Esther J. Ending – ‘Een eigen eiland’ (320 p.). Lebowski, €19,99 (paperback)/€9,99 (e-book).
‘Kijk, zo gaat dat.’ Esther Ending slaat een tijdschrift open met daarin een interview naar aanleiding van haar nieuwe roman ‘Een eigen eiland‘, dat zich afspeelt op Ibiza, het eiland waar ze opgroeide. Het artikel gaat niet over haar roman, maar maakt, zonder dat ze dat van tevoren wist, deel uit van een verhaal over feesten, drank en drugsgebruik. ‘Nu lijkt het net alsof ik een beetje zat leeg te lopen: nou, toen nam ik een lijntje coke, en toen een pilletje. Als je op Ibiza woont begin je meestal wel jong met drugs, maar ik ben helemaal niet zo’n drugspersoon geweest. In mijn roman heb ik een duistere kant van Ibiza laten zien, maar dat is maar één kant van het verhaal. In de media wordt vooral die kant belicht. Iedereen wil alleen maar weten hoe verschrikkelijk het was, hoe slecht de opvoeding van die hippie-ouders is geweest. Ja, er zaten negatieve kanten aan, maar ook veel positieve. Sommige aspecten van mijn jeugd herinner ik me als een sprookje. Ik mis de natuur en het buitenleven. De schoonheid. Als kinderen hadden we niks nodig, we hadden onze fantasie. Ik wil niet voor niets naar het eiland terug – ik ben er heel gelukkig geweest.’
Eiland van contrasten
‘Een eigen eiland’ gaat over de 17-jarige Marianne, die alleen in de grote villa van haar vader verblijft. Hij is weer eens opgepakt vanwege een drugsdeal. Het is menens: haar vader komt voorlopig niet vrij en Marianne moet de villa verlaten.
Mariannes moeder woont op het naburige Formentera en is vooral druk met haar spirituele ontwikkeling. Kortom, Marianne is op zichzelf aangewezen, en verliest zichzelf danig in nietszeggende seks, drank en andere verdovende middelen. De zaken komen nog meer onder spanning te staan als ze geobsedeerd raakt door een agent van de Guardia Civil – de absolute vijand van vrijwel iedereen op het eiland, maar zéker van mensen die zich niet aan de regels houden. Maar Marianne brengt zichzelf, maar ook haar vader in een onmogelijk parket.
Het spannende van Een eigen eiland zijn de scherpe contrasten die Esther Ending erin neerzet. De drank en drugs tegenover de schoonheid van de natuur, bijvoorbeeld, of van kinderen die zich als volwassenen gedragen, omringd door onverantwoordelijke ouders die maar niet willen opgroeien. Over het eiland waait een wind van vrijheid en belofte, maar ook een van alomtegenwoordige angst voor de strenge Guardia Civil. En de schoonheid, jeugd en intelligentie van Marianne staan haaks op haar zelfvernietigende gedrag. Duister en hemels: die twee kanten zijn op alle niveaus in het verhaal te vinden.
Tot haar tweeëntwintigste woonde Esther J. Ending (1972) in het niet-toeristische noorden van het Spaanse eiland, dat legendarisch is geworden vanwege alle beroemdheden, hippies en spirituele gelukszoekers die er verbleven. Ja, haar ouders waren hippies; ja, ze reed als tiener al motor. Maar los van een aantal gefictionaliseerde gebeurtenissen in het verhaal, houdt daar de gelijkenis met haar eigen leven wel zo’n beetje op, zegt ze. ‘Iedereen gaat ervan uit dat het verhaal helemaal autobiografisch is, omdat het zich afspeelt op Ibiza. In recensies wordt zelfs de leeftijd van mijn hoofdpersoon aangepast aan die van mij. Dat gaat ver. Mensen vragen het zich niet eens af, nee, het ís zo. Natuurlijk gebruik ik, zoals elke schrijver, dingen uit mijn eigen leven. Maar tachtig procent van het verhaal is verzonnen.’
Ze neemt een hijs neemt van haar e-sigaar, het rode puntje licht even op. Terwijl ze de rook uit haar mond laat ontsnappen, knijpt ze haar ogen tot pleetjes bij de herinnering aan de gebeurtenis die de kiem was voor de roman: de ontmoeting met een Guardia Civil. Met een áárdige Guardia Civil welteverstaan. ‘Ik werd aangehouden op de motor, ik was een jaar of vijftien, zestien. Is dat jong? Ik weet eigenlijk niet eens wat er precies was toegestaan. Er reden best veel mensen, ook ouders van ons, zonder rijbewijs. Mijn eerste brommertje had ik toen ik twaalf was. Je had dat nodig om ergens te kunnen komen, want er reden nauwelijks bussen.
Ik werd aangehouden dus, en had mijn papieren niet op orde. Dat was niet best, maar deze man deed heel aardig en liet me gaan. Toen ik hem later nog eens tegenkwam, knipperde hij een keer met zijn lampjes ten teken van herkenning. Dat verbaasde me echt: goh, hij is een aardige man.
De angst voor de Guardia Civil zat heel diep, bij iedereen, zelfs nu nog. Dat stamt uit de tijd van dictator Franco, die door een groot deel van de Guardia Civil werd gesteund. Mijn Madrileense stiefvader – geen bange man – was ook doodsbang voor ze. Toen hij eens was meegenomen omdat hij zijn identiteitspas niet op zak had, ging mijn moeder, een Nederlandse vrouw, hem ophalen. Kwam ze daar op blote voeten het Guardia Civil-gebouw binnen: waar is mijn man! Ik heb een pan met soep op het gas staan, we wachten met eten. Hoezo pasje! Hier met mijn man! Mijn stiefvader was helemaal in shock dat ze dat had aangedurfd.’
Waren het zulke bullebakken?
‘Ja. Een vriend van me keek eens zo’n agent blijkbaar niet op de goede manier aan en kreeg zo een klap in zijn gezicht. En toen we werden gefouilleerd en onze zakken moesten leegmaken boven op een auto, werd een van mijn vrienden achterlangs bij zijn ballen gegrepen. Zulke dingen deden ze. De Guardia Civil was eng. Ik herinner me nog goed dat ze bij ons thuis kwamen. bam bam bam op de deur, ‘doe open, guardia civil! Ze waren op zoek naar de buurman, die een paar wietplantjes in de tuin had staan, en doorzochten het hele huis, ook de kinderkamers, alles ging van de schappen. Het ging er hard aan toe.
Tweemaal ben ik voor ze op de vlucht gegaan. De eerste keer reed ik op een brommertje. Ze kregen me niet te pakken, want hun BMW-motoren zijn niet geschikt voor zandwegen en wij kenden al die zandpaden op ons duimpje – dat was de manier om ervoor te zorgen dat je nooit werd aangehouden. De brommer reed ik bij die achtervolging trouwens total loss.
De tweede keer lukte het weer om goed weg te komen. Een week of twee later stond ik buiten bij een café, toen opeens twee motoragenten van de Guardia Civil langsreden. Mijn zadel was herkenbaar, want van stof gemaakt. Een van de twee reed net langzaam genoeg om tegen me te kunnen zeggen: “De volgende keer pak ik je.” Ze waren kennelijk op weg naar een incident, anders was ik er nooit mee weggekomen, maar ik heb zelden zo’n adrenalinerush gehad. Pure angst.’
Ben je als je op dat eiland woont dan ook altijd op je hoede?
‘Ja… Daarom vond ik het ook zo’n spannende ondergrond, vanwege het contrast met die vrijheid. Toen ik die keer werd aangehouden en die agent aardig tegen me deed, besefte ik ineens: het is ook gewoon een normale man. Hoe zou het nou zijn om met zo iemand aan tafel te zitten en een gesprek te voeren? Dat is het zaadje voor dit boek geweest.
Voor mijn research ben ik naar de Guardia Civil gegaan. Ik wilde bepaalde feitelijke dingen weten, bijvoorbeeld of het geloofwaardig is dat een Guardia niet in de kazerne woont, zoals de man in mijn boek. Om corruptie tegen te gaan worden Guardia’s nooit geplaatst in de buurt van waar ze zijn opgegroeid, en doorgaans gaan ze om de paar jaar weer ergens anders naartoe. Het bleek dat agenten ervoor kunnen kiezen ergens langer te blijven. Soms wonen ze inderdaad in een appartement en heel soms in een “finca”, een typisch Spaans landhuisje buiten de kazerne, maar de meesten wonen wel in de kazerne, omdat die gratis is. De gezinnen wonen daar ook.
Op vragen over het kazerneleven reageerden ze defensief. Ik ben er niet achter gekomen waarom ze voor zo’n leven kiezen. Het beroep gaat vaak over van vader op zoon, zeker vroeger. Kinderen van Guardia’s zijn dat zigeunerleven gewend.’
De Guardia op wie Marianne valt, Ramiro Unzeta Passero, staat symbool voor stabiliteit, zekerheid en veiligheid – dingen die zijzelf niet heeft in haar leven. Ze zoekt eigenlijk naar iemand die haar kan redden.
‘Inderdaad, voor mij gaat dit verhaal over heel diepe eenzaamheid. Ik ben er nooit op uit om een boodschap in mijn boek te leggen, maar waar het om draait is dat we het niet alleen kunnen. Ik heb een hoofdpersoon neergezet die niet beter weet dan dat ze er alleen voor staat en dat het ook zo hóórt, dat het leven nu eenmaal zo is. Je hebt niets van anderen te verwachten.
Ramiro staat ook voor kaders. Als kind werd je gedwongen zelf de hele tijd te bepalen waar de grenzen liggen, maar dat is nu juist waar ouders bij moeten helpen. Dat doen katten zelfs met hun kleintjes: dit wel, dat niet.
Van dat gevoel er alleen voor te staan hadden we allemaal last. Ik heb dat gevoel een verhaal gegeven. Marianne heeft in zekere zin wel geluk; al op vrij jonge leeftijd wordt bij haar die denkfout aangewezen. Ik ben pas na jarenlange therapie gaan beseffen dat het normaal is om anderen nodig te hebben. Toen was ik al midden dertig.’
Hield je voor die tijd altijd een zekere reserve in je verbinding met anderen?
‘Ja. Pas na de therapie kon ik me echt openstellen en contact met anderen aangaan zonder angst te ervaren. Ik had altijd een enorme onrust.’
‘Een eigen eiland’ verwoordt daarmee ook een gedeeld gevoel van jouw generatie. Het verhaal schetst een tijdsbeeld.
‘Dat klopt. Laatst zei iemand tegen me dat er nog maar weinig boeken zijn over dit onderwerp, over onze generatie. Ik wil geen boegbeeld zijn, maar als ik het er zo over heb, denk ik waarom eigenlijk niet?’
Ja, waarom eigenlijk niet?
‘Ha ha, dat is een goede vraag. Misschien omdat dingen al zo snel in het negatieve worden getrokken – die hippies hebben het allemaal fout gedaan. Maar er waren ook goede kanten. Onze ouders waren krachtige, moedige persoonlijkheden. Het was nooit saai: zowel de contreien waar ze ons mee naartoe sleurden als hun magische waanwerelden waren onalledaags en inspirerend. Geen zee was te hoog. Kunstzinnige aspiraties werden aangemoedigd, hetgeen waarschijnlijk heeft bijgedragen aan mijn keuze om schrijver te worden. Natuurlijk, het is wel degelijk een kritisch verhaal over de generatie van mijn ouders. Maar…
… het wordt vaak te zwart-wit.
‘Precies. Ik moet nog uitvinden wat ik erover wil zeggen en hoe ik dat ga verwoorden, zodat ik wel kritisch kan zijn – zoals ik in mijn roman ook ben – zonder de kleuren te verliezen. Het punt is dat mensen meestal niet zo geïnteresseerd zijn in een genuanceerd verhaal.’
Een verhaal van vrijheid en blijheid enerzijds, en eenzaamheid en onvrijheid anderzijds.
‘Inderdaad. Ik heb me moeten losmaken uit mijn spirituele achtergrond. Ik heb altijd gedacht dat het veel moeilijker is om je uit een heel gelovig gezin los te maken, omdat wij nog een bepaalde vrijheid van denken meekregen. Maar nu we het er zo over hebben, weet ik eigenlijk niet of dat wel waar is. Het is een schijnvrijheid, en misschien is dat juist nog wel veel moeilijker. Want er wordt je continu voorgespiegeld: je had toch vrijheid van denken? Nou, eigenlijk niet. Als ik vragen stelde of zei dat ik niet zo in reïncarnatie geloofde, kreeg ik discussies met de vrienden van mijn moeder. De volwassenen drongen hun visie op aan de kinderen. Marianne zegt tegen haar moeder: jij wilt dat ik jouw gevoel heb, maar ik heb míjn gevoel. Onze ouders meenden de waarheid in pacht te hebben. Maar als je dan zogenaamd zo vrij opvoedt, geef anderen dan in elk geval de ruimte om anders te denken. Zo vrij was het dus eigenlijk niet. Het grappige in dat wereldje was ook: alles en iedereen moet altijd bijzonder zijn. Weg van het gewone. Maar wat is er zo erg aan gewoon zijn?’
Mooie vraag.
‘Ik dacht laatst: tijdens het schrijven creëer je een wereld die niet bestaat, je speelt God in je eigen wereld – ik weet het, het is een cliché, maar het is natuurlijk gewoon wel waar. Ik vind schrijven heel prettig en spannend. Het is spannend om die andere wereld in te gaan en die voor een ander leesbaar te maken. Er zijn altijd moeilijke scènes, soms moet je ervoor vechten. Maar er zijn ook momenten, en zeker met dit boek had ik dat heel vaak, dat na een dag werken zo’n scène er ineens stáát. Dat geeft een euforisch gevoel.
Misschien heb ik met schrijven wel een legitieme vorm gevonden om te ontsnappen aan de wereld zonder mezelf te verliezen. Want daarna zet ik een kop koffie en ben ik gewoon Esther – best wel een normaal iemand. Ik ben niet meer bang voor de normaliteit. Steeds minder.’