Het referendum over de associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en Oekraïne moet wel de geschiedenis ingaan als een van de gekste gebeurtenissen uit de Nederlandse geschiedenis. Volgens initiatiefnemer GeenPeil, naar eigen zeggen opgericht uit onvrede over “een te grote Brussel [sic] bemoeienis met onze nationale democratie”, is die overeenkomst “een ingrijpende miljardendeal die stilletjes en bijna onbesproken door de beide Kamers in Nederland is geloodst”, en daarom alsnog aan het volk moest worden voorgelegd. Maar dat is kletskoek. Het is waar dat in alle jaren dat het verdrag werd voorbereid, niemand buiten het wereldje van direct betrokkenen zich ervoor interesseerde. Zo gaat dat meestal met verdragen. Maar anders dan anders kwam dít verdrag juist al ruim voor ondertekening enorm in het nieuws.
Majdanprotesten
Dat gebeurde op 21 november 2013. Op die grauwe, winterse dag besloot de Oekraïense machthebber Victor Janoekovitsj onder druk van Grote Broer Moskou om toch maar af te zien van verdergaande samenwerking met Europa, één week voor hij het associatieverdrag zou ondertekenen. In Nederland haalde iedereen zijn schouders op en zag het volk verbaasd op de televisie hoe verbolgen Oekraïners in Kiev de straat opgingen. Maandenlang beheerste het zogenaamde majdanprotest dagelijks het nieuws, tot Janoekovitsj vluchtte en werd afgezet, wat weer leidde tot Russisch ingrijpen op de Krim en de burgeroorlog langs de oostgrens met Rusland. Tussen Janoekovitjs’ fatale beslissing en de goedkeuring van het associatieverdrag in het Nederlandse parlement in de zomer van 2015 gingen bijna twintig maanden voorbij. En al die tijd maakte niemand in Nederland enig bezwaar tegen de overeenkomst. Als het verdrag dus “stilletjes en bijna onbesproken” werd goedgekeurd, zoals GeenPeil beweert, dan lag dat niet aan Haags politiek gekonkelefoes of geheimhouding door vuige Brusselse eurofielen, maar aan gebrek aan belangstelling en bezwaren bij de Nederlanders.
Bezwaar kwam er pas toen GeenPeil in het associatieverdrag een mooie testcase ontwaarde voor de gloednieuwe referendumwet. Het was, één week na de inwerkingtreding van die wet op 1 juli 2015, domweg het eerste bruikbare verdrag dat door de Eerste Kamer kwam; de eerste de beste stok om de Brusselse hond mee te slaan. Ervan uitgaande dat GeenPeil oprecht meent dat een referendum over een verdrag van de EU ook een geschikte stok is, hebben ze wel een merkwaardige keuze gedaan. Er lag immers al sinds 2013 een veel verstrekkender verdrag in het verschiet, een veel ingrijpender “miljardendeal” van werkelijk angstwekkende omvang, waarvan wel degelijk delen geheim gehouden worden. Een verdrag dat bovendien wél een serieuze aantasting van de soevereiniteit van Nederland kan betekenen, en zelfs van die van Europa. Dat verdrag is het Trans-Atlantisch Vrijhandels- en Investeringsverdrag, beter bekend als TTIP. Maar die veel geloofwaardiger kandidaat heeft GeenPeil blijkbaar over het hoofd gezien.
Dat alles maakt de mogelijke gevolgen van het nu voorliggende referendum niet minder belangrijk en gevaarlijk. Alle reden dus om in de aanloop naar 6 april nog eens nauwkeurig en koel te kijken naar wat er allemaal op het spel staat voor GeenPeil, Nederland en Oekraïne, en voor Europa en de rest van de wereld, in het bijzonder Rusland. Vandaag, om te beginnen, de positie van GeenPeil.
Kwezelarijen
“Red de democratie” is het motto waaronder GeenPeil de jacht op de heilige graal inzette, het referendum. Dat klink mooi en heel nobel, maar betekent het wel iets? Houdt die alarmerende oproep meer in dan de kwezelarijen van Juncker? Snijdt ze meer hout dan het gezwam van Van Balen of het ge-orgel van Verhofstadt? Dat is alleen zo als er duidelijke antwoorden zijn op vragen als waardoor de democratie dan wel bedreigd wordt, wie haar moet redden en hoe, en eerst en vooral: wat democratie eigenlijk is.
Die laatste vraag lijkt een inkoppertje. Betekent democratie niet gewoon dat het volk zelf de baas is, waarbij meeste stemmen gelden? Nou, dat valt vies tegen. Het is wel een begin van democratie, maar ook niet meer dan dat. Iedereen heeft wel eens geprobeerd om op die basis een uitstapje of vakantiereis te maken met een stuk of wat goede vrienden. Bijna iedereen heeft bij zo’n gelegenheid wel eens moeten ervaren hoe gemakkelijk de grootste schreeuwer en de ergste drammer dan hun zin krijgen, zodat de rest niets anders overblijft dan zich al dan niet mokkend bij de gang van zaken neer te leggen. Als het al zo toegaat bij besluitvorming door een handvol mensen die elkaar aardig vinden en alleen maar iets leuks willen doen, hoe moet het dan in een grotere groep van lui die elkaar niet of nauwelijks kennen? Waarbinnen sommigen zelfs een hekel aan elkaar hebben? Wat kun je verwachten als honderd, duizend of zelfs miljoenen mensen moeten besluiten over nare en zwaarwichtige kwesties waarover binnen de groep heel verschillend gedacht wordt en waarmee uiteenlopende, zelfs botsende belangen gemoeid zijn? Dat moet haast wel uitdraaien op gekonkel, ruzie en intimidatie.
Dat doet het dan ook. Dit is het soort maatschappij dat ontstond in Irak en Afghanistan toen de Amerikanen daar “de democratie” parachuteerden. Sindsdien hebben ze er nette verkiezingen waarbij iedereen mag stemmen en is er een keurig parlement, maar achter die façade is het hele gebied een door stammenstrijd, tomeloze corruptie, roof en afpersing geteisterde woestijn waar voornamelijk het recht van de sterkste geldt – vraag het maar aan de veteranen uit Uruzgan en Kunduz.
Recht van de sterkste minderheid
Dat is niet wat wij onder democratie verstaan, en al helemaal niet het soort democratie dat GeenPeil wil laten redden. Zo’n bestel is, als het niet op een permanente burgeroorlog uitdraait, slechts een dictatuur van de sterkste minderheid. Zoiets als Mexico, waar één groep mensen, het zichzelf verrijkende kader van de Partido Revolutionario Institucional, het land van 1929 tot 2000 onafgebroken in een ijzeren greep hield. Van buiten leek Mexico in alles een nette democratie, maar verreweg de meeste mensen hadden er niets te vertellen. Nooit.
Dat “nooit” maakt het verschil. In absolute monarchieën, dictaturen, oligarchieën en andere autoritaire samenlevingen wordt er naar niemand ooit geluisterd. Gewone burgers hebben er niets in de melk te brokken, ze mogen niet eens zeggen wat ze ergens van vinden. Doe je dat toch, dan eindig je in de bak of, zoals Boris Nemtsov overkwam, dood onder aan de muur van het Kremlin. Bijna iedereen heeft er ook altijd ongelijk, want alleen het gelijk van de heersende kliek telt – denk aan Noord-Korea, maar ook aan China, Rusland, Thailand, Zimbabwe. Echte democratie is in wezen de enige manier die we kennen om daar iets aan te verbeteren. Daarvoor zijn twee dingen onontbeerlijk. Allereerst vrijheid van meningsuiting. Iedereen moet het recht hebben om over alles zijn zegje te doen en zo anderen voor zijn standpunten en ideeën te winnen. Alleen zo kun je je als burger ongehinderd over van alles en nog wat informeren, zodat je onzin, roddels en leugens kunt doorzien en je een gedegen mening over belangrijke kwesties kunt vormen. Ten tweede moet iedereen in principe de kans hebben om zelf aan bestuur en besluitvorming mee te doen of een geestverwant dat namens hem te laten doen.
Dit artikel lees je gratis. Als het bevalt kun je onderaan een kleine bijdrage doen, zodat ik dit soort artikelen kan blijven schrijven
Maar ook als dat allemaal in orde is, breekt het paradijs niet uit. Ook dan krijgen de meeste mensen meestal ongelijk. Ook dan krijgen ze maar zelden hun zin. Dat is onvermijdelijk, want “wij” vinden immers altijd dat “wij” gelijk hebben, anders vonden we wel wat anders. Maar heel vaak zijn de meeste mensen zo dom om het niet met “ons” eens zijn. Het mooie van een echte democratie is nu dat het tenminste niet altijd dezelfde mensen zijn die gelijk krijgen en hun zin kunnen doordrijven. Iedereen mag naar vermogen zijn zegje doen en krijgt soms een beetje, en een doodenkele keer helemaal zijn zin. Mooier dan dat wordt het niet, behalve als je jezelf tot dictator van een onbewoond eiland benoemt.
Vrijheid van meningsuiting
Zelfs dat kleine beetje meebeslissen en af en toe gelijk krijgen kost nog heel wat moeite. Die zo noodzakelijke vrijheid van meningsuiting is bijvoorbeeld niet voor niets zo’n omstreden goed. Niemand heeft er moeite mee dat anderen zeggen wat zij zelf ook vinden, maar vrijheid van meningsuiting betekent nu juist dat anderen het recht hebben om dingen te zeggen en opvattingen te ventileren waar jij het hartgrondig mee oneens bent. Onwenselijke, verwerpelijke en zelfs walgelijke dingen, die volgens jou het beste maar verboden konden worden. Dat alleen al maakt democratie bij tijd en wijle ontzettend irritant en frustrerend.
Ook het meebesturen is en blijft een moeizame kwestie. Het berust op stemrecht en kiesrecht, termen die vaak door elkaar gebruikt worden, maar op heel verschillende dingen slaan. Wie stemrecht heeft, mag regelrecht ergens over meebeslissen. Een goed voorbeeld is de ledenvergadering van een vereniging, waar de aanwezige leden stemmen over een verbouwing van het clubhuis. Ieders stem telt even zwaar, het is mooie directe democratie. Maar voordat er iets te stemmen valt, moet er wel een compleet uitgewerkt en begroot plan op tafel liggen, compleet met een duidelijk overzicht van alle voordelen, mitsen en maren. Dat is een boel werk, werk dat niet iedereen zomaar goed kan. Er moet bijvoorbeeld onderhandeld worden met de gemeente, en met architecten, aannemers en banken. Daarom stelt zo’n vereniging eerst een commissie in om dat plan te maken. De leden van die commissie worden gekozen op grond van hun deskundigheid, ervaring en goeje babbel. En op grond van hun bereidheid natuurlijk, het is immers geen dwangarbeid. Daarom heeft, anders dan stemrecht, het kiesrecht twee kanten: passief kiesrecht is het recht om je kandidaat te stellen als je dat wilt, actief kiesrecht het recht om mee te bepalen welke kandidaat verkozen wordt.
Allemaal kleine Führertjes
Zoals het bij een doodgewone vereniging toegaat, zo gaat het ook in een democratisch land. Een parlement is niks anders dan een commissie van de Vereniging van Burgers die over alles gaat, en een regering is weer een uitvoerende commissie van het parlement. Zo’n stelsel is een vertegenwoordigende democratie. De kracht ervan is dat iedereen, ook al is het indirect, mag meepraten en meebeslissen, terwijl je toch goed gebruik kunt maken van de specialistische kennis die maar bij een paar mensen aanwezig is.
De zwakte van een vertegenwoordigende democratie is dat mensen nu eenmaal geplaagd worden door drie vervelende hebbelijkheden. Ten eerste zijn we in het diepst van onze gedachten allemaal kleine Führertjes. Wie heeft niet ooit aan de borreltafel uitgeroepen: “Ze zouden mij maar ’s een tijdje de baas moeten maken, dan wist ik ’t wel!”? Daardoor hebben onze gekozen vertegenwoordigers – toch al niet de bescheidensten onder ons – de neiging om slecht te luisteren en de baas te willen spelen: zij weten immers het beste wat goed is voor iedereen, anders waren ze niet gekozen.
Lekker
Onze tweede zwakheid is de verleiding van macht en status. Wie eenmaal toegang tot een prestigieus clubje heeft gekregen, wil daar graag bij blijven horen, de grootste idealist niet uitgezonderd. Dat zie je bijvoorbeeld heel duidelijk bij journalisten die iets te vriendschappelijk met politici omgaan, en bij politici die door lobbyisten toegang krijgen tot exclusieve kringen in de top van het bedrijfsleven. Elke gekozen functionaris wil, tenzij hij nog iets beters tegenkomt, niets liever dan bis zum geht nicht mehr het warme pluche onder de billen houden. Naast alle nobele motieven om de maatschappij op een hoge post te dienen en de ons ook al aangeboren illusie van onmisbaarheid zijn macht, aanzien en privileges gewoon lekker.
Ten derde ontbreekt het de meesten van ons gewoon aan de tijd en de interesse om ons geregeld met het gedoe van bestuur en wetgeving te bemoeien. Er zijn in Nederland bijvoorbeeld minder dan 300.000 mensen lid van een politieke partij. De omroepen hebben er met 3.700.000 ruim twaalf keer zo veel, de ANWB telt er nog een half miljoentje meer. Bovendien zijn de meeste kwesties zo ingewikkeld dat er veel specialistische kennis en hard studeren voor nodig is om er geen potje van te maken – Haagse hotemetoten begaan wel schandalig veel kostbare en onverkwikkelijke stommiteiten, maar dat wil nog niet zeggen dat willekeurige burgers het beter zouden doen.
Om tegenwicht te bieden aan die menselijke tekortkomingen, die elke democratie continu bedreigen, is een uitgebreid arsenaal van wettelijke en ongeschreven regels en beperkingen ontwikkeld – de Amerikanen hebben daar de fraaie term checks and balances voor. Maar ook die zijn mensenwerk, zodat ze niet altijd effectief zijn, soms averechts werken en af en toe zelfs bewust misbruikt worden.
Niet voor bange mensen
Dat mensen zich onvoldoende gehoord voelen, zich ergeren aan bestuurders en politici en geregeld denken dat ze genaaid worden, is dus niet zo raar. Sterker nog, het is normaal in een democratie. Democratie is, zoals minister van Justitie Carel Polak het in 1968 uitdrukte, “niet een staatsvorm voor bange mensen”. Sterker nog: democratie eist nogal wat van de burgers, die tegen alle frustratie en teleurstelling in een ijzeren vertrouwen moeten zien te blijven houden in hun stelsel. Die zich moeten blijven realiseren dat democratie nog altijd beter is dan het autoritaire alternatief: nooit gehoord worden en altijd genaaid worden, zoals het in Oekraïne toeging onder het Sovjetbewind en onder Janoekovitsj, en tot op flinke hoogte nog steeds.
Dat mensen verongelijkt, boos en wantrouwend zijn, betekent dan ook helemaal niet dat de democratie in gevaar zou zijn. Ze hoeft dus ook niet gered te worden. Dat komt pas aan de orde wanneer iemand erin slaagt de mensen wijs te maken dat ze met een sterke man beter af zouden zijn, of als onderwerping door een buitenlandse autoritaire dwingeland dreigt. Bij alle bezwaren die de Europese Unie in zijn huidige vorm aankleven, zo’n dwingeland is ze in de verste verte niet. Niet in de praktijk, en ook niet qua bedoelingen.
Lekker puh!
Mocht het ooit wel zo ver komen, dan verandert een raadgevend referendum daar trouwens niets aan. Dankzij de insteek van GeenPeil is dit referendum dan ook weinig meer dan een kans om “lekker puh!” te roepen naar de “Hoge Heren”. Die zullen zich daaraan uiteindelijk weinig gelegen laten liggen. Maar voor de andere betrokken partijen – Nederland, Oekraïne en de EU als geheel – kan het wel degelijk vervelende gevolgen hebben. Daarover volgende keer meer.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op ThePostOnline in maart 2016, in de aanloop naar het referendum