Mijn opa beledigde koningin Wilhelmina

Tijdens de bevrijding van Nijmegen in 1944 maakte mijn opa een onaardige opmerking over koningin Wilhelmina. Hij werd wegens majesteitsschennis opgesloten in een strafkamp tussen de oorlogsmisdadigers.

Als linkse vrienden van mijn ouders kwamen eten, deden mijn broertje en ik een yell die altijd aansloeg. Op een teken van mijn vader riepen wij met geheven vuist: ‘Weg met de koningin, leve de republiek!’ Het waren de jaren zeventig en ons langharige, macrobiotische bezoek vond dat prachtig. Zo jong en dan al zo’n politieke overtuiging. Ook toen het geen mode meer was, bleef ons gezin republikeins. Vanwege opa, al wist ik nooit helemaal zeker of het waar was wat ze over hem vertelden. Hij had vlak na de oorlog in de gevangenis gezeten, omdat hij koningin Wilhelmina had beledigd. Jarenlang dacht ik er niet over na, maar opeens sloeg de twijfel toe. Hadden ze in die tijd van overvolle gevangenissen echt behoefte iemand voor zo’n vergrijp te veroordelen? Of was het een makkelijk verhaal om praatjes te neutraliseren? Had opa een besmet verleden?
Na enig speurwerk bleek dat opa voorkwam in de archieven van de Bijzondere Rechtspleging, de organisatie die zich na de oorlog bezighield met de berechting van ‘foute’ Nederlanders. Een veeg teken. Ik mocht zijn strafdossier inzien bij het Nationaal Archief in Den Haag. Een medewerker overhandigde mij twee kartonnen stofmappen met daarin een rommelige verzameling losse vellen en doorslagen. Het grootste deel bestond uit een proces-verbaal opgetekend door Johannes Franciscus van der Grinten, ‘marechaussee tevens onbezoldigd rijksveldwachter’. Getuigen vertelden hem hoe opa zijn misstap beging in Nijmegen met het geluid van bommen en granaten op de achtergrond. Op 20 september 1944 lag de stad in de frontlinie. Gespannen wachtten de bewoners hoe de strijd tussen de Duitsers en de geallieerden zou aflopen. Veel panden waren eerder dat jaar tijdens een vergissingsbombardement door de geallieerden in puin geschoten.

In een huis aan de In de Betouwstraat zat vroeg in de middag een groep daklozen bijeen. ‘Geheel onverwachts kwam er een Pater in dat gebouw vergezeld van een Engelsch militair,’ verklaarde een getuige. ‘Er ging een gejuich op onder de aanwezigen omdat wij allen daardoor inzagen dat onze bevrijding was aangebroken. Dit bleef niet ongemerkt want weldra begonnen allen te zingen van ‘Oranje Boven’. Andere getuigen bevestigen dit, al spreekt de een van een geallieerde soldaat en een ander van twee Amerikaanse parachutisten. Er zouden zelfs verschillende liederen zijn ingezet. In ieder geval was de stemming opperbest tot mijn opa binnenkwam. Hij dreef in dezelfde straat een bloemenhandel en was komen aanlopen, niemand wist waarom. Volgens alle getuigen was hij aangeschoten, maar niet dronken. Zelf verklaarde hij dat hij vier à vijf borrels op had en zich niets kon herinneren. De uitbarsting van Oranjegezindheid moet hem in ieder geval hebben geïrriteerd, want hij zei: ‘Ik heb liever dat ze Wilhelmina een schot in de nek geven, dan dat ik op mijn teen word getrapt.’

Verdachtmakingen

Bovendien riep hij met zijn benevelde kop: ‘Ik zal de Duitschers wel waarschuwen en dan zullen die zorgen dat er een granaat of een brandbom op dit gebouw terecht zal komen.’ En verdomd, dat gebeurde ook nog, zoals blijkt uit de verklaring van een andere vluchteling: ‘In den avond van die dag (…) vielen drie granaten vlakbij het gebouw in kwestie. Een daarvan sloeg in het gebouw in en heeft daar verwondingen veroorzaakt. Het inslaan der granaten deed denken aan het inschieten op een doel.’ Opa’s bluf was waarschijnlijk een reactie op het geroddel dat hij de hele oorlog om zich heen voelde. Hij was sinds begin jaren dertig getrouwd met mijn oma, zij was Duits en dat leidde – ten onrechte – tot wantrouwen en voortdurende verdachtmakingen.

Begin 1945 viel een arrestatieteam van de Binnenlandse Strijdkrachten met veel vertoon het huis van mijn grootouders binnen. Hun vier jonge kinderen raakten in paniek, oma viel flauw van schrik. Mijn opa zat korte tijd gevangen en werd weer vrijgelaten op ‘12 februari 1945 om 11.45 uur’, zoals de rijksveldwachter keurig noteerde. Pas op 19 juni 1946 had het Bijzonder Gerechtshof in Arnhem tijd voor hem. De Gelderlander deed over twee kolommen verslag van de rechtszaak. Opa’s advocaat liet verschillende getuigen à decharge aan het woord. Onder wie een 53-jarige weduwe, bijgenaamd Oranje Marie. Ze was de uitbaatster van hotel-café-restaurant Het Oranjehuis en verklaarde dat mijn opa op 31 augustus 1940, op de verjaardag van ‘onze geliefde koningin’, een bloemstuk voor haar zaak had gemaakt. Met risico op arrestatie. Het dossier bevat meer ontlastende verklaringen. Iemand uit Haarlem verklaarde dat hij in de oorlog twee keer zijn fiets bij mijn opa mocht verstoppen. Een tandarts wees erop dat opa ‘habitué dronkaard’ was en niet zo serieus moest worden genomen.

Maar de aanklager was onverbiddelijk: hij eiste drie maanden gevangenisstraf, omdat opa een delict tegen de openbare orde had begaan. De advocaat bepleitte een geldboete, een voorwaardelijke straf en een caféverbod. De aanklager riep daarop smalend: ‘Geef deze man liever drie maanden gevangenisstraf dan het verbod om nog in cafés te komen. Dat maakt hem nog veel ongelukkiger.’ Het artikel in De Gelderlander kwam hard aan, opa en oma vreesden klanten te verliezen. Ze zegden hun abonnement op.

Hardvochtig regime

De uitspraak volgde op 3 juli 1946. Opa werd veroordeeld wegens ‘opzettelijke belediging van H.M. de Koningin’. Zijn advocaat diende een gratieverzoek in dat een half jaar later werd afgewezen. De rechters waren unaniem in hun oordeel. ‘Gezien het dossier valt sterk te betwijfelen of de verzoeker een goed Nederlander is geweest,’ noteerde de een. ‘Deze straf komt den man m.i. eerlijk toe,’ schreef een ander. ‘Het dossier werpt ongunstig licht op den persoon van de veroordeelde. Er is veel meer dan het ten laste gelegde feit alleen.’ Opa werd vooral gestraft omdat hij een slechte indruk had gemaakt.

Op 5 januari 1948 moest hij zich melden in Avegoor bij Rhenen. Het landgoed had tijdens de oorlog een opleidingsschool voor de Nederlandse SS gehuisvest. Na de bevrijding zaten er collaborateurs, NSB’ers en enkele hoge Duitse officieren gevangen. Net als in veel andere strafkampen heerste er de eerste tijd een hardvochtig regime. In het Nationaal Archief bevindt zich een proces-verbaal over Avegoor, dat deel uitmaakt van een groot onderzoek naar de situatie in de strafkampen. Daarin vertellen gedetineerden dat ze het eerste half jaar niet genoeg te eten kregen. Om hun honger te stillen aten ze soms gras of kookten ze stiekem brandnetels. Ze vochten om rauwe aardappels. Als ze een kampregel hadden overtreden, werden ze ingedeeld bij de strafploeg. Ze moesten dan met beertonnen op de schouder van de ene naar de andere kant van het terrein rennen. Ondertussen gutste de inhoud van de tonnen in hun nek. Lastige gevangenen kregen een ketting met een zware kogel aan hun been – daarvoor werden de gymnastiekkogels gebruikt die de SS’ers hadden achtergelaten.

De gevangenen moesten verplicht meedoen aan gymnastiekoefeningen op het sportveld. Dat gold ook voor de vrouwen, vaak ‘moffenmeiden’. Zij moesten onder meer met de benen omhoog op hun rug liggen. Ook als ze ongesteld waren of weinig kleren aan hadden. De ondercommandant mishandelde de gevangenen als hij de kans kreeg. Soms liet hij een gevangene de trap oplopen en schopte hem daarna terug. ‘De volgende dag vroeg hij dan hoe het met de tanden en kiesjes ging.’ In het proces-verbaal gaf de ondercommandant toe dat hij sloeg. Maar daarbij gebruikte hij nooit voorwerpen, zo bezwoer hij: dat had hij niet nodig. Begin 1946 werden zowel de commandant als de ondercommandant ontslagen, wat overigens meer het gevolg was van hun onderlinge geruzie dan van hun wanbeleid. De straf met de ketting werd afgeschaft. En net als in de meeste andere kampen kreeg de regering meer grip op de situatie.

In de tijd dat mijn opa er verbleef, zouden er volgens de officiële lezing geen excessen meer hebben plaatsgevonden. Toch vertelde hij later dat bewakers vrouwen met wortels verkrachtten. Hoe hij zelf is behandeld, valt niet meer na te gaan. Naar eigen zeggen deed hij er weinig meer dan de aardappels voor het avondeten schillen. Na zes weken mocht hij zijn koffer pakken. Hij vertrok uit Avegoor vermagerd, vernederd en meer dan ooit verlangend naar een borrel.

Mijn gekozen waardering € -