En ineens was daar, als in een goede thriller, op donderdag 31 maart 2016, die verbijsterende plotwending. Een tournure zo bizar dat het even om een te vroeg gelanceerde aprilgrap leek te gaan. Dat de discussie over het associatieverdrag van de EU met de Oekraïne van meet af aan een feest van verwarring, versimpelingen en verdraaiingen was, zal niemand ontgaan zijn. Op zich is dat ook niet ongewoon bij het politieke gevecht om de gunst van de stemmer. Campagne voeren is een morsig bedrijf. Maar wat die donderdag op pagina 6 en 7 van NRC Handelsblad stond, was andere koek. Twee van de oorspronkelijke initiatiefnemers van het referendum zeiden daar klip en klaar dat het hele circus slechts een voorwendsel is om de burgers van Nederland voor een heel ander karretje te spannen: de vernietiging van de Europese Unie, of tenminste de uittreding van Nederland daaruit. “Oekraïne kan ons natuurlijk niets schelen, dat moet u begrijpen”, waren de letterlijke woorden van de voorzitter van het Burgercomité EU, Arjen van Dixhoorn, hoogleraar in de culturele geschiedenis van Middelburg op kosten van een Zeeuwse familie. Van Dixhoorn en zijn als onderzoeker naar politieke participatie bij het Sociaal Cultureel Planbureau werkzame kompaan Pepijn van Houwelingen grijpen domweg “alle mogelijkheden aan om de relatie tussen Nederland en de EU onder spanning te zetten.” Dát is waar uw over corrupte oligarchen, hemeltergend dierenleed en alles opvretende multinationals bezorgde nee-stem voor misbruikt wordt – en zal blijven worden.
Daarmee hebben de heren de door hen zo verfoeide Haagse politiek de best denkbare reden gegeven om met de uitslag van het referendum te doen wat Harry van Bommel wilde dat de Kamerleden met die gesubsidieerde propagandapleerollen zouden doen, voordat hij door de partij-ayatollahs werd teruggefloten. Opkomst noch uitkomst doet er nog werkelijk toe. Immers: nu ze van het begin af aan doelbewust misleid blijken, valt straks met geen mogelijkheid meer vast te stellen op welke vraag de stemmers nu eigenlijk antwoord gegeven hebben.
Cynisch gepiepeld
“Red de democratie,” tetteren het Burgercomité en het Burgerforum overal rond, met in hun kielzog GeenStijl, dat zich – zoals we dankzij Metro-columnist Luuk Koelman weten – ook al niet alleen uit ideële motieven voor het referendum én een “nee” inspant. Maar als puntje bij paaltje komt, blijken Van Dixhoorn, Van Houwelingen, Baudet, Nijman en hoe ze nog meer mogen heten u even cynisch te piepelen als de “Brusselse elite” en de “Europese hotemetoten” waartegen ze u proberen te mobiliseren. Juncker en Baudet, Verhofstadt en Van Dixhoorn, Neelie en Nijman, het is van hetzelfde laken een pak, ze koesteren precies hetzelfde peilloze dedain voor de burger. Wie nu nog “nee” gaat stemmen, verklaart daarmee het prima te vinden dat ie voor andermans al dan niet verborgen politieke agenda misbruikt wordt, zo lang het maar niet door Brussel is.
Eerlijkheidshalve moet daarbij worden aangetekend dat de Brusselse incrowd er samen met de politieke instituties van de lidstaten wel alles aan gedaan heeft om de Europese bevolking van zich te vervreemden. Dat is een ernstig probleem, en het is niet van vandaag of gisteren. Herinnert u zich hoe in de jaren voor de bankencrisis van 2008 Europa alleen nog maar gezien werd als een irritante, hinderlijke regeltjesfabriek? Een bureaucratenbordeel dat zich met de kromheid van de courgette bemoeide en de omtrek van de gehaktbal dicteerde? “Europa” was een dorknoperswoestijn waar kranten nauwelijks over durfden schrijven omdat niemand erover wou lezen. De crisis heeft daar veel aan veranderd én verbeterd, ze bracht het gevoel van urgentie over het Europese experiment helemaal terug. Kijk maar hoe vanaf toen de berichtgeving over de EU explosief toenam, en hoe “Brussel” van journalistiek verbanningsoord veranderde in een prestigieuze post.
Vriendjes
Jammer genoeg heeft die gegroeide belangstelling bij de bestuurders nog steeds niet geleid tot meer interesse in en begrip voor wat er leeft onder gewone burgers. Niet binnen de Brusselse bestuurlijke hiërarchie, maar ook niet binnen de nationale hiërarchieën. Deels is dat een kwestie van schaal die overal opgeld doet. Besturen en bazen hebben nu eenmaal de neiging om zich voornamelijk te laten leiden door de ideeën en gedachten van gelijkgestemden uit hun onmiddellijke omgeving. “Vriendjes”, zo u wilt. Neem het simpele voorbeeld van de recente fusie tussen twee Amsterdamse ziekenhuizen, waardoor het Lucas Andreas ineens “OLVG, locatie west” heet. Dat de helft van het bezoek prompt tevergeefs aan de verkeerde kant van de stad bij het aloude O.L.V.G (nu dus “OLVG, locatie oost”) aanklopt, is iets waar geen bestuurder ook maar een seconde bij heeft stilgestaan. Er moest en zou domweg een kekke nieuwe naam komen, anders was de fusie in bestuurdersogen niet “af”. Ambtenaren bij gemeente, rijk en Europa vergaat het precies zo: Naarmate ze hoger in de boom zitten, verliezen ze steeds meer het contact met de werkelijkheid van alledag en de mensen voor wie ze behoren te werken. Voor politici in de Gemeenteraad, de Kamers en het Europees Parlement is dat niet anders, net als voor bestuurders in colleges, regeringen en Europese raden en commissies.
Het gevolg is dat in veel lidstaten van de Europese Unie grote ontevredenheid heerst over het eigen bestuur en een stevig wantrouwen is gegroeid tegen “de elite”. Die weerzin is nog eens flink aangewakkerd door de jarenlange tegenslag die velen ondervonden als gevolg van de crisis. Het is niet voor niets dat populistische bozemannenbewegingen door de hele Unie heen juist in de jaren na 2008 een grote vlucht hebben genomen: als je klem zit, klinken zulke onveranderlijk “woedende” veelbelovers heel aantrekkelijk, ook als ze feitelijk niets tot stand brengen – nu ja, op de zieltogende dierenpolitie van Dion Graus na dan. Maar alle gekheid op een stokje, de als nonchalante arrogantie ervaren attitude van naar binnen gekeerde en wereldvreemde ambtsdragers vormt een reëel gevaar voor het draagvlak onder het Europese experiment, en daarmee voor ons aller welzijn en veiligheid.
Strakker in het pak
Dat bleek zelfs al een paar jaar voordat de kredietcrisis uitbrak, toen niemand zich nog erg voor Europa leek te interesseren. In de eerste jaren van deze eeuw werd een poging gedaan om de EU strakker in het pak te steken. Op zichzelf was dat een goed idee. De Unie was na een halve eeuw experimenteren en groeien een blijvertje gebleken en was, mede door de invoering van de Euro, op wereldschaal een factor geworden om rekening mee te houden. Maar als organisatie was het nog altijd nauwelijks meer dan een gelegenheidsverband van bevriende nationale staten. Formeel was Europa een nog losser samenraapsel dan eertijds de Republiek der Verenigde Nederlanden, waar de Staten van de provincies het feitelijk voor het zeggen hadden. “Europa” was zo vaag dat Amerika’s presidentiële veiligheidsadviseur Henry Kissinger ooit in wanhoop uitriep: “who do you call when you want to speak to Europe?” In werkelijkheid ging de samenwerking binnen Europa allang stukken verder dan alleen het min of meer vrijblijvend slechten van handelsbarrières. Er was daarom niet alleen tegenover het buitenland behoefte aan een gezamenlijke stem, maar ook financieel – juist het totale gebrek aan gecoördineerd beleid en aan Europese middelen om actief beleid mee te voeren, heeft de crisis van 2008 binnen de Unie enorm verergerd en jaren langer laten duren dan nodig was. Daar betalen wij allemaal tot op de dag van vandaag de prijs voor.
Dat op zichzelf goede en noodzakelijke idee van een beter georganiseerd, slagvaardiger Europa werd door de complete bestuurlijke elite op knullige, de uniekheid van het Europese experiment onwaardige wijze verknoeid. Onnadenkend en fantasieloos werd de nieuwe wijn onder aanvoering van de al bijna gemummificeerde rasregent Valéry Giscard d’Estaing gegoten in de oude zak van een soort federale staat, compleet met irrelevante parafernalia als een vlag en gezeur over een volkslied. Toch leek dat in 2004 door alle regeringen ondertekende “Verdrag tot een Europese Grondwet” bij de ratificatie in 2005 alle parlementen moeiteloos te gaan passeren, tot de Fransen en de Nederlanders er bij referendum hun “njet” over uitspraken. Daar hadden ze gelijk in, want zo steekt Europa niet in elkaar.
Opzettelijke misverstanden
Dat Europa eigen bevoegdheden moet krijgen, ook ten koste van de autonomie van afzonderlijke lidstaten, was en is overduidelijk. Je kunt zelfs van een biljartvereniging geen lid zijn zonder je in zekere mate aan de communis opinio binnen de club te onderwerpen, ook al gaat dat soms tegen jouw persoonlijke belangen en opvattingen in. Maar nu het om een heel continent zo complex als Europa gaat, is er nergens ter wereld een voorbeeld van hoe die betere organisatie vorm moet krijgen. Dat te ontdekken is nu juist de grote en unieke opdracht waar de EU voor staat. Die opdracht vereist creativiteit, flexibiliteit, geduld en oplettendheid van degenen die actief bij het proces betrokken zijn, en de moed en het optimisme bij de bevolking om te accepteren dat lang niet alles meteen lukt of in de praktijk goed gaat. Zonder pasklaar voorbeeld kom je alleen ergens met vallen en opstaan.
Een belangrijk element daarbij is protest vanuit de bevolking als het de verkeerde kant op lijkt te gaan, zoals in 2005. Toen kwam op initiatief van GroenLinks, de PvdA en D66 het allereerste referendum in de geschiedenis van het Koninkrijk tot stand. Het was een schoolvoorbeeld van wat een referendum hoort te zijn: een glasheldere vraag over een belangrijke zaak die alle Nederlanders aanging en waarover alleen zij konden beslissen: doen we mee en leveren wij voor dit verdrag een flink stuk van onze soevereiniteit in of niet. Wat een verschil met het referendum van 6 april aanstaande met zijn op twijfelachtige gronden bij elkaar gerommelde aanleiding, zijn onderwerp dat bijna niemand werkelijk interesseert en waar we maar zeer ten dele iets over te zeggen hebben, en zijn door allerlei dubbele agenda’s en opzettelijke misverstanden verziekte vraag!
Verbeten rancune
Toch beroepen de initiatiefnemers ervan zich uitdrukkelijk op dat referendum uit 2005. Weliswaar ging het verdrag van toen bij het oud papier, maar vier jaar later trad alsnog een flink uitgeklede versie ervan in werking, het Verdrag van Lissabon. Dat het hele politieke establishment van Europa zich niet meteen wenend en sidderend in het stof had gewenteld, bracht Van Dixhoorn en consorten tot het nogal overhaaste, hysterische besluit dat dan de hele Europese Unie maar kapot moest. We danken dit referendum dus aan hun gebrek aan begrip voor het verschil tussen kind en badwater, in combinatie met verbeten rancune. Het is bijna niet te geloven, maar dat was echt de boodschap in NRC Handelsblad. En zoals het daar staat, is het ook werkelijk gezegd, al beweren de heren inmiddels van niet. Interviewer Wilmer Heck heeft zich bereid verklaard de bandopnamen van het vraaggesprek integraal te publiceren.
Hysterisch is ook de terminologie waarvan de fellere tegenpartijers zich bedienen. Onbekookte kwalificaties als “elites”, “Brusselse dictatuur”, “landverraders” en “lakeien van Soros, Shell en Monsanto” vliegen je om de oren. Het wemelt van de complottheorieën en nog bespottelijker uitlatingen als deze tweet van ene Ziltehond: “We gaan die EUSSR eens laten weten wat we van ze denken.” Wie zoiets ventileert heeft niet alleen geen flauw benul van haar eigen ongelooflijk bevoorrechte positie in de wereld, maar ook geen sjoege van de leefomstandigheden in de toenmalige USSR en haar satellieten, en trapt bovendien redeloos na naar de talloze onschuldige slachtoffers van zeventig jaar reëel bestaand socialisme.
Wachten en uitpakken
Maar goed, als mensen zo nodig uit de EU willen, laten we dan tot slot maar eens kijken wat dat voor ons zou kunnen betekenen. Want het simpele “en als dat pijn doet, dan wil ik daar wel voor betalen” van een twittermevrouw die van de crisis niet meer merkte dan een paar jaar geen loonsverhoging, is echt te lichtzinnig.
Vast staat dat we het zonder de EU op eigen houtje zullen moeten rooien in de wereld. We krijgen te maken met bijna dertig verongelijkte, onwelwillende ex-partners, waaronder Duitsland, verreweg onze belangrijkste handelspartner. Dat gaat echt pijn doen: geen voorkeursbehandeling meer, wel tariefmuren en bureaucratische belemmeringen. Verder krijgen we visumproblemen met ongeveer de hele wereld. Dat betekent telkens uren wachten en uitpakken aan de grens, en op vakantie op elk vliegveld in de langste rij. Elke keer weer.
Ook het wedervaren van de westerse landen die vanaf 1945 al dan niet vrijwillig op eigen kracht moesten overleven, geeft geen enkele reden tot optimisme. Het Spanje van Franco streefde ernaar zelfvoorzienend te worden, maar zonk steeds verder weg in achterlijkheid en armoede. Portugal dacht decennia lang het in z’n eentje te kunnen uitzingen op kosten van zijn koloniën Angola, Mozambique en Guinee-Bissau. De achterstand die dat opleverde is nog altijd op geen stukken na ingehaald, al is het land sinds het tot de EU toetrad heel wat opgeknapt, net als Spanje. Of neem IJsland. Daar had iedereen tot aan de bankenboom van het fin de siècle uit pure nood twee volle banen. Sinds in 2008 het Landsbanki-kaartenhuis met donderend geraas instortte, moeten de IJslanders dat gewoon wéér. Noorwegen teert uitsluitend op zijn olie (ons gas is zo goed als op). En hoewel we met de Zwitsers geen medelijden hoeven te hebben, handhaven die zich alleen door zich discreet aan bijna alle regels van de EU te onderwerpen, terwijl ze er niet over mogen meebeslissen. Al hun bejubelde directe democratie en referenda ten spijt, hoe soeverein ben je dan nog?
Definitief verloren
Het afschrikwekkendste voorbeeld is ons eigen Nederland van ruim twee eeuwen geleden. Door de Napoleontische oorlogen waar Nederland tussen 1795 en 1813 bij betrokken was, kwam de overzeese handel bijna volledig tot stilstand. Tussen de periodes van oorlog en blokkade door trok die handel niet meer aan. Maar ook de handel met het vasteland van Europa, die van militaire belemmeringen geen last had, liep door moordende concurrentie en torenhoge tariefmuren compleet vast. De werkloosheid nam gigantische proporties aan, hele sectoren van bedrijvigheid gingen in rook op en na verloop van tijd ging zelfs negentig procent van de talloze Schiedamse jeneverstokerijen op de fles. Het ergste kwam pas na de ondergang van Napoleon bij Leipzig in oktober 1813 en de daarop volgende ineenstorting van zijn Empire. Toen bleek dat Amsterdam zijn wereldwijde spilfunctie als stapelplaats, vergelijkbaar met die van Rotterdam nu, definitief verloren had. Opgestaan was plaats vergaan, handelsstromen waren eenvoudig verlegd om Nederland heen. Ook de Amsterdamse wisselbank, die tweehonderd jaar lang belangrijker was geweest voor het internationale handelsverkeer dan de Londense City nu, was in één klap irrelevant geworden, net als de al even prominente Amsterdamse aandelenbeurs. Haar plaats was definitief ingenomen door de in 1801 opgerichte London Stock Exchange. Dat zijn ervaringen om terdege bij stil te staan voor je om uittreding uit de EU roept.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op ThePostOnline in maart 2016, in de aanloop naar het referendum