‘Alle diersoorten voelen pijn, liefde, vreugde en angst.’ Dat is de boodschap van de PETA-billboard-campagne in Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag. Een chimpansee, muis en kip ervaren precies dezelfde gevoelens als een hond, kat en konijn. Waarom zorgen we goed voor het ene dier en buiten we het andere uit?
Speciësisme
Speciësisme is een term die in 1970 werd bedacht door de Britse psycholoog en filosoof Dr Richard D Ryder. De term verwijst naar de wijdverbreide overtuiging dat de menselijke soort superieur is aan andere (dier)soorten en daarom meer rechten en privileges heeft dan andere levende dieren. Speciësisme verwijst ook naar de wreedheden en uitbuitingen die volgen uit deze aanname.
Alleen al in Europa worden elk jaar meer dan 9 miljoen dieren gebruikt in experimenten, waarbij ze met goedkeuring van de wet mogen worden vergiftigd, uitgehongerd, gebruikt voor psychische experimenten, gedwangvoederd en gedood. In de kleding- en voedselindustrie worden honderden miljoenen dieren systematisch opgesloten, verminkt en uitgebuit.
Opkomst dierenrechtenbeweging
Ryder – geboren in 1940 – behoorde in de jaren ’60 en ’70 van de 20e eeuw tot de zogenaamde Oxford Group, een groep Britse intellectuelen, verbonden aan de Universiteit van Oxford, die zich uitspraken tegen uitbuiting van dieren in de industrie, in de wetenschap en als jachtobject. De Oxford Group stond daarmee aan de wieg van de moderne dierenrechtenbeweging. Ryder zat in het bestuur The Royal Society for the Prevention of Cruelty to Animals (RSPCA) – ’s werelds eerste en grootste dierenwelzijnsorganisatie.
Ryder droeg ook bij aan het boek Animals Men and Morals: een onderzoek naar de mishandeling van niet-mensen (dieren). Het boek was baanbrekend in zijn tijd, omdat het een van de eerste publicaties was die pleitte voor dierenbevrijding/dierenrechten, in plaats van alleen voor medeleven in de manier waarop dieren worden gebruikt. De redacteuren schreven in de inleiding: ‘Zodra de volledige kracht van morele beoordeling expliciet is gemaakt, kan er geen rationeel excuus meer zijn om dieren te doden, of ze nu worden gedood voor voedsel, wetenschap of pure persoonlijke verwennerij.’
De mens als middelpunt
Dierenrechtenorganisatie Peta legt op haar website uit hoe speciësisme leidt tot een antropocentrische kijk op het leven: een wereldbeeld met de mens als middelpunt. Hierdoor voelen mensen zich gerechtvaardigd om dieren te gebruiken voor uiteenlopende zaken zoals voedsel, kleding en wetenschap.
Toch hoeft het idee van menselijke superioriteit niet persé te leiden tot de uitbuiting van dieren. De inmiddels overleden Britse schrijfster en dierenrechtenactiviste Brigid Antonia Brophy schreef in haar bijdrage aan het boek Animals Men and Morals hoe de menselijke superioriteit over andere diersoorten juist een reden is om goed (fatsoenlijk) voor dieren te zorgen.
Onze plicht
Brophy: ‘De hele zaak voor fatsoenlijk gedrag tegenover dieren berust op het feit dat wij de superieure soort zijn. Wij zijn de soort die bij uitstek in staat is tot verbeelding, rationaliteit en morele keuze – en dat is precies waarom we de plicht hebben om de rechten van dieren te erkennen en te respecteren.’
In de praktijk verdelen we rechten van dieren zoals het ons goed uitkomt. Voor katten en honden hebben we bijvoorbeeld in de wet vastgelegd dat ze minstens vier weken voor hun jongen mogen zorgen, terwijl kuikens en kalveren in de regel direct na de geboorte bij hun moeder weghalen.
Willekeurige discriminatie van dieren
De morele willekeur van onze houding ten aanzien van dieren zorgt ervoor dat we honden en katten in de watten leggen, maar koeien, varkens en kippen zonder pardon opsluiten in volle, gesloten stallen zonder zonlicht achter tralies, ze vetmesten en leegmelken en vervolgens slachten na een kort stressvol leven.
Speciësisme is dus een relatief nieuwe parapluterm voor alle manieren waarop de mens dier(soort)en discrimineert en de gevolgen daarvan. Toch is verontwaardiging over hoe de mens omgaat met dieren niet iets van de moderne tijd. In de geschiedenis zijn er altijd stemmen geweest die opkwamen voor de dieren. Vaak waren het de grote denkers van de samenleving – de filosofen – die morele bezwaren maakten tegen uitbuiting van dieren.
Pythagoras
Neem de Griekse filosoof Pythagoras, vooral bekend als wiskundige maar in zijn eigen tijd vooral een filosoof en hervormer. 500 Jaar voor christus zei hij al: ‘Zolang mensen dieren blijven vermoorden, zullen mensen elkaar blijven doden…’ Pythagoras vond het idee om vlees in ons eigen vleselijke lichaam te nemen barbaars en idioot. Tot aan het einde van de 19e eeuw werd een dieet zonder vlees in Europa het ‘Pythagorische dieet’ genoemd.
Ook Leonardo Da Vinci, een briljante uitvinder en wetenschapper uit de 15e eeuw sprak zich uit voor de dieren. Door brieven en teksten weten we dat hij gekooide vogels kocht om ze vrij te laten. Hij zei hierover: ‘Als de mens vrijheid wil, waarom houdt hij dan vogels en dieren in kooien? Wij leven door de dood van anderen!’ Da Vinci zei ook dat zijn lichaam geen tombe voor andere wezens was, en om die reden at hij geen vlees.
Minder vlees
Wie zich bezighoudt met dierenrechten en de manier waarop dieren worden uitgebuit in onze industrieën, kiest al snel voor een dieet zonder of met minder vlees. De Oxford Group droeg niet voor niets de bijnaam de Oxford Vegetarians. In Nederland kiest 4 tot 6 procent van de mensen voor een dieet zonder vlees. Bij een bevolking van 17 miljoen Nederlanders komt dat neer op zo’n 850.000 mensen. Onder invloed van klimaatverandering kiest een groeiende groep ervoor om minder vlees te eten.
Speciësisme roept de vraag op of het eten van vlees moreel gezien houdbaar is. Spiritueel leider Mahatma Gandhi, die halverwege de vorige eeuw India met zijn geweldloze revolutie naar onafhankelijkheid van de Britten bracht, vond van niet. Hij zag de menselijke omgang met dieren als een graadmeter van moraliteit. Een beroemde quote van Gandhi vat het goed samen: ‘De grootsheid van een natie en haar morele vooruitgang kan worden gemeten aan de hand van de manier waarop ze haar dieren behandelt.’
De vraag is dus: hoe goed/slecht behandelen wij onze dieren?
Kader
Volgens cijfers van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) worden in Nederland per maand meer dan 1.127.300 varkens geslacht, 179.300 koeien, stieren en vaarzen, 129.100 kalveren tot 12 maanden oud, en 1.581.600 vleeskuikens.
Het merendeel van deze dieren leeft in megastallen. Een megastal heeft vaak meer dan 7.500 vleesvarkens of 220.000 vleeskuikens. Een varken in een megastal heeft maximaal één vierkante meter de ruimte.
Kalveren zijn een ‘bijproduct’ van de zuivelindustrie. Koeien geven nu eenmaal alleen melk als ze jongen baren en onze boeren hebben plek noch geld om al die kalfjes te houden. Dus worden ze doorverkocht naar kalvermesters die ze opfokken tot aan de slacht. In Nederland ‘verwerken’ we op deze manier niet alleen 800.000 kalfjes uit onze eigen zuivelindustrie, we importeren er ook zo’n 750.000 vanuit heel Europa. Het merendeel van die kalveren wordt als kalfsvlees geëxporteerd naar het buitenland.
In Nederland werden in 2020 448.798 dierproeven uitgevoerd. Muizen, ratten, kippen en vissen staan in de top 10 van meest gebruikte diersoorten. Maar ook dieren als paarden, honden, kikkers en katten worden als proefdier ingezet.
Foto: PETA