4 januari jongstleden ondernam Robert Marchand op de wielerbaan van Saint-Quentin-en-Yvelines een poging zijn eigen werelduurrecord van drie jaar eerder te verbeteren. De Fransman slaagde er niet in: hij kwam zo’n vier en een halve kilometer tekort. Zwaar teleurgesteld was Marchand niet. Hij had eigenlijk al ingeschat dat de ouderdom hem dit keer in de weg zou zitten, zo bleek uit zijn woorden voorafgaand aan de race. “Ik ben hier niet om kampioen te worden. Ik ben hier om te bewijzen dat iemand van 105 jaar nog steeds hard kan fietsen.”
Het werelduurrecord bij de honderdplussers zat er voor Marchand dit keer niet in, maar de 22 en een halve kilometer die hij in het uur aflegde is nog steeds een afstand waar menig ongetrainde twintigjarige niet aan kan tippen. Marchand is geen uitzondering. Want in het licht van het toenemende aantal honderdplussers, een half miljoen wereldwijd volgens de laatste schatting van de Verenigde Naties, zijn er de laatste jaren meer krasse knarren die opvallende sportprestaties leveren. Waaronder Fauja ‘Tulband Tornado’ Singh, een 105-jarige Brit met Indiase roots, die nog marathons loopt. En wat te denken van de Amerikaan Donald Pellman die anderhalf jaar geleden in San Diego vijf atletiek records in de honderdplus categorie verbrak, waaronder die van de 100 meter sprint?
Eigen tempo
Maar hoe bewonderenswaardig de prestaties van deze oudjes ook zijn, een directe vergelijking van hun tijden met de échte wereldrecords laat onverbiddelijk zien dat op hoge leeftijd zelfs een actief lichaam behoorlijk aan uithoudingsvermogen, kracht en snelheid heeft ingeboet. Tijdens zijn snelste fietsrit in 2014 (26,925 kilometer in één uur) was Marchand twee keer zo langzaam als Bradley Wiggins een jaar later in Londen tijdens diens werelduurrecordrace (54,526 km). Fauja Singhs beste marathontijd als honderdplusser van ruim meer dan 8 uur is een eeuwigheid vergeleken met de twee uur grens waar topmarathonlopers momenteel naar uitkijken. En van Pellmans 26,99 seconden op de 100 meter zal Usain Bolt niet wakker liggen.
Voor honderdplussers is het dus evident dat de leeftijd zijn tol op de sportprestatie eist. Maar hoe zit het met de ‘oudjes’ in de sport die momenteel nog prima met de top meedraaien en waar maar geen sleet op lijkt te komen? Zoals Roger Federer die op zijn 35e de Australian Open wint, Carien Kleibeuker die op haar 38e ook dit jaar weer Nederlands kampioene op de 5 kilometer bij het langebaan schaatsen is, Claudia Pechstein die daar een schepje bovenop doet en op haar 44e het zilver op deze afstand op de WK in Gangneung verovert, haar leeftijdsgenoot Essam El Hadary die het Egyptische voetbalelftal naar de finale van de Afrika Cup leidt, Tom Brady die op zijn 40e voor de vijfde keer met de New England Patriots de Super Bowl wint. Wanneer gaan voor hen de jaren tellen?
Volgens Dick Thijssen, professor in de fysiologie van het hart en de bloedvaten tijdens inspanning in Liverpool, is er geen eenduidige leeftijd aan te wijzen waarop ouderdom de prestaties van een topsporter definitief in de weg gaat zitten. “Omdat iedereen in zijn eigen tempo veroudert, is het lastig te zeggen waar het moment precies valt waarop je top bent en wanneer je over de top bent. Fysiologisch gezien ligt de top voor een sporter rond zijn 25e maar dat wil niet zeggen dat die sporter dan 15 jaar later automatisch nog slechts tot de subtop behoort. Maar om top te blijven moet hij wel zijn lichaam blijven pushen. Voor duursporten komt het bijvoorbeeld vooral op het hart en de bloedvaten aan: wanneer een atleet de motivatie weet vast te houden om die gericht te blijven trainen, hoeven ze hem tot zijn 35e of zelfs zijn 40e geen beperking te geven. Maar dan is het wel zaak dat hij zijn lichaam de tijd geeft om te herstellen en blessures weet te vermijden.”
Dat een topsporter, net als iedereen, te maken heeft met het normale verouderingsproces, is duidelijk volgens Thijssen. “Ieder mens wordt in zijn leven blootgesteld aan schadelijke prikkels, bij een topsporter zijn dat vooral de wedstrijden en trainingen. Die zorgen elke keer weer voor een kleine schade waar het lichaam op zijn beurt van moet herstellen. Het is die balans tussen prikkels en herstel die bepaalt of je conditie opbouwt of afbreekt, en daarmee ook of een sporter top is op zijn 28e of 36e.” Dit betekent dat met het verstrijken van de jaren de pompfunctie van het hart minder wordt, bloedvaten stijver worden, de hoeveelheid spiermassa afneemt en de uitwisseling van zuurstof in de spieren minder effectief wordt. Het gevolg is dat een topsporter op leeftijd moet opboksen tegen een afname in zijn uithoudingsvermogen en in zijn explosiviteit.
Schieten, schaken én roeien
Hoe lang een atleet met de top kan meedoen, hangt logischerwijs van de sport af die hij beoefent. Want sporten die om weinig fysieke inspanning vragen, zoals schieten met een geweer of met een boog, zeilen of paardrijden, daar kan een grijsaard nog prima in de top meedraaien, blijkt uit de geschiedenis van de Olympische Spelen: vanaf de eerste Spelen in 1896 hebben meer dan 125 vijftigplussers op deze onderdelen eremetaal binnengesleept. Op zijn 72e zelfs won de Zweed Oscar Swahn in 1920 nog een zilveren plak bij het schieten, bij het onderdeel ‘dubbel shot op lopend hert, in een team’.
Ook bij het schaken doet de ouderdom zich tot hoge leeftijd amper gelden. De Amerikaan Ray Fair, als econoom verbonden aan de universiteit van Yale, bekeek in 2004 de ratings van vijftigduizend schaakspelers in de leeftijd van 35 tot 95 jaar (de rating van Garri Kasparov, destijds 41 jaar oud, beschouwde Fair als een uitbijter en werd niet meegenomen in de analyse). Hij zette voor elke opeenvolgende leeftijd de hoogste rating in een grafiek en zag dat het verval met het toenemen der jaren minimaal was: 1,9 procent voor elke tien jaar erbij voor schakers tussen 35 en 70 jaar. Daarna ging de rating harder achteruit: 3,8 procent voor schakers tussen 70 en 80 jaar en 10,4 procent voor schakers tussen 80 en 90 jaar.
Toen Fair vervolgens de snelste tijden in Amerika voor alle disciplines in het zwemmen en de atletiek op een zelfde manier als voor het schaken op een rij zette, zag hij dat het verval bij deze sporten, die fysiek veel meer van het lichaam vragen, een stuk groter was: tussen de 5 tot 10 procent voor elke tien jaar erbij vanaf 35 jaar. Net als bij het schaken, holden de prestaties vanaf een leeftijd van 60 tot 70 jaar een stuk sneller achteruit. Barry Baker en Yong Tang van de universiteit van Sydney breidden Fairs analyse uit met andere sporten en zij gingen daarbij uit van ’s werelds beste prestaties. De Australiërs concludeerden dat gewichtheffen de sport was waarvan de prestatie het hardst achteruit holt met het verstrijken van de jaren. Toproeiers daarentegen hebben het minste te vrezen van de ouderdom.
Dat roeiers jarenlang op het hoogste niveau mee kunnen, laten de prestaties van de Brit Steve Redgrave (vijf keer goud op vijf achtereenvolgende Olympische Spelen tussen 1984 en 2000, tijdens de Spelen in 2000 was Redgrave 38 jaar) en de Roemeense Elisabeta Lipã (Olympisch goud in 1984, 1992, 1996, 2000 én 2004; het laatste goud op 40-jarige leeftijd) zien. Volgens gegevens van de wereldroeibond nemen gouden medaillewinnaars op steeds latere leeftijd afscheid van de boot: tussen de Spelen van 1980 en 2012 steeg de ‘pensioenleeftijd’ van roeiers met drie of meer gouden medailles van 24 tot 39 jaar. In dezelfde periode nam de gemiddelde leeftijd van de finalisten in de skiff toe van 24 naar 31 jaar.
Daarmee krikken de Olympische roeiers de gemiddelde leeftijd van een deelnemer aan de Spelen flink op. Want uit de gegevens die de Amerikaanse datajournalist Ryan McCready afgelopen zomer optekende, komt naar voren dat het wel mee valt met de ‘vergrijzing’ op dit sportevenement. Zo steeg tussen de Spelen van 1980 en 2012 de leeftijd van de medaillewinnaars bij het atletiek slechts van 24,5 naar 26 jaar en nam die bij het turnen zelfs af, van bijna 23 jaar in 1980 naar 20,5 jaar in 2012. En niet alleen de turners werden jonger. Want toen McCready inzoomde op de verschillende loopnummers bij het atletiek, merkte hij op dat vanaf 1980 weliswaar de gemiddelde leeftijd bij de sprintnummers met anderhalf jaar was toegenomen maar dat de lange afstand lopers jonger waren geworden. De analyse van de Canadees Graydon Snider bevestigt dit laatste. Snider zette de snelste marathontijden tussen 1967 en 2014 op een rij en nam daarbij de leeftijd van de desbetreffende atleten in ogenschouw. Wat bleek? De gemiddelde leeftijd van atleten die de 42 kilometer en 195 meter onder de 2 uur en 10 minuten renden, is in de laatste 35 jaar lichtjes toegenomen, van 28,4 naar 30,1 jaar, maar die van de écht snelle lopers, zij die de marathon onder de 2 uur en 6 minuten afsloten, is juist gezakt en lag tussen 2012 en 2014 op 26,9 jaar.
Groter hart
Dat roeiers hun sportlijf na hun 30e nog lange tijd in topvorm kunnen houden, lijkt dus uitzonderlijk. Hoe ze dat doen, daar geeft het onderzoek van Lars Nybo en zijn collega’s aan de universiteit van Copenhagen uit 2014 inzicht in. Zij namen vanaf 1991 tot 2012 ieder jaar het lichaam van de Deense wedstrijdroeier Eskild Ebbesen onder de loep en zagen dat het zich perfect had weten aan te passen aan de ouderdom. Want terwijl de maximale zuurstofopname (een goede voorspeller van het uithoudingsvermogen) bij Ebbesen tussen zijn 19e en 24e toenam van 5,5 naar 5,9 liter per minuut, wist de Deen in de 16 jaar die volgden deze waarde naadloos vast te houden. Dat de gehandhaafde trainingsarbeid van Ebbesen hier een belangrijke bijdrage aan leverde, blijkt uit tal van wetenschappelijke studies die een onherroepelijke achteruitgang van de maximale zuurstofopname laten zien na het 25e levensjaar. Niet alleen in ongetrainde mensen daalt deze met ongeveer 10 procent voor elke 10 jaar, dit gebeurt ook in atleten die het na hun piekjaren kalmer aan gaan doen. Zo haalt vijfvoudig Tour de France winnaar Miguel Indurain op zijn 46e nog steeds een bewonderenswaardige maximale zuurstofopname van 5,3 liter per minuut op de fietsergometer, maar deze is wel bijna twintig procent lager dan de waarde in 1994, het jaar waarin de Spanjaard onder andere de Tour won.
De belangrijkste oorzaak voor de afgenomen zuurstofopname is een daling van de maximale hartfrequentie met het ouder worden. Ook Ebbesen had hier mee te kampen, want de maximale frequentie zakte bij hem van 175 slagen per minuut op zijn 24e naar 161 slagen per minuut op zijn 40e. Dit had echter geen gevolgen voor de hoeveelheid zuurstof die tijdens het roeien naar de spieren van de Deen vloeide omdat het hart zich vergroot had. Hierdoor pompte het hart met elke slag een grotere hoeveelheid zuurstofrijk bloed rond, zo konden de onderzoekers afleiden uit de echo die ze van Ebbesens hart hadden verkregen. “Een mooi staaltje fysiologie”, zo bekijkt Thijssen het sporthart van de Deen. “Het laat prachtig zien hoe plastisch het lichaam is en hoe fantastisch het zich kan aanpassen als het maar de juiste prikkels krijgt.” Hoe goed Ebbesens lijf zich aanpaste, blijkt uit zijn prestaties. Want parallel aan zijn onverminderd goed presterende hart en zuurstofopname bleef de Deen 16 jaar lang tot de absolute top behoren: hij nam deel aan vijf Olympische Spelen, de eerste in 1996 en de laatste in 2012, waar hij in totaal drie keer goud en twee keer zilver won.
Dat bij het roeien hardnekkige blessures minder snel op de loer liggen omdat het geen contactsport is en niet al te zwaar de gewrichten belast, draagt er volgens Thijssen zeker aan bij dat een toproeier een lange carrière kan hebben. In die zin laat de sport zich goed vergelijken met het wielrennen, waar ook niet vreemd opgekeken wordt wanneer een ‘oudje’ goed presteert. Zoals ‘onze’ Joop Zoetemelk die in 1985 op zijn 38e wereldkampioen op de weg werd, en Chris Horner die op zijn 41e de Ronde van Spanje in 2013 won. En bij de vrouwen Jeannie Longo die op haar 50e nog de 17e plek opeiste bij het WK op de weg in 2008, en Kristin Armstrong die de dag voor haar 43e verjaardag een gouden plak bij de tijdrit op de Olympische Spelen in Rio veroverde.
Krimpende spieren
Maar in de sporten waar het op explosiviteit en kracht aankomt, zoals bij het gewichtheffen of de 100 meter sprint, is het een lastigere taak voor het lichaam om de ouderdom te tackelen. Vanaf een jaar of 25 neemt namelijk de spiermassa onherroepelijk af. “Mensen die een weinig actief leven leiden, verliezen al snel zo’n 30 procent van hun spieren tot hun 75e jaar”, legt Lex Verdijk, universitair hoofddocent bij de vakgroep Bewegingswetenschappen op de universiteit van Maastricht, uit. “Dat lijkt misschien mee te vallen, maar het gaat wel gepaard met een afname in kracht van 50 tot 75 procent. De verklaring hiervoor is onder andere dat vooral de snelle en krachtige zogeheten type 2 spiervezels krimpen, veel meer dan de langzame type 1. Omdat die laatste juist bij het roeien, wielrennen en andere duursporten worden gebruikt, heeft een beoefenaar van deze sporten veel minder last van het spierverlies dan een krachtsporter.”
Waarom juist de type 2 vezels met de ouderdom achteruitgaan is niet duidelijk. Verdijk: “Vrije radicalen worden genoemd evenals een verminderde aansturing van de snelle spiervezels en een afname van de stamcellen die nodig zijn om de vezels te herstellen na een beschadiging. Maar ook het feit dat sporters op oudere leeftijd minder explosief gaan trainen, kan een rol spelen. Inactiviteit dus. Alleen het rare is wel dat totale inactiviteit, zoals bij mensen met een dwarslaesie optreedt, juist zorgt voor een verschuiving van type 1 naar type 2 vezels die vervolgens pas gaan krimpen. De manier van inactiviteit, of eigenlijk het type activiteit dat iemand nog wél uitvoert, is dus bepalend.”
Een kip-en-ei probleem dus. Want boet de ouder wordende gewichtheffer of sprinter aan kracht in omdat hij minder hard gaat trainen of kan hij gewoon niet zo explosief meer trainen omdat zijn spiervezels krimpen en hij minder kracht kan genereren? Verdijk moet het antwoord schuldig blijven. Dat type 2 vezels weer kunnen aansterken door ze te trainen, lieten hij en zijn collega’s zien toen ze gezonde ouderen met een gemiddelde leeftijd van 71 jaar zes maanden lang aan gerichte krachttraining onderwierpen. Het spieroppervlak van de vierkoppige dijbeenspier, de quadriceps, nam door de training toe van 68 naar 74 vierkante centimeter en de toename zat hem geheel in het dikker worden van de type 2 vezels in de bovenbenen van de oudjes.
De getrainde oudjes kwamen met hun kracht en spiermassa dicht in de buurt van een referentie groep van 23-jarigen. Verdijk: “Je kunt met de juiste training een groot stuk van je verloren kracht terug krijgen of behouden maar honderd procent, dat is uiteindelijk onmogelijk.” Verdijk is dan ook sceptisch of een pure sprinter of krachtsporter ooit na zijn 40e nog écht met de top kan meedraaien. “Nee, dat denk ik niet. De absolute top is dan niet meer haalbaar, hoe gericht een atleet ook traint.” Een grondige analyse van de beste tijden op de 100 en 200 meter door Roger Pielke Jr., hoofd van het centrum voor ‘Sports Governance’ aan de universiteit van Colorado, bevestigt dit. Pielke’s conclusie: mannelijke sprinters weten tot hun 30e hun snelheid nog goed vast te houden en vrouwen kunnen dat nog een paar jaar langer, maar na de 35 is het echt definitief voorbij.
Dat Justin Gatlin vorig jaar in Rio op zijn 34e nog zilver op de 100 meter won, is dus uitzonderlijk. En dat geldt ook voor de prestatie van Merlene Ottey op de Spelen in Sydney in 2000. De Jamaicaanse liep daar op haar 40e nog de vierde tijd in de finale van de 100 meter (Ottey kreeg later de bronzen medaille toegewezen toen winnares Marion Jones door de internationale atletiekunie werd geschorst voor het gebruik van doping). Want wie op hoge leeftijd nog met de top wil mee draaien, kan beter gaan roeien of wielrennen. Of nog veiliger, gaan schieten of schaken. Maar vroeg of laat gaan de jaren tellen. Vraag dat maar aan Robert Marchand.