Pech op het platteland in Suriname: ‘Alle focus op mijn kringspier’

Na mijn middelbare schooltijd in het Gooi heb ik meerdere malen voor korte tijd in Suriname gewoond. Mijn moeder is een witte Surinamer, een Boeroe. Dit zijn mijn verhalen over werken, wonen en drinken in de voormalige kolonie van Nederland.

De Surinaamse manier van flirten heb ik nooit begrepen. Wat ik ervan gezien heb althans, vanaf de bijrijdersstoel bij Jason in de auto. Het gaat als volgt: je rijdt over de weg in je oude Isuzu pick-up truck en ziet een mooie dame lopen. Je gaat wat langzamer rijden, steekt je hoofd uit het raam en maakt een kussend geluid. Als de dame in kwestie reageert – op welke manier dan ook – kun je dat gebruiken om een praatje met haar aan te knopen. Als je tenminste geen haast hebt. Gelukkig hebben ze in Suriname niet zo vaak haast. Jason doet dit ongeveer vijftien keer per dag. En ik moet toegeven, zijn succesratio is zo’n 70 procent.

Nu heb ik met meer Surinamers in de auto gezeten dan alleen Jason. Zoals Guido, waarmee ik jaren later regelmatig op en neer pendel tussen Paramaribo en Saramacca. Zijn tactiek is hetzelfde, de uitvoering iets anders. Je zit nog steeds een oude pick-up truck op de weg en ziet iemand lopen – het maakt verder totaal niet uit hoe diegene eruit ziet, zolang ze maar een vagina heeft. Snelheid niet verlagen. Heel hard iets roepen richting mevrouw vagina en in volle vaart doorrijden, waarop de vrouw met een ietwat verwarde blik verder loopt.

Succesratio: 0,3 procent (af en toe blaft er een hond terug). Als ik naar zijn werkwijze informeer, zegt hij dat je terug moet rijden als je een reactie krijgt. Hoe hij doet wil doen als hij met 130 kilometer per uur voorbij gaat, heb ik niet meer gevraagd. Misschien denkt hij dat hij meer opvalt nu ik als Hollands spook naast hem zit. Als het werkt, dan werkt het.

Sigaretten

Guido en ik werken een aantal maanden samen op de boerderij in Saramacca. Aangezien ik in Paramaribo woon, stap ik elke ochtend om half zes met een aantal collega’s in een busje dat ons van de stad naar de Surinaamse platteland brengt, en aan het eind van de dag weer terug. We zijn z’n vieren: Gio (niet te verwarren met Guido), ik en twee arbeiders die op de naastgelegen boerderij werken. Gio kijkt altijd alsof hij eerder die ochtend al begonnen is aan zijn eerste joint. Het eerste wat hij me vraagt als hij in het busje stapt, is een sigaret. Die ik hem graag geef. Al begreep ik de eerste keer niet waar hij het over had. Dat gesprek ging namelijk zo:

“Hey, heb je melk?” “Melk?” vraag ik.

“Melk!” zegt hij nu iets duidelijker.

Gelukkig staat mijn neef naast ons om te vertalen.

“Hij vraagt of je merk hebt.”

Deze vertaling helpt mij niet heel veel.

“Merk. Hij vraagt of je een sigaret voor hem hebt”.

Merk = sigaret (nu ik dit opschrijf, weet ik nog steeds niet of ik het wel goed heb verstaan). Nu geef ik Gio ’s ochtends een Morello-sigaret als hij mij vraagt om merk. Halverwege onze tocht naar Saramacca heeft hij ook al een roti kip naar binnen gewerkt. Tot nu toe niet zo heel anders dan mijn studententijd.

De chauffeur van onze arbeidersbus is een dunne Hindoestaanse man. Hij spreekt met een zwaar Hindoestaans accent (er zijn in het Surinaams ook nog andere accenten naast het klassieke accent dat wij allemaal kennen) . Hij spreekt nauwelijks Nederlands; sommige woorden weet hij niet goed. Aardige man verder, al komt hij wat zenuwachtig over. Aan het eind van de dag brengt hij me altijd thuis. Tot aan de voordeur. Moet waarschijnlijk ook, maar ik vind het toch lief.

Darmen-afdeling

Een van de eerste dagen op de boerderij – en dus ook een van de eerste dagen dat hij me thuis afzet – is een van de langste uit mijn leven. Ik ben een jaar of 25 en net weer een week of twee in Suriname. Zoals gewoonlijk als ik aankom, spendeer ik eerst tijd met mijn oom. Veel eten, veel drinken, enzovoort – ik weet niet of het daardoor komt of dat ik per ongeluk te veel kraanwater heb doorgeslikt tijdens het tandenpoetsen, maar als ik in alle vroegte aankom op de boerderij op een klamme en hete maandagochtend, voel ik al dat er iets niet goed is in de darmen-afdeling.

Na een paar moeizame klusjes rond de boerderij trek ik het echt niet meer. Alle energie in mijn lichaam gaat regelrecht naar mijn kringspier. Alles om de klep dicht te houden. Met tranen in mijn ogen vraag ik aan mijn neef of er ergens een toilet is. Geen hele rare vraag, denk ik. Het is een rare vraag. Hij zegt de mensen die hier werken gewoon het weiland in lopen als ze naar de wc moeten.

Let wel, een weiland in Suriname is een hectare aan oneven grond met kreken, sloten, plassen, slangen, krokodillen en gemene koeien. Terwijl mijn neef naar verschillende plekken wijst, ben ik aan het scouten voor een stuk grond waar tenminste iets van bomen staan. Niet omdat ik me te goed voel om, like the natives, mijn behoefte buiten te doen. Maar het gaat me net iets te ver om zonder privacy daar de stuwdam te openen.

Oplossing

Gelukkig heeft mijn neef een oplossing: ergens op zijn erf staat een leegstaand huis mét een toilet, gelukkig, waar we nu met een houwer (machete) naartoe lopen. De persoon die de woning heeft laten bouwen, is er nooit ingetrokken, met als gevolg dat de jungle deze ruimte nu langzaam aan het terugclaimen is. Een houwer is noodzakelijk als je het huis wilt bezoeken. En je moet goed oppassen dat je niet op een slang stapt, zegt mijn neef, maar op dat moment luister ik al niet meer. Volledige focus op mijn kringspier. De voordeur zit dicht. Kut. Na een harde trap van neef niet meer. Hij wenst mij succes en loopt weg.

Eenmaal binnen moet ik constateren dat het huis inderdaad een tijdje niet bewoond is geweest. Helaas is het niet heel goed afgesloten, dus de insectenwereld is van het niveau National Geographic. Boven de wc hangt een actief wespennest. En die krengen steken. Voor mij is het op dat moment al veel te laat. Ik leun boven de toilet en laat los. Jammer van die wespen, dit moet gebeuren. Moet. Gelukkig heb ik wc-papier meegenomen, maar, klein detail: het huis heeft geen leidingen. Die zijn nog niet aangesloten – waarom zouden ze, er woont toch niemand. Ik moet op zoek naar water om deze ellende door te spoelen.

Emmertje

In de woonkamer vind ik een goor emmertje, waarin heel wat verschillende soorten beesten hun pensioen hebben gevierd. De meesten zijn overleden, de rest schud ik uit op de grond. Nu nog op zoek naar water; met mijn smerige emmertje en mijn houwer de jungle door. Indiana Jones is er niks bij – ik loop gewoon terug naar de boerderij waar ze een kraan hebben. Gio en de rest van de arbeiders vinden het allemaal bijzonder grappig en ik kan ze geen ongelijk geven. Tijdens de schafttijd kan ik met mijn oom, die redelijk dichtbij woont, mee naar zijn huis. Hij vraagt of ik een biertje wil, maar ik heb alleen oog voor de wc. De rest van de dag red ik het puur op wilskracht en doorzettingsvermogen. Het insectenpark zonder waterleiding is niet voor herhaling vatbaar.

Thuisblijven

Rond een uur of vijf komt de magere Hindoestaanse man met het busje ons ophalen. Ik spring als eerste in de auto terwijl hij nog een praatje maakt. Deze rit van ongeveer anderhalf uur is absoluut de langste uit mijn leven. We stoppen onderweg nog een paar keer om andere mensen op te halen. Aangekomen bij boerderij nummer twee, stapt onze chauffeur uit om zijn volgende passagier te zoeken. Hij stuit daarbij op een andere man waarmee hij voor een goede vijf minuten blijft praten, vindt zijn passagier, loopt alvast terug naar het busje en komt onderweg dezelfde man tegen waarmee hij zojuist al stond te kletsen.

Blijkbaar was hij pas op de helft van zijn verhaal, want er komen nog vijf minuten bij. Daarna loopt hij terug naar de auto, zich ondertussen hardop afvragen waar de man die we in eerste instantie moesten ophalen eigenlijk blijft. Die komt er nu eindelijk aan, maar ook hij heeft nog een verhaal te vertellen aan de gast buiten. Dat verhaal vertelt hij met veel passie en emotie, en vast ook met een goede moraal. Vervolgens gaat hij in de auto zitten, kijkt hij naar mij, “Fawaka” en rijden we door naar de volgende die mee moet. We passen met zes man in het busje en het busje moet vol. De rest van de week besluit ik thuis te blijven.

Raoul Nuberg” Raoul Nuberg”

Mijn gekozen waardering € -