Sjoerd D., de roofmoordenaar die liever levenslang had gehad

‘De vloek zal altijd op mijn rusten’, snottert roofmoordenaar Sjoerd Darwinkel, voor hij op 27 juni 1918 voor de rechtbank in Assen wordt veroordeeld tot vijftien jaar cel. Hij heeft een vooruitziende blik: op 21 april 1945 overlijdt hij bij het demonteren van een door hemzelf gevonden granaat.

En het leek nog wel zo’n ‘goeie jongen’, die Sjoerd Darwinkel (geen familie). Tijdens de Eerste Wereldoorlog, die in Nederland gepaard gaat met de mobilisatie, werkt hij als boerenknecht in het Drentse Westervelde, onder de rook van Norg. Darwinkel heeft emplooi gevonden – en woont in – bij de boerderij van Popken. Sjoerd runt er de toko, omdat boer Popken zelf door de mobilisatie in militaire dienst zit. Die moet de Nederlandse grenzen bewaken.

Sjoerd laat zich in Westervelde van z’n beste kant zien. En niet alleen als boerenknecht. Als het bijvoorbeeld onweert, dan zitten hij en mevrouw Popken in de kamer met beiden een kind op schoot. Met z’n tweeën zingen ze dan liedjes, om de twee Popken-spruiten rustig te houden. Er is, kortom, maar weinig op hem aan te merken. In de meeste krantenverslagen wordt hij dan ook omschreven als een ‘nette jongeman’, van ‘goede christelijke komaf’.

Die nette jongeman wordt op 30 maart 1896 geboren als Sjoerd de Boer, in het Noord-Drentse Taarlo. Z’n familie heeft de nodige rampspoed moeten doorstaan. De familiegeschiedenis van de Taarlose De Boeren is namelijk doordrenkt met dood geboren kinderen en vroeg gestorven familieleden. Sjoerds pleegvader Egbert Darwinkel bijvoorbeeld, wiens achternaam hij aanneemt, pleegt een maand na de geboorte van kleine Sjoerd zelfmoord. En z’n arme moedertje Lammigje overlijdt amper een jaar later.

Het weesje Sjoerd blijft wonen bij zijn opa van moederskant, Sjoerd de Boer. Deze krasse baas vormt de uitzondering van de familie. Hij overleeft namelijk alles en iedereen. Sjoerd Sr. viert op 15 juli 1914 zelfs zijn honderdste verjaardag. Omdat dat best een unicum is in die dagen, is het op zijn fuifje een drukte van belang. ‘Honderden menschen van heinde en verre’ zijn gekomen om de jarige job te feliciteren met dit heugelijke feit. Het gemeentebestuur, het kerkbestuur en burgers uit Taarlo en wijde omgeving – ze zijn er allemaal. ‘In gepaste woorden bedankte de jubilaris telkens’, schrijft de Drentsche- en Asser Courant, die zelf kennelijk ook een vorkje is komen meeprikken.

Vier jaar later. Protestants christelijk of niet: de 22-jarige Sjoerd heeft een vriendin en doet aan seks voor het huwelijk. Dat blijft niet zonder gevolgen: hij maakt het wicht zwanger. Sjoerd doet daarop wat een ‘nette jongeman’ betaamt: hij vraagt z’n meisje ten huwelijk, en koopt een huis voor hen beiden (drieën). Dat kost hem een aardige stuiver. Behoorlijk veel meer ‘stuivers’ zelfs dan hij zich als eenvoudige boerenknecht kan veroorloven, gebiedt de eerlijkheid te zeggen. De torenhoge schulden komen hem als een steen op de maag te liggen.

Begin maart 1918 lijkt zich voor Sjoerd echter een oplossing aan te dienen. Hij heeft vernomen dat boer Roelf Tiems (63), waar hij ook nog een blauwe maandag voor heeft geknecht, en die samen met zijn vrouw Wilhelmina Pranger even verderop aan de Hoofdweg in Westervelde woont, zojuist een enorme partij hout van de hand heeft gedaan. Die deal heeft Tiems geen windeieren gelegd. Naar verluidt heeft die verkoop hem de lieve som van vierduizend gulden opgeleverd. Vier-dui-zend gul-den! Niet veel mensen zijn daarvan op de hoogte. En nog veel minder mensen weten dat de Tiemsen dat bedrag gewoon in een koektrommel in hun kabinet hebben opgeborgen.

Sjoerd wikt en weegt. Stelen is fout en verkeerd, dat weet hij als geen ander. Maar z’n schuldenlast houdt hem ’s nachts wakker.

Sjoerd wikt en weegt. Stelen is fout en verkeerd, dat weet hij als geen ander. Maar z’n schuldenlast houdt hem ’s nachts wakker. Badend in het zweet kan hij aan niets anders denken. Bovendien is Tiems een boer die het naar den vleze lijkt te gaan. Da’s een boer die zich zowel een knecht als een huishoudelijke hulp kan veroorloven. Als iemand wat geld kan missen, dan is boer Tiems het wel, denkt Sjoerd. Terwijl hij en z’n meisje het geld – met een kleine op komst én met een huisje dat ze eigenlijk niet kunnen betalen – méér dan goed kunnen gebruiken.

Na lang wikken en wegen trekt Sjoerd de stoute schoenen aan. Hij besluit toe te slaan op de avond van 5 maart 1918. Dat is niet geheel toevallig een dinsdag. Op dinsdagen wordt er namelijk gedanst in café Olthof, dat pal naast de boerderij van Tiems is gelegen. Oók de knecht en de meid van Tiems doen bij Olthof wekelijks de voetjes van de vloer, weet Sjoerd. En hoe minder pottenkijkers, hoe beter. Met een bijl en een lantaarn zet hij koers naar de boederij van Tiems.

Die bijl heeft hij meegenomen om het kabinet van de familie, waarin zijn buit zal liggen, open te breken. Maar al snel beseft hij dat die wapenkeuze misschien niet helemaal de juiste is. De manier waarop hij op de antieke kast inhakt, zorgt namelijk voor het nodige kabaal. Logisch dus dat boer Tiems en z’n vrouw Wilhelmina, die die avond al om acht uur zijn gaan slapen, door die herrie worden gewekt.

‘Wat moet dat daar?’, roept Tiems vanuit de bedstee naar de aanpalende kamer, waar Sjoerd bezig is met z’n bijl.

De schrik slaat de jonge boerenknecht om het hart. Op ontdekking zit hij niet te wachten. En dus zet hij koers naar de bedstee, waar hij met de bijl wild om zich heen slaat.

Nadat hij het echtpaar tot zwijgen heeft gebracht, keert hij terug naar het kabinet, dat hij inmiddels open heeft gekregen. Behalve de 4000 gulden, vindt hij een oorijzer met gouden stiften, een gouden voorhoofdplaat, twee gouden opsteekspelden, een gouden broche, twee gouden oorbellen, gouden kettingen, een portemonnee, plus nog wat zilvergeld. Hij stopt het allemaal in een meegebrachte plunjezak.

‘Niet slecht’, fluistert hij in zichzelf. De buit is beter dan hij in z’n stoutste dromen had durven hopen.

‘Niet slecht’, fluistert hij in zichzelf. De buit is beter dan hij in z’n stoutste dromen had durven hopen.

Juist als hij zich uit de voeten wil maken, hoort hij vanuit de bedstee opnieuw gestommel. De boer en z’n vrouw proberen andermaal uit de bedstee te klauteren. Wel verdorie. Sjoerd bedenkt zich niet, en slaat met z’n bijl uit alle macht opnieuw op het tweetal in.

Het resultaat is een waar bloedbad. Ook hijzelf zit onder. In de schuur van de boederij ziet hij een witte schildersoverall hangen. Daaraan maakt hij z’n bebloede handen schoon. Terwijl de adrenaline door z’n keel spuit, bedenkt hij dat een grote brand z’n kans zal vergroten om niet ontdekt te worden. En dus steekt hij wat hooi in de schuur in brand, voor hij het hazenpad kiest.

Z’n twee hakpartijen hebben hun uitwerking niet gemist. Zowel boer Tiems als diens vrouw zijn zwaargewond. Tiems ligt voor dood op de grond voor de bedstee in een plas met bloed, terwijl z’n eveneens zwaargewonde vrouw zich zo goed en kwaad als het gaat naar café Olthof sleept om hulp te halen.

Die komt net op tijd. Met man en macht slaagt men er ternauwernood in om met behulp van emmers water het vuur uit te krijgen. Vervolgens worden Tiems en z’n vrouw in allerijl naar het ziekenhuis in Groningen gebracht. Voor Roelf Tiems mag dat echter niet meer baten. Drie dagen na de brute roofoverval bezwijkt hij – zonder overigens nog bij kennis te zijn gekomen – in een ziekenhuisbed aan zijn verwondingen.

Over de ernst van de gewelddadige roofoverval, is een dag na het gebeuren kennelijk nog niet heel veel duidelijk. ‘Het parket uit Assen vertrok heden naar Westervelde, gemeente Norg, in verband met een aldaar gepleegde inbraak’, schrijft de Provinciale Drentsche en Asser Courant. Maar weer vijf dagen later is de ernst wel degelijk doorgedrongen. ‘In het ziekenhuis te Groningen is overleden de landbouwer R. Tiems te Westervelde, bij wien dezer dagen is ingebroken, en die daarna zwaar werd mishandeld’, schrijft het Algemeen Handelsblad op 11 maart.

De schrik zit er in Noord-Drenthe dan al goed in. De bloederige details van de roofoverval zijn van mond tot mond gegaan. De pet gaat rond om een beloning voor degene met de gouden tip te regelen. De ‘bedelactie’ levert in totaal 745 gulden op, vooral dankzij de 435 gulden die wordt gedoneerd door de landbouwvereniging uit Westervelde.

Na een paar dagen wordt schilder Geerts uit het naburige Zuidvelde gearresteerd op verdenking van inbraak, moord en brandstichting.

De druk op de plaatselijke politie, om toch maar vooral met een dader op de proppen te komen, wordt met de dag groter. Na een paar dagen wordt schilder Geerts uit het naburige Zuidvelde gearresteerd op verdenking van inbraak, moord en brandstichting. Deze arme drommel had op de boerderij van Tiems zojuist een schildersklus aangenomen, en het was zíjn overall geweest die besmeurd met bloed was aangetroffen in de stal. Eén en één is twee, volgens de plaatselijke Bromsnor.

Maar neem het hem ‘ns kwalijk. Er is niets dat wijst op ‘die nette jongeman’ Sjoerd Darwinkel. Die had zelfs heel eenvoudig met de overval, de brandstichting en de moord weg kunnen komen, als hij zich wat langer gedeisd had gehouden. Sjoerd heeft echter geen geduld. Z’n pas verworven geld brandt in z’n zakken. Hij lost vrijwel onmiddellijk al z’n schulden af. En omdat het zo zoetjes aan tijd wordt om als boer op eigen benen te gaan staan, heeft hij ook alvast maar wat koeien aangeschaft.

Z’n écht grote fout maakt hij echter een dikke maand na de overval. Op 10 april 1918 besluit Sjoerd wat paarden te stelen in Graswijk, destijds een buurtschap ten zuiden van Assen. Ook deze misdaad verloopt allerminst gladjes. Sjoerd wordt betrapt door de eigenaar van de paarden, waarna onze dief het op een lopen zet. De boer treft z’n paarden daarop onbeheerd aan op een landweg.

Sjoerd lijkt de dans weer net te kunnen ontspringen, maar heeft dan buiten de speurneus van Adjudant van Politie J. Bergsma gerekend. Die ziet namelijk dat één van de loslopende paarden een spiksplinternieuw halster om heeft. Bergsma gaat daarop prompt naar de zadelmakerij van Carel Looman, aan de Oude Groningerstraat 38 in Assen. Of Looman misschien nog wist aan wie hij onlangs dat halster had verkocht. Nou, dat wist Looman nog wel. Dat was aan ene Sjoerd Darwinkel, boerenknecht te Westervelde, geweest.

En daar hangt barbertje.

Sjoerd wordt opgepakt terwijl hij op familiebezoek is in Taarlo. Tijdens het verhoor legt adjudant Bergsma al spoedig de link met de roofoverval in Westervelde. Want hoe kan het dat deze arme  boerenknecht ineens geld heeft voor dure  paardenhalsters?

Daar is voor Sjoerd, die nog precies 600 gulden van de door hem gestolen poet over heeft, natuurlijk geen ontkennen meer aan.

Maar even huiszoeking doen bij boer Popken in Westervelde dus. En wat treffen Bergsma en twee collega’s daar aan op de kamer van Sjoerd Darwinkel? Een dekenkist, met daarin tal van voorwerpen die zijn gestolen uit het kabinet van het echtpaar Tiems-Pranger. Daar is voor Sjoerd, die nog precies 600 gulden van de door hem gestolen poet over heeft, natuurlijk geen ontkennen meer aan.

‘Ik heb het gedaan’, bekent hij snikkend, terwijl hij zijn zwangere meisje, zijn pas gekochte maar veel te dure huisje en zijn schulden als excuus aanvoert.

Alles goed en wel, vinden zijn verhoorders, maar waarom hij de Tiemsen met een bijl dan zo had toegetakeld? Was dat nou nodig geweest?

‘Ik wilde ze voorgoed het zwijgen opleggen’, stamelt Sjoerd.

Voorgoed het zwijgen opleggen? Zo’n uitspraak voldoet nou niet bepaald aan het beeld van ‘nette protestants christelijke jongeman’, dat her en der van Sjoerd wordt geschetst. Dagblad ‘De Noord-Ooster’, met als indrukwekkende ondertitel Algemeen Nieuws- en Advertentieblad voor de Veenkoloniën en omliggende streken, gewijd aan de belangen van Landbouw, Handel en Nijverheid, duikt daarom maar eens wat dieper op de materie in. En op 18 april 1918 schrijft die krant, op de voorpagina:

‘De deugniet (sic) is in Taarlo geboren. Reeds op school had meester Crone in Oudemolen moeite hem in de teugel te houden. Hij kreeg bij de familie De Boer, zijn pleegouders, een gereformeerde opvoeding, ging in zijn jongelingsjaren trouw ter kerk, maar later veranderde dit, en kon hij het niet te best meer met zijn huisgenooten vinden.’

Volgens De Noord-Ooster staat Sjoerd bekend als ‘kwartjesvinder’ – iemand die op publieke verkopingen kunstmatig de prijs opdrijft door te bieden, zonder de bedoeling om ook daadwerkelijk iets te kopen. Voor iedere geslaagde poging wordt hij daarvoor beloond met een kwartje, vandaar. De krant schrijft bovendien dat ze Sjoerd op 6 maart 1918, dus daags na het bloedbad in Westerveld, nog ‘zeer genoeglijk bij zijn meisje zien zitten in café Centrum te Assen’.

Nog een aardig detail dat de Noord-Ooster opduikelt: ‘Den vorigen herfst miste de bejaarde knecht van de familie De Boer 120 gulden. Hij had wel vermoedens jegens D., maar daar deze in huis altijd een lief jongetje was, durfde de oude zich niet uit te laten. Het is maar goed dat de brave oude Sjoerd de Boer dit niet meer heeft beleefd.’

Met de volledige bekentenis van Sjoerd op schrift, wordt het tijd om de bijeen geraapte beloning van 745 gulden maar eens uit te gaan loven. Die taak is voorbehouden aan Eltje Tonckens, de burgemeester van Norg. Maar zijn manier van verdelen valt niet bij iedereen in goede aarde. Het behaagt hem namelijk om rijksveldwachter Westerman en gemeenteveldwachter Lamberts, die Sjoerd uiteindelijk arresteerden, elk te verblijden met 245 gulden. Ook huisschilder Geerts uit Zuidvelde, die aanvankelijk werd verdacht en weken onschuldig werd vastgehouden, krijgt 245 gulden toegestopt.

‘Een fooi’, fulmineert Adjudant van Politie Bergsma over de tien gulden die hij als beloning krijgt voor het oplossen van de misdaad

Blijft er dus nog tien gulden over. Die gaat per postwissel naar adjudant Bergsma uit Assen, de man die de zaak in feite aan het rollen had gebracht. Maar Bergsma bedankt vriendelijk voor het tientje. ‘Een fooi’, fulmineert hij, en schrijft een ingezonden brief-op-poten aan Walstra’s Nieuws – en Advertentieblad voor Drenthe. Daarin maakt hij even fijntjes duidelijk dat hij, en niemand anders, het ‘sensatiegeval’ van Westervelde had opgelost.

‘Toen ik Darwinkel van genoemde paardendiefstal moest verdenken’, schrijft Bergsma, ‘kwam het geval te Westervelde bij mij op, en begon ik Darwinkel ook hiervan te verdenken.’

Wie er ook bepaald bekaaid vanaf komt, is de weduwe Tiems. Met manlief dood en begraven, ziet zij geen kans meer de boerderij aan de Hoofdstraat in Westervelde nog voort te zetten. Vandaar dat er op vrijdag 5 april 1918 een boeldag is bij haar thuis. Daar te koop, onder meer: een negenjarige drachtige merrie, drie melkkoeien, vier vaarzen, een vet varken, twintig kippen en twee wagens met opzetten.

27 juni 1918. De rechtszaak tegen Sjoerd Darwinkel gaat beginnen.

Het is voor het gerechtsgebouw in Assen een drukte van belang. Van heinde en verre zijn mensen afgekomen op het ‘Sensatiegeval te Westervelde’. ‘Het lijkt wel de distributie van rundvleesch’, omschrijft de Asser Courant de drukte. ‘Er wordt een queue gemaakt.’

Duidelijk is dat de Asser rechtbank zoveel mensen onmogelijk kan bergen. Dit moest haast wel verkeerd aflopen, en dat doet het. Vier veldwachters, gewapend met sabels, pogen op de stoep de orde te bewaren. Volgens de krant gebeurt dat niet met al te veel charme. ‘De veldwachters traden ruwer op dan noodig was’, constateert een verslaggever. Als er een deur opengaat, komt het publiek in beweging. ‘De voorsten werden opgedrongen en werden ontvangen met de blanke sabel. Een viertal burgers werd gewond. Naar wij vernemen één vrij ernstig.’

Om tien uur die ochtend is de rechtszaal tot aan de nok toe gevuld. ‘Voor een concerthuis kon niet meer animo bestaan.’ Ook de weduwe Tiems is aanwezig, en ze is zichtbaar onder de indruk. De verwondingen, haar een paar maanden toegebracht door de bijlslagen Sjoerd, zijn nog duidelijk zichtbaar.

Wie ook onder de indruk is, is Sjoerd Darwinkel zelf. Hij wordt geboeid de rechtbank binnengebracht. ‘Een jonge bleeke man, in wie niemand een moordenaar gezien zou hebben.’

Sjoerd krimpt ineen bij het horen van de eis. ‘Vijftien jaar, dat hou ik niet uit’, kermt hij in z’n slotwoord.

Of het waar was, wil de rechter van hem weten, dat hij had gezegd dat hij Tiems en z’n vrouw voorgoed het zwijgen had willen opleggen?

‘Nee’, schudt Sjoerd bedeesd. ‘Ik wilde hen alleen maar stil houden.’

Het Openbaar Ministerie vindt dat Sjoerd de zwaarst mogelijke straf verdient. Hij had namelijk een goede christelijke opvoeding genoten, maar dwaalde zelf van het rechte pad af. Hij bedacht zélf het plan om uit stelen te gaan en koos er zélf voor om geweld te gebruiken. Hij kwam ook zélf op het idee om door middel van brandstichting zijn daden proberen te verdoezelen.

Sjoerds advocaat mr. Pelinck heeft wél tal van verzachtende omstandigheden bedacht. Sjoerd had niet de bedoeling gehad om te doden, betoogt hij. ‘Anders zou hij niet met de stompe, maar met de scherpe kant van de bijl hebben geslagen.’ Dat hij überhaupt geweld had gebruikt, had te maken met zelfbehoud. ‘Hij wilde niet ontdekt worden.’ Daarbij had Sjoerd, aldus z’n raadsman, een ongelukkige jeugd gehad. ‘Z’n vader was een tobber geweest, en dat was hijzelf eigenlijk ook.’

Het OM meent uiteindelijk dat het rekening moet houden met de leeftijd van de verdachte. Hij eist daarom ‘slechts’ vijftien jaar.

Vijftien jaar?!

Sjoerd krimpt ineen bij het horen van die eis. ‘Vijftien jaar, dat hou ik niet uit’, kermt hij in z’n slotwoord. ‘En wat als ik na die tijd uit de gevangenis kom, wat moet ik dan? De vloek zal altijd op mij rusten. Dat had ik nog liever levenslang…’

Nou, nou. Zo erg is het allemaal ook weer niet. Sjoerd houdt zich namelijk best kranig achter de tralies in Veenhuizen, en leert er zelfs een vak: hij wordt schoenmaker. Als hij in 1929 wordt vrijgelaten, trekt hij naar het Friese Witmarsum, trouwt er met Dieuwke Stallinga, en verdient z’n brood met het herstellen van schoenen.

Eind goed, al goed? Dat niet. In 1935 wordt Sjoerd, 39 jaar oud, tot een half jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf veroordeeld wegens ontucht.

Dan wordt het 21 april 1945. Friesland is nog niet eens een week bevrijd van het Nazi-Duitse juk. Sjoerd Darwinkel is die dag in alle vroegte aan het ploegen, nabij de Afsluitdijk, als hij een granaat ziet liggen. Hij pakt het onontplofte explosief op, en gaat er mee naar huis, om het in z’n schuurtje te demonteren.

Dat had hij beter niet kunnen doen. De granaat ontploft en Sjoerd is op slag dood. •

Bronnen:

Provinciale Drentsche- en Asser Courant, Nieuwsblad van het Noorden, Vriezer Cronieck, Algemeen Handelsblad, De Noord-Ooster.

Mijn gekozen waardering € -

De interesses van Geert Jan Darwinkel zijn legio. Van (Amerikaanse) sport, tot film, human interest, lifestyle, muziek en reizen. GJ is old skool, maar toch reuze bij de tijd.