinige momenten waarop mijn moeder ontbijt had gemaakt. Meestal sliep ze nog of was ze in alle vroegte vertrokken. Ze was bijna nooit thuis. Vluchtgedrag, denk ik achteraf. Maar dit keer had ze de tafel mooi gedekt. We hadden samen gegeten, mijn vader, moeder, broer en ik. Ik weet nog dat ik dacht: laten we de tafel maar afruimen voordat we naar school gaan, anders wordt mama boos. Maar toen ik het voorstelde kreeg ik een lieve glimlach. ‘Dat hoeft niet hoor,’ zei ze. ‘Dat doe ik wel.’ Toen ik ’s middags uit school kwam en de deur opendeed stond ze me al op te wachten. ‘Jij ondankbaar kind!’ riep ze meteen. ‘Waarom heb je de tafel niet afgeruimd? Ik heb voor jou ontbijt klaargemaakt!’ Ik snapte er niets van. Begon zo aan mezelf te twijfelen. Dus ik zei sorry. Sorry mam, je hebt helemaal gelijk.

Ruzie vermijden

Als kind dacht ik dat het normaal was. De spanning in huis, het op je tenen moeten lopen: ik wist niet dat het anders kon. Mijn moeder was onvoorspelbaar. Als ik ’s morgens opstond dan wist ik niet in wat voor een stemming ze zou zijn. Als ze al thuis was, want vaak was ze de hort op. Hele dagen bracht ze door in het bejaardencentrum waar ze vrijwilligerswerk deed. Als klein meisje liep ik samen met mijn grote broer – hij was vijf jaar ouder dan ik – naar school. En terwijl alle ouders op het schoolplein stonden om hun kinderen op te halen liepen we saampjes aan het einde van de middag weer naar huis. Waar niemand was. ’s Avonds ging mijn moeder tegen mijn vader tekeer. Dat hij haar niet begreep. Dat ze wilde scheiden. En dat ze alles alleen moest doen in het huishouden. Terwijl ze de was zelden aanraakte. ‘Ja Riet,’ zei mijn vader dan. ‘Sorry, je hebt helemaal gelijk.’ Mijn vader was een wat stugge, stille man. Allebei mijn ouders waren ruim in de veertig toen ze mij kregen. Er was sprake van een echt generatieverschil. Mijn vader zorgde voor ons, maar er was geen warmte. Een knuffel? Een kus bij het afscheid? Hij wist niet wat dat was.

Mijn vader had een hekel aan ruzie. Om de lieve vrede te bewaren gaf hij mijn moeder daarom altijd gelijk. Ook tegenover ons. ‘Zeg eens sorry Tanja,’ zei hij dan. Terwijl hij mij een knipoog gaf. En daar ging ik weer. Het spijt me mama, ik zal het nooit meer doen.

Mijn moeder wist dat ze ziek was. Ze liep bij een psychiater en slikte medicijnen. Maar in haar manische periodes – waarin ze enorm veel energie had – dacht ze dat ze de hele wereld aan kon. Dat had ook leuke kanten: zo gingen we dan naar de stad met z’n tweeën om te winkelen of we zongen tijdens het koken keihard Hollandse hits. Maar ze gooide in die periodes ook vaak haar medicijnen weg. Deed alsof er niets aan de hand was. Waarna een depressieve periode volgde.

Ze sprak zelf alleen over haar ziekte als ze iets van me nodig had. Zoals in mijn puberteit bijvoorbeeld. ‘Je hebt me laten vallen ondanks mijn ziektebeeld,’ snauwde ze me toe. Op mijn vijftiende had ik namelijk mijn eerste vriendje. Tot dan toe dacht ik dat onze thuissituatie normaal was. Mijn moeder wilde nooit dat er vriendinnetjes kwamen spelen – te druk – en dus werd ik ook niet bij hen uitgenodigd. Ik was sowieso een buitenbeentje op de lagere school, omdat ik veel dingen niet begreep. Vriendschappen bouwde ik dan ook niet op, veel liever zat ik op de manege waar ik knuffelde met mijn lievelingspaarden. Maar toen was er dus dat vriendje. Ik weet nog dat hij me uitnodigde bij hem thuis, dat ik één voet over de drempel zette en zowat in shock was door de warmte die ik voelde.  Aan tafel zaten zijn vader, moeder en tweelingbroertje. Ze vroegen aan elkaar hoe hun dag was geweest. Mijn moeder had nog nooit aan mij gevraagd hoe mijn dag was. Dat vroegen mijn broer en ik aan elkaar, als we ’s avonds met zijn tweetjes op zijn kamer televisie aan het kijken waren. Met hem kon ik praten. Met mijn ouders niet. Wow! dacht ik. Zo kan het blijkbaar ook. ’s Avonds werd er monopoly gespeeld of gingen we kaarten. Bij het afscheid kreeg ik een knuffel. ‘Hé meissie, tot de volgende keer,’ zei de moeder van mijn vriend dan. Ik wist niet wat ik meemaakte. Voor het eerst besefte ik: hoe mijn moeder doet is niet normaal.

Zelfmoordpoging

‘Waarom doe je zo?’ begon ik aan mijn moeder te vragen. Maar doordat ze zich van geen kwaad bewust was werd de afstand tussen ons alleen maar groter. Toen mijn vriend voor de eerste keer bij ons op bezoek kwam was ze zelfs een voorbeeldige moeder. Ze was eindelijk eens een dagje thuis, had koffie gezet en taart gehaald. Zelfs de TV stond uit. Ze toonde zoveel interesse in mijn vriend en was zo vriendelijk dat hij later bij de deur zei: het valt toch wel mee? Alsof ik een klap in mijn gezicht kreeg. Nóg meer ging ik aan mezelf twijfelen. Zou het dan toch aan mij liggen? dacht ik maar. Ze kon de schijn echter niet lang ophouden. Al gauw zag mijn vriend in hoe ze echt was. ‘Je moet met iemand gaan praten,’ zei hij. Maar ik vond dat mijn moeder hulp nodig had, niet ik. Steeds vaker sliep ik bij hem totdat mijn moeder in de gaten kreeg dat ze me aan het verliezen was. ‘Je hebt nooit voor me klaargestaan!’ begon ze te roepen. ‘Je hebt me laten vallen ondanks mijn ziektebeeld.’ Op die momenten haalde ze haar ziekte erbij. Om me te claimen en op te eisen. En ik? Ik haalde een bloemetje voor haar en schreef een kaartje: ‘Sorry mam.’ Om even later het hele huis onder de gele post-its aan te treffen: Je hebt me laten zitten, stond er op de één. En: je hebt de afwas niet gedaan.

Mijn puberteit ben ik doorgekomen dankzij mijn vriend en zijn ouders. Ik kon daar mijn verhaal kwijt, voelde me veilig. Maar toen hij op mijn achttiende voorstelde om samen een huis te kopen kreeg ik het plotsklaps heel benauwd.

In al die jaren had ik mezelf zo verloochend dat ik geen eigen ik had kunnen ontwikkelen. Ik was alleen maar met mijn moeder bezig geweest. Ik voelde dat ik mezelf moest ontdekken en dat ik er nog helemaal niet klaar voor was om zo’n grote stap te zetten. Twee dagen voordat we een handtekening zouden zetten bij de notaris kwam het hoge woord eruit. ‘Ik wil dit niet,’ zei ik tegen hem. ‘Ik ben er nog niet klaar voor en ik wil ook geen relatie meer.’ Voor het eerst van mijn leven zei ik wat ik werkelijk voelde, kwam ik voor mezelf op. Maar ik zag ook: door voor jezelf op te komen kun je een ander kwetsen. Dat vond ik ontzettend naar.

Mijn moeder had kort daarvoor een zelfmoord poging gedaan. Op mijn achttiende verjaardag notabene. Terwijl ik een leuk feestje gaf stond de politie plotseling aan de deur. Ze had geprobeerd van een brug af te springen. Een psychiater en de politie hadden net zo lang op haar ingepraat totdat ze van de brug af was gestapt. Waarom? dacht ik maar. Waarom op mijn achttiende verjaardag?

Elke week zochten mijn vader, broer en ik haar op de gesloten afdeling van een psychiatrische  kliniek op. Om door een luikje te kunnen zien hoe ma veranderd was in een zombie, door alle medicijnen die ze kreeg. Na een paar maanden ging het beter en mocht ze weer naar huis. ‘Rakel het maar niet op’, zei mijn vader. ‘Praat er maar niet over.’ En dus waren ook wij  weer vrolijk.

Festivals & piercings

Na het verbreken van mijn relatie kwam ik eindelijk aan mezelf toe. Ik kwam erachter wat ik leuk vond: festivals. Ik leerde nieuwe mensen kennen. Mensen die mijn achtergrond niet kenden en bij wie ik met schone lei kon beginnen. Ook kwam ik erachter dat ik piercings mooi vond, en tattoos. In een paar jaar tijd zette ik de nieuwe Tanja neer. Maar diep van binnen was ik vreselijk onzeker. Ik leerde een man kennen bij wie ik hetzelfde gedrag vertoonde als bij mijn moeder. Als er spanning of onenigheid was dan ging ik een nieuwe iPhone voor hem kopen. Of gereedschap bij de Gamma. Als hij stil was dan dacht ik: het ligt vast aan mij. Toch begon ik steeds meer mezelf te worden doordat ik afstand had genomen van thuis.

En toen sloeg het noodlot toe. Mijn broer pleegde zelfmoord. Mijn steun en toeverlaat. Ik was totaal in shock. Met wie moet ik nu praten? dacht ik. Ik hield zoveel van hem. Zijn zelfmoord had niets te maken met onze jeugd, maar met zakelijke problemen. Toen de familierechercheur bij mijn ouders thuis kwam vertellen hoe ze mijn broer hadden aangetroffen zat mijn moeder te zingen. En haalde ze taart. Ik ergerde me mateloos. We hebben niets te vieren ma, wilde ik zeggen. Maar ik deed het niet.

Na het overlijden van mijn broer ging alles in sneltreinvaart. Mijn vader kwam de deur niet meer uit en overleed drie jaar later aan een dubbele longontsteking. Mijn moeder stortte in en stopte in een psychiatrische kliniek met eten en drinken. Op haar sterfbed bood ze haar excuses aan. ‘Ik ben geen goede moeder voor je geweest Tanja,’ zei ze. ‘Het maakt niet uit mama,’ reageerde ik. ‘Daardoor ben ik geworden wie ik nu ben en daar ben ik trots op.’ ‘Nee, ik ben echt geen goede moeder geweest,’ herhaalde ze. Of me dat goed deed? Ik weet het niet. Ik voelde geen boosheid. Toen niet en nu niet. Ik dacht alleen maar: je bent 33 jaar te laat.

Gelukkig

Inmiddels ben ik getrouwd en heb ik drie prachtige kinderen. Ondanks dat ik mijn ouders en broer verloren ben voel ik me gelukkiger dan ooit. Ik geniet van mijn gezin en van mijn werk als manager in een grand café. Met mijn kinderen doe ik het bewust héél anders dan mijn ouders met mij hebben gedaan. Ik knuffel ze en vertel ze hoeveel ik van hen houd. En ik houd heel goed in de gaten hoe ze zich voelen. Mijn moeder heeft haar kleinkinderen nog gekend. Dan stond ze in onze keuken cupcakes te bakken met onze dochter. Of dan vroeg ze aan haar: wat wil je eten? Om vervolgens naar de supermarkt te rennen om het te halen. Voor mij een dubbel gevoel. Ik gun het mijn dochter enorm, maar het is wel schrijnend. Blijkbaar kon ze het wel. Of ze had wat goed te maken.

Zelf heb ik nog last van mijn jeugd. Niet in de zin dat ik bang ben dat ik ook aanleg heb voor manisch depressiviteit. Daarvoor ben ik getest en dat was negatief. Nee, ik ben teleurgesteld. In mijn ouders, maar vooral ook in mezelf. Dat ik nooit voor mezelf ben opgekomen is iets dat ik maar moeilijk kan verkroppen. Nog altijd heb ik dat  please gedrag. Wil het iedereen naar de zin maken. Diep van binnen ben ik heel onzeker. Maar voor mij geen therapie. Ik weet waar het vandaan komt. En dat is genoeg.”

Image by Gerd Altmann from Pixabay

Mijn gekozen waardering € -