‘Praten over de dood is net als praten over seks’

De vraag wat een goede dood is, vindt filosoof Marli Huijer eigenlijk helemaal niet zo interessant. Zij denkt liever na over de vraag hoe lang een betekenisvol leven duurt. Een gesprek naar aanleiding van haar boek De toekomst van het sterven.

Nee. De voormalig denker des Vaderlands is geen lid van de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE). En nee, zij heeft ook niet vastgelegd hoe ze de laatste fase van haar leven zou willen doorbrengen. En nope, zij heeft ook nog niet besloten wanneer de dood in haar leven welkom is. Dat verbaast mij. In haar nieuwste boek is ze nogal uitgesproken over de noodzaak om het einde fier tegemoet te treden, inclusief regels waarmee je regie in die laatste levensfase kunt behouden.

De 67-jarige Huijer over haar nonchalance: ‘Ik denk de hele tijd: dat regel ik allemaal wel als ik 75 ben. Mijn partner en kinderen weten heel goed wat ik wil. We spreken daar met enige regelmaat over. Geen bed op de intensive care bijvoorbeeld, als ik corona zou krijgen en heel ziek zou worden. En ook geen intensieve medische behandelingen mocht ik ongeneeslijk ziek zijn.’

De dood is net zoals de liefde

Op de vraag hoe realistisch die wensen zijn als de praktijk leert dat veel mensen in die laatste levensfase hun grenzen oprekken, reageert Huijer ambivalenter. ‘Ik weet niet of het echt helpt om alles vast te leggen. De dood is net zoals de liefde. Je kunt wel bedenken hoe het perfecte plaatje eruitziet, maar dan val je voor iemand die daar totaal niet aan voldoet. Dat is ook mijn houding naar sterven. Ik ben extreem kritisch over elke medische behandeling die wordt aangeboden. Maar stel: ik heb een niet-reanimatiepenning en ik krijg een hartstilstand en mijn buurman reanimeert mij. Dan heb ik gewoon pech. Je hebt nu eenmaal niet alles zelf in de hand. En naarmate je ouder wordt zelfs steeds minder.’

Huijer reageert af en toe licht geprikkeld aan de telefoon. Zegt zich te realiseren dat de de leden van de NVVE vanuit een individueel zelfbeschikkingsrecht naar de dood kijken. ‘Dat is niet het kader van waaruit ik dit boek heb geschreven. Het is een nieuwsgierig, antropologisch boek. Wie zijn wij? Hoe denken wij over sterven en hoe handelen wij in relatie tot sterven en lijden? Wij kijken altijd vanuit een medisch perspectief, maar er zijn ook andere benaderingen om naar gezondheid, lijden en sterven te kijken?’

Ouderdom

‘Mij gaat het om het traject vanaf je 70ste, 75ste levensjaar. Dan word je kwetsbaar voor allerlei aandoeningen. Je sterft niet meer aan ouderdom, maar aan een ziekte. Hoe gaan we daar mee om? En wat als onze wensen mogelijkerwijs niet gerealiseerd kunnen worden? Veel ouderen denken dat als de nood aan de mens is en het thuis niet langer lukt er dan nog wel een plekje in een verzorgingshuis, verpleeghuis of hospice te vinden zal zijn. Maar omdat er steeds meer ouderen komen en de beroepsbevolking naar verhouding krimpt, kan dat wel eens hard tegenvallen. Hoe lossen we dat met elkaar op?’

Allemaal interessante vragen. Maar die worden -in mijn ogen- overschaduwd door de kloeke bewering dat lijden en dood in de huidige samenleving nog vreemder is geworden dan de dood al was. In Huijers visie zijn de dood en het lijden in onze samenleving namelijk behoorlijk weggepoetst. Haast uitgebannen. Alsof niet ieder mens in zijn of haar leven te maken krijgt met verlies van dierbaren. Alsof niet iedereen te maken krijgt met de dood.

Ik moet daar anders naar kijken, zegt Huijer. ‘Vanaf de 17de eeuw zie je dat de arts zich tussen de dood en de patiënt wurmt. De dood wordt onder de regie van de geneeskunde gebracht. Het is niet voor niets dat de levensduur vanaf 1900 met zo’n 30 jaar is toegenomen. Daar zit natuurlijk een rare paradox. Want we zijn natuurlijk ook blij dat we langer leven. Maar dat betekent wel dat veel kinderen hun ouders pas verliezen als ze zelf bejaard zijn. En sterven gebeurt slechts in een derde van alle gevallen thuis. Opbaren gebeurt ook niet meer zo vaak als voorheen. En omdat meer mensen kiezen voor cremeren, dringt sterfelijkheid zich ook niet meer vanzelf aan je op zoals wel gebeurt op een begraafplaats. Mensen die geen zin hebben om met sterven te worden geconfronteerd, kunnen er moeiteloos aan voorbijgaan.’

Zorg voor stervenden

Na enig doorvragen, blijkt dat Huijer niet voorbij wil gaan aan persoonlijk verlies, maar oog vraagt voor het lijden en sterven van onbekenden. ‘Want wie het verval en sterven niet weet te waarderen en het zo veel mogelijk aan het oog wil onttrekken of elimineren, heeft ook geen waardering voor mensen die oud zijn, lijden en sterven. En die waardering is juist heel hard nodig. Om te zorgen dat we de verantwoordelijkheid voor de zorg voor ouderen en stervenden op orde blijven houden.’

De overheid en samenleving zouden hierop moeten anticiperen, maar steken volgens Huijer de kop in het zand. Daarom moeten mensen zelf nadenken over hoe zij hun laatste levensfase zien, vindt Huijer. En bijvoorbeeld hun eigen hulptroepen organiseren. ‘Een vroegere collega vertelde dat ze met twaalf mensen het sterfbed van een vriendin hadden verzorgd. En ook in hospices zijn al snel zo’n twaalf mensen betrokken bij het levenseinde van stervenden. Dat zet mij aan het denken: hoe zit het in mijn netwerk? Kan ik iemand helpen? En helpt diegene mij ook als dat nodig is? En heb ik genoeg relaties met jonge en oude mensen zodat ik ook twaalf mensen om mij heen kan verzamelen?’

Seks

Huijer roept in haar boek mensen op om met regelmaat te reflecteren op hun eigen einde. Na te denken over de betekenis van hun leven, en dat ook te bespreken met hun omgeving. ‘Zo bereid je jezelf en ook je naasten voor op het naderende einde’, vertelt de filosoof. Al ziet zij de uitkomst van dergelijke gesprekken niet als een blueprint. ‘Ik vind praten over het levenseinde net zoiets als praten over seks. Je moet steeds opnieuw bedenken: wat vind ik lekker? Hoe doe je dat met een ouder wordend lichaam. Wat verandert er dan? Je bespreekt dat steeds opnieuw met elkaar, want niets blijft altijd hetzelfde.’

‘Natuurlijk vraagt het moed om je eigen sterfelijkheid onder ogen te zien. En moed om dat openlijk met anderen te durven bespreken. Al is dat wel goed voor nabestaanden. Want het is makkelijker om een sterven te verwerken als iemand daar openhartig over is geweest dan wanneer er een muur van stilzwijgen om de dood staat’, stelt ze. Zij ziet zichzelf als een schakel in een ketting van generaties. Dat neemt voor haar de angst voor de dood weg; want het leven gaat door. Ook als ze er zelf niet meer is.  Bovenal is ze nieuwsgierig naar de dood. Daarom zou Huijer euthanasie het liefst voorkomen. ‘Ook als ik heel ernstig ziek zou zijn, zou ik benieuwd zijn naar dat laatste stukje. Als ik het qua pijn, benauwdheid of jeuk enigszins zou aankunnen, dan zou ik dat laatste deel graag willen meemaken.’

Dit artikel verscheen eerder in Relevant, het opiniblad van de NVVE

Mijn gekozen waardering € -

Ik schrijf voor kranten en tijdschriften, werk voor het Jeugdjournaal én ga regelmatig weer naar school. Mijn drijfveer: passie voor de journalistiek en het leven.