Christiaan Braun (83), tegenwoordig directeur van stichting Over Holland, gooit eind januari een grote steen in de kunstvijver. Publiekelijk uit hij stevige kritiek op het Amsterdamse Stedelijk Museum. En dat terwijl hij jarenlang zo’n warme band met die instelling had; lang geleden was hij er zelfs gastconservator.
Braun merkt dat het museum vrij onderdanig de subsidiecriteria ‘inclusie en diversiteit’ van de gemeente omarmt. Dat strookt helemaal niet met de opvattingen die hij over kunstbeleid heeft. De identiteit van makers mag niet belangrijker gemaakt worden dan de kunst die ze maken, stelt hij dan ook in een opiniestuk (NRC, 30 jan. ‘23). Instemmende reacties — onder anderen van kunstenaar Jan Dibbets — en kritische replieken volgen — zoals een opiniestuk van kunstcriticus Hans den Hartog Jager. Termen als witte superioriteit, cancelcultuur en neokolonialisme buitelen erachteraan.
Jan Christiaan Braun — in de media ‘enigmatisch’ genoemd — vertelt in zijn ingezonden stuk dat hij de recente documentaire over het Stedelijk Museum (White Balls on Walls – Sarah Vos – red.) had bekeken. De hernieuwde kennismaking valt hem echter niet mee: “Met stijgende verbazing en onbehagen zag ik dit portret van het museum en de huidige medewerkers”. Een instelling waar “conservatoren zich als ware fatsoensrakkers en scherpslijpers profileren”.
Tot zijn ontsteltenis zag hij ook “een onverbloemde aanslag op het inhoudelijke beleid”. Braun doelt op de Amsterdamse kunst- en cultuurwethouder Touria Meliani, die in de film stevige afspraken met het museum wil maken over diversiteit en inclusie. De helft van de collectie zou door vrouwen gemaakt moeten zijn – de helft door kunstenaars van kleur. “Keiharde chantage”, oordeelt Braun. “Het zou de directeur (Rein Wolfs – red.) toch in de eerste plaats moeten gaan om de kwaliteit van de kunstwerken en het blijvende belang ervan voor toekomstige generaties. De kleur van de maker en of die wel of niet met een piemel is uitgerust, is van ondergeschikt belang.” Snerend voegt hij eraan toe: “De vele kunstwerken van gekleurde makers die in de documentaire de revue passeren … zijn vooral decoratieve stukken. Niet een zou ik in aanmerking hebben genomen toen ik in 1990 als directeur van Museum Overholland de tentoonstelling Black USA samenstelde.”
De knuppel is in het hoenderhok. Braun legt een vergrootglas op het beleid van het Stedelijk Museum, maar feitelijk betreft zijn kritiek de hele kunstsector in Nederland. Meer dan alleen de beeldende kunst, en niet alleen die in de hoofdstad. Christiaan Braun zelf vindt het onnodig er iets aan toe te voegen: ‘Alles staat in mijn brief, ik geef nooit interviews.’
Wim Pijbes, voormalig museumdirecteur en sinds zes jaar directeur van de stichting Droom en Daad, zegt desgevraagd de brief van Braun genuanceerd te vinden en een goede reactie op de huidige situatie in openbare instellingen. ‘Christiaan heeft een uitgesproken mening. Hij praat niet met meel in de mond.’ In de kunstwereld wordt veel politiek correct níet-gezegd, vertelt Pijbes lachend. ‘Er zijn ongeschreven, zeer rigide normen voor wat wel en niet mag. Wie erbij wil horen, moet die respecteren. Als directeur van een fonds in de kunstwereld laat ik ook niet altijd het achterste van mijn tong zien. Christiaan Braun kan het zich permitteren zich daar weinig van aan te trekken.’
Kunsten zijn de laatste vrijplaats die we hebben, en die leveren we nu vrijwillig in
Melle Daamen, publicist en onder andere voormalig directeur van het Mondriaanfonds, is een heel andere mening toegedaan: ‘Ik vind de opinie van Christiaan Braun veel te makkelijk. Hij is van de witte elite die protesteert omdat een zwarte elite ook aandacht krijgt. Terwijl het terecht is dat die nu eindelijk aandacht opeist.’ Van het diversiteitsbeleid van vroeger is weinig terechtgekomen, vertelt Daamen. ‘Dat is een serieus probleem in de kunsten. Wij waren blijkbaar al tevreden als mensen uit andere culturen onze cultuur ook mooi vonden, maar daar gaat het niet om. Zij moeten óók aan de bak komen.’
Wat Brauns brief aangaat, is Tanja Elstgeest, directeur van Museum De Lakenhal in Leiden, wat voorzichtiger. ‘Ik kan die lastig plaatsen’, laat ze weten. ‘De brief heeft relationele aspecten, waar ik geen oordeel over heb en ik ken de betreffende documentaire ook niet goed. Braun snijdt wel een actueel en precair onderwerp aan. Ik begrijp dat hij zich ergert aan allerlei nieuwe wendingen, en ik vind dat we zijn geluid, zijn verzet tegen wokisme, ook serieus moeten nemen. Door wat hij over het Stedelijk schrijft, lijkt het of de Code diversiteit en inclusie dwingend aan de kunstwereld wordt opgelegd, maar er zit wel ruimte in. De sector heeft er zelf aan meegeschreven. Enkele musea schakelen nu misschien radicaal, andere bewegen langzaam of zijn afwachtend.’
Is het nodig en wenselijk om kunstinstellingen (subsidie)criteria op te leggen?
Volgens Wim Pijbes hebben veel instellingen nu een overreactie en gedragen ze zich roomser dan de paus doordat ze ter verantwoording worden geroepen door activistische burgers, en bewegingen als Black Lives Matter en MeToo. Pijbes: ‘Het stoort me dat de discussie zo normatief gevoerd wordt, wat vertaald wordt in subsidiecriteria. Dat neigt naar opvoeden en heropvoeden, wat niet de bedoeling mag zijn.’
‘Natuurlijk is het goed dat het aantal vrouwelijke kunstenaars en kunstenaars van kleur gecorrigeerd wordt. Musea en theaters geven daar terecht meer ruimte aan, maar dat gebeurt al langer. Zo maakte ik in 1998 een grote tentoonstelling over de Schat van Lombok, samen met de antikoloniale schrijver Ewald Vanvugt. In het Rijksmuseum hadden we verschillende zalen over het koloniale verleden. Een ander voorbeeld: de Kunsthal besefte al bij de opening in 1992 dat zijn programma’s ook afgestemd moesten worden op het grote aantal Rotterdammers met een migratieachtergrond. We presenteerden ook beginnende kunstenaars uit andere werelddelen, zoals Erwin de Vries uit Suriname, en als eersten in Europa exposeerden we de Chinese avant-garde. Je kunt echter niet verwachten dat het publiek er meteen mee wegloopt. Gras groeit niet sneller als je eraan trekt.’
‘Het is onterecht dat er nu gedaan wordt alsof het slavernijverleden en misstanden in de koloniën nooit aandacht kregen. Het boek Max Havelaar hoort notabene tot de Nederlandse topliteratuur. Al eind negentiende eeuw, bij de inname van Lombok (1894-95) was er vanuit de Tweede Kamer veel kritiek op het bloedvergieten in de overzeese gebieden en er klonken regelmatig kritische preken vanaf de kansels.’
‘Percentages afdwingen om diversiteit te bevorderen, vind ik geen oplossing, maar het lijkt wel die kant op te gaan. Directeur Rein Wolfs van het Stedelijk Museum wil voor de helft werk van vrouwelijke kunstenaars aankopen en de helft van kunstenaars van kleur. Een ingewikkelde ambitie, waar ik hem oprecht sterkte voor wens. Toch denk ik ook: er zijn inmiddels meer categorieën dan mannen en vrouwen, willen we daar ook percentages aan hangen?’
‘Natuurlijk moeten publieke middelen voor de hele samenleving worden ingezet. Maar die opsplitsen in doelgroepen is het begin van het einde, want er zijn altijd mensen die onbenoemd blijven die zich dan weer achtergesteld kunnen voelen. Hoe specifieker je groepen beschrijft, hoe meer mensen buiten de boot vallen. Ik begin daar niet aan. Toen het Rijksmuseum in 2013 opnieuw openging, had ik één doelgroep: mensen van alle leeftijden. We hadden bezoekers uit de hele wereld die de Nachtwacht wilden zien. De westerse kunst heeft veel moois voortgebracht, de oosterse kunst ook, en het is goed dat ze nu gelijkwaardig worden tentoongesteld.’
‘Er is goede en slechte kunst, en de laatste categorie is een stuk groter dan de eerste. Het goede nieuws is dat iedereen dit voor zichzelf mag uitmaken. Kunst moet vrij zijn. Zodra je de vrijheid inperkt, kom je aan de wortels. Door het normeren, codes en quota wordt kunst precies wat ze niet moet zijn. Zie wat er nu met schrijvers gebeurt: kinderboekenschrijver Pim Lammers is voor de bus gegooid, Roald Dahls boeken zijn opgeschoond. Kunsten zijn de laatste vrijplaats die we hebben, en die leveren we nu vrijwillig in.’
Gras groeit niet sneller als je eraan trekt
Melle Daamen: ‘Het Stedelijk en het Rijksmuseum zijn nationale musea die zoveel mogelijk identiteiten moeten vertegenwoordigen, veel meer dan alleen de witte man. Ondertussen heeft de traditionele kunst de connectie met allerlei groepen allang verloren. Lange tijd werd dat niet als een probleem ervaren, maar op een gegeven moment wordt natuurlijk de vraag gesteld: waarom subsidiëren we dit eigenlijk?’
‘Voorheen was het voldoende als je mooi beschreef dat je van alles aan inclusie deed. Beleidsplannen stonden er vol mee, maar ondertussen bleef alles bij het oude. De Erasmus Universiteit onderzocht of raden van toezicht diversiteit ook agendeerden. Dit bleek amper het geval te zijn. Logisch dat overheden daar nu strenger in zijn. In toenemende mate worden musea niet alleen op hun woorden, maar ook op hun daden afgerekend.’
‘Het beleid van directeur Rein Wolfs van het Stedelijk Museum zie ik als een inhaalslag. Aan de collectie oude kunst kun je weinig veranderen, maar voor hedendaagse kunst kun je wel degelijk criteria stellen. Niet door percentages op te leggen, en de gemeente moet zich ook niet bemoeien met de keuzes van het Stedelijk. Ze kan echter wel de globale randvoorwaarden bepalen. Er gaat immers veel subsidiegeld naartoe. Als je het mij vraagt is die inhaalslag er vooral voor kunstenaars uit andere culturen. Diversiteitskwesties spelen nauwelijks voor bijvoorbeeld homoseksuele kunstenaars, die zijn er genoeg, en vrouwen zijn inmiddels ook al veel beter vertegenwoordigd.’
‘Het gaat dus om aandacht, om getoond en serieus genomen te worden. Daar kunnen de musea ook nieuw publiek mee werven. Het beleid betekent overigens niet dat witte kunst nu verboden wordt. In het Stedelijk Museum kun je nog steeds Picasso, Newman, Malevich en Mondriaan zien. ‘
Tanja Elstgeest: ‘Dat we onze musea openstellen voor kunst uit niet-westerse landen en culturen gebeurt al veel langer, maar we zijn nog niet klaar. Die inhaalslag vind ik verrijkend en leuk, maar we kunnen onszelf beter geen algemene percentages opleggen. Voor je het weet zitten we in dezelfde discussie als bij de quota voor bestuursfuncties: vrouwen die voelen dat ze als excuus zijn aangenomen en nog steeds niet serieus genomen worden. Veel meer is er een omslag van denken nodig, om ruimte te maken voor andere manieren van werken en communiceren. Dit gaat niet alleen over zwart en wit, er is aandacht nodig voor een veel bredere diversiteit.’
‘Als ik voor mezelf spreek: ik denk echt dat er werken en kunstenaars zijn die veel kwaliteit hebben, waar we nooit oog voor hebben gehad. Verrijkingen van de kunst en nieuwe ontdekkingen zijn voor mij belangrijkere drijfveren dan dat er alleen een nieuw publiek aangetrokken moet worden. Ook aan die nieuwe ontdekkingen zal ik hoge eisen stellen. Het is dus niet alleen een democratiseringsproces, maar ook een herijking van de kunstgeschiedenis. Wel moeten we de vrijheid durven nemen hoe we dit proces vormgeven en in welk tempo, ook om ervoor te zorgen dat we onze huidige achterban niet kwijtraken.’
Het gesprek komt op een column van Sylvia Witteman in de Volkskrant (7 nov. 2022) waarin ze schrijft over haar bezoek aan het Rijksmuseum. Bij een stilleven van oesters en een zoutvaatje (Claesz Heda, begin 17e eeuw) leest ze: “Tot slaaf gemaakte mensen moesten het zout uit de zoutpannen hakken. Ze stonden dag in dag uit met blote voeten in het zoute water en in de brandende zon. Dit zout (…) kwam terecht in luxueuze zilveren zoutvaatjes zoals degene (sic) die hier is afgebeeld.” Witteman: ‘Wat staat ons nog te wachten, in musea? Een tirade over het dierenleed van de kalkoen in de pastei? Dat de vrouw van de schilder het huishouden moest doen en zich niet als kunstenares kon ontplooien?’
Tanja Elstgeest: ‘Ik moest erg om de column van Sylvia Witteman lachen. Het voelt of het museum met die tekst te ver gaat, dat de focus te ver afdrijft van wat het schilderij betekent. Tegelijkertijd vind ik de aangewakkerde discussie interessant. Taal is een politiek instrument. Gebruik je bijvoorbeeld een bezittelijk voornaamwoord als je het over echtgenoten hebt. Kun je nog zeggen: ‘zijn vrouw’? Noem je een vrouw: vrouw, dame, juffrouw of meisje. Alles heeft een lading. In ons museum onderzoeken we hoe we het verhaal van Leiden en het slavernijverleden kunnen integreren. We kijken of er blinde vlekken in onze beschrijvingen zitten, maar dit betekent niet dat we straks een heel ander museum zijn.’
Melle Daamen: ‘De educatieve activiteiten van musea zijn toegenomen. Ik vind het wel prettig om meer te lezen over de context van een schilderij, en als ik er niets van wil weten sla ik dat over. Laat ik het zo zeggen, ik vind het goed dat er aandacht is voor dit soort aspecten, dat gebeurde heel lang niet. Kunst werd redelijk naïef gepresenteerd. Nu is er een inhaalslag en is er aandacht voor tot slaaf gemaakte mensen, voor wat er met hen gebeurde op de plantages en voor de rol van Nederland daarin. Ik vind dat goed, ook al zal niet alles mij interesseren. Misschien slaat het nu ook wel een beetje door, maar dat zie je vaker bij veranderingen.’
Ik heb 1984 van George Orwell opnieuw gelezen. De sombere wereld die hij beschrijft, is wel actueel geworden.
Wim Pijbes: ’Natuurlijk is het interessant waar het zout vandaan komt, maar als ik voor een schilderij van Heda sta, hoef ik niet te weten of hij aan de drank was, of dat hij zijn vrouw sloeg. Sterker nog, als ik dat zou weten, gaat me dat in de weg staan. Het k0loniale verleden bepaalt nu het narratief van zo’n schilderij en daar slaan we op dit moment een beetje in door.’ Of Pijbes onder zijn directeurschap ook de bordjes zou hebben aangepast? ‘Als ik dat zou ontkennen, staat er straks in de media dat Wim Pijbes het allemaal anders zou hebben gedaan. Hier maak ik een pas op de plaats, het was een andere tijd. Elke directeur moet doen wat hij of zij goed vindt, dat heb ik ook gedaan.’
Hij vervolgt: ‘Dit soort discussies worden extra ingewikkeld doordat allerlei situaties en woorden letterlijk overgenomen en vertaald worden vanuit de Angelsaksische wereld. Daar komen grammaticaal gruwelijke constructies uit voort, zoals: ‘tot slaaf gemaakt’. Iemand die slaaf is, is automatisch tot slaaf gemaakt, dat doet niemand vrijwillig, dus die omschrijving is onnodig. Je zegt ook niet ‘tot patiënt gemaakt’. In het Engels is het enslaved, waar geen Nederlands equivalent voor is. Ik vind het taalkundige horreur. Voor ‘blank’ geldt hetzelfde. Blank is geen waarde-aanduiding van onbezoedeld. Wit komt van het Engelse: white en black. De Surinaamse schrijfster Cynthia McLeod vindt dit gelukkig ook. Ik ben geen blanke man die hier een beetje loopt te ageren tegen die rigide taalvoorschriften.’
‘Ook het ageren tegen zogenoemd cultureel toe-eigenen vind ik ongelooflijk ingewikkeld. Dat blanken geen rasta-haar meer zouden mogen dragen, en geen sieraden uit andere culturen, of dat bepaalde gerechten niet in de Nederlandse restaurants thuishoren … Mag ik straks geen koffie meer drinken? Hoe ver moeten we gaan?’
In Leiden hadden we de discussie over het schilderij van sigaren rokende oudere mannen
In zijn opiniestuk signaleert Christiaan Braun ook een eigentijdse beeldenstorm. In het Stedelijk Museum werd gediscussieerd over Picasso. Braun: “De Spaanse kunstenaar was een schuinsmarcheerder. Kan hij eigenlijk nog wel getoond worden, vragen de museummedewerkers zich hardop af. Ook het schilderij Näcktes Mädchen hinter Vorhang (Fränzi) van Ernst Ludwig Kirchner uit 1926 is onderwerp van discussie. Omdat een kind naakt poseerde voor de Duitse kunstenaar verwijten de medewerkers hem pedofiele neigingen.”
Tanja Elstgeest: ‘In Leiden hadden we de discussie over het schilderij van sigaren rokende oudere mannen (1976) van Rein Dool. Het werd uit het Academiegebouw van de Universiteit verwijderd na een kritische tweet van een medewerkster, die zich aan het schilderij had geërgerd. Ze vond dat het een te groot stempel drukte op de vergaderruimte. Die cancelcultuur ben ik op tegen. Dit schilderij heeft veel meer lagen en betekent veel meer dan de eenzijdige blik van één iemand, die er een oordeel op plakte zonder kennis van zaken over wie erop staan, en over de manier waarop de mannen zijn verbeeld. Want de schilder heeft ze destijds al met lichte ironie geportretteerd. Als je dat niet ‘leest’, is dat een gemiste kans. Dit betekent niet dat je niet kunt overwegen welke kunst er zoal aan de muren van een openbaar gebouw hangt, en of je daar eens wat in wilt veranderen, maar dat was hier niet aan de orde.’
‘Sowieso is er veel onbekendheid en onwetendheid over het verleden. Er wordt snel iets aangenomen. Daar kan een grote taak voor de museale wereld liggen, zeker voor een museum als De Lakenhal waar het naast kunst ook over geschiedenis gaat. In de geschiedenis van Leiden zie je ook een grote tegenstelling tussen arm en rijk. Hier in de textielindustrie werkten mensen in erbarmelijke omstandigheden. Er was een enorm cohort aan arme, verpauperde mensen. Diversiteit gaat dus ook over sociale klassen en bijvoorbeeld ruimte geven aan mensen met beperkingen.’
Hoe nu verder?
Tanja Elstgeest: ‘Kunst is onderdeel van het menszijn, een creatieve uiting van kunstenaars, of van een cultuur of samenleving. De discussie wat kwaliteit is en waar we aan refereren, is nu opengebroken, en dat maakt het voor iedereen complex en onzeker. Deze beweging kunnen we niet stoppen, ze gaat met vallen en opstaan — en soms met uitglijders.’
‘Culturele instellingen moeten ernaar streven een afspiegeling van de samenleving te zijn. Dat kan per stad of plaats verschillen. Dat hoeft niet een-op-een. Bij de Vermeer-tentoonstelling hangt natuurlijk geen disclaimer die waarschuwt dat de geschilderde vrouwen alleen als mooie dames binnenshuis geportretteerd zijn en dat dat niet de werkelijkheid was. Vermeer gaat over schilderkunst, over licht, en ook over die vrouwen. Niemand vraagt zich af of het beeld geëmancipeerd genoeg is. We moeten ervoor waken dat we steeds alle inclusiethema’s op werken loslaten, want dat is zonde van onze kijkervaring.’
Wim Pijbes: ‘Ik geloof in het zelfreinigende vermogen van de samenleving. Of, … Afgelopen zomer heb ik 1984 van George Orwell weer eens gelezen. De sombere wereld die hij beschrijft, is wel erg actueel geworden. De meest fanatiekelingen in de nieuwe wereldorde waar hij over schrijft, zijn jonge academische vrouwen. Heel frappant. Maar goed, we zitten in een fase waar we doorheen moeten, en dat gaat met horten en stoten. Over een jaar of tien zal het stof wel weer zijn neergedaald.’
Maar u heeft ook 1984 herlezen.
‘Ja, ik ben positief, maar ik ben wel op mijn hoede, dat is ook een conclusie.’
###
Wim Pijbes (1961) is kunsthistoricus. Van 2000-2008 was hij directeur van de Kunsthal in Rotterdam, vervolgens tot 2016 directeur van het Rijksmuseum, drie maanden directeur van Voorlinden en sinds 2017 directeur van stichting Droom en Daad, een particulier cultuurfonds.
Tanja Elstgeest (1973) studeerde kunstgeschiedenis. Ze was curator voor verschillende instellingen, werkte voor een muziektheatergezelschap, en leidde vanaf 2009 het productiehuis van Theater Rotterdam. Sinds 2021 is Elstgeest directeur van Museum De Lakenhal in Leiden.
Melle Daamen (1959) is publicist en voormalig directeur van de Mondriaanstichting, directeur van Theater Rotterdam en van de Amsterdamse Stadsschouwburg (2001-2016). Vorig jaar verscheen zijn boek: Grazen boven het kunstgras. Het falen van het Nederlandse kunstbeleid (Prometheus).
Christiaan Braun opende in 1987 zijn Museum Overholland aan het museumplein in Amsterdam waar hij tekeningen uit zijn eigen verzameling exposeerde. In 1990 sloot hij dit museum door onenigheid met de gemeente Amsterdam. Daarna was hij gastconservator van het Stedelijk Museum. Meerdere keren plaatste kunstverzamelaar Braun een advertentie in landelijke kranten om iets in de kunstwereld aan de orde te stellen. Tegenwoordig beheert hij stichting Over Holland die jaarlijks de Over Hoop Prijs uitreikt, een geldbedrag voor een vernieuwend initiatie
Dit artikel verscheen eerder in HP / De Tijd (april 2023).