In 1992 opperde de legendarische Freddy Heineken, een man die overal minstens evenveel verstand van had als Johan Cruyff, het Europa van de regio’s. De hele toen nog kersverse Europese Unie moest worden opgedeeld in betrekkelijk kleine, gelijkwaardige eenheden met een natuurlijke historische en etnische samenhang. Dat zou de eenheid en solidariteit binnen Europa verdiepen, doordat alle bevolkingsgroepen de kans kregen om hun eigen identiteit naar hartenlust vorm te geven en op voet van gelijkheid hun partijtje mee te blazen in het grote federatieve Europese koor. Met hulp van de historici Henk Wesseling en Wim van den Doel werkte hij zelfs een kaart uit van hoe dat eruit moest gaan zien, uitgaande van zo’n vijf tot tien miljoen inwoners per regio.
Heineken werd er destijds hartelijk om uitgelachen en het plan kwam nooit verder dan een bureaula in de huizen van een handvol belangstellenden, waaronder het mijne. Heineken overleed in 2002 met nog een kast vol even gedurfde als politiek onverkoopbare plannen (bijvoorbeeld een veel beter plan voor een Amsterdams metronet dan de megalomane, spilzieke aanfluiting die Noord-Zuidlijn heet), en dat was dat.
Rivaliteit en agressie
Toch was het idee achter Heinekens voorstel, dat hij aarzelend Eurotopia noemde, uiterst loffelijk. Het Europese project was immers na de Tweede Wereldoorlog opgezet om een eind te maken aan de al eeuwen voortwoekerende epidemie van steeds rampzaliger onderlinge oorlogen op het Europese continent. Dat moest vooral gebeuren door de onderlinge rivaliteit en agressie tussen Duitsland en Frankrijk te smoren in een innige, in eerste instantie economische, omhelzing. Het plan bleek wonderbaarlijk goed te werken. Anders dan na de Eerste Wereldoorlog stak geen revanchisme de kop op. De spanning week juist van het verwoeste continent, handelsbarrières werden opgeruimd en regels geharmoniseerd, en de landen van de gemeenschap begonnen in zo’n hoog tempo ongekend rijk en welvarend te worden, dat de Engelsen, die eerder deels uit hoogmoed, deels door tegenwerking van de Franse president De Gaulle buiten de Euromarkt gebleven waren, begin jaren zeventig moesten erkennen dat ze op eigen kracht de wereld niet langer konden bijbenen en alsnog toetraden.
Was het dan niet logisch om onder de paraplu van de steeds sterker wordende Unie afscheid te nemen van de aan relevantie inboetende, conflict bevorderende natiestaten met hun vaak ietwat willekeurige, doorgaans door middeleeuws monarchaal huwelijksgemakel, oorlog en verovering bepaalde grenzen? Vormden veel oudere, dieper wortelende culturele en etnische eenheden niet een veel betere bestuurlijke basis? En had de legendarische Britse dwarsdenker C. Northcote Parkinson niet vastgesteld dat kleine staten gemiddeld beter bestuurd werden dan grote?
De nieuwe grote jongens
Daar kwam nog bij dat de nieuwe naoorlogse geopolitieke verhoudingen duidelijk hadden gemaakt dat de hoogtijdagen van de individuele natiestaten voorbij waren. Voortaan maakten op het wereldtoneel eenheden ter grootte van hele continenten de dienst uit. De voornaamste spelers waren na 1945 niet langer koloniale machten als Groot-Brittannië, Frankrijk en in mindere mate Duitsland, maar de vooralsnog oppermachtige Verenigde Staten – een continent op zichzelf – en de Sovjetunie. Ver weg in het Oosten lag het reusachtige China te snurken, ten prooi aan zijn eigen nachtmerries, maar ook dat zou zeker ooit ontwaken. Een kind begreep dat een ongeorganiseerde, onderling kijvende lappendeken van Europese staten en staatjes tussen die nieuwe grote jongens economisch én militair kansloos vermalen zou worden, al kostte het vooral de voormalige grootmachten Frankrijk en Groot-Brittannië nog heel veel moeite om dat te aanvaarden – Duitsland had wijselijk even niet zo veel praatjes.
Inmiddels is Europa in elk geval economisch voldoende verenigd en geïntegreerd om op het mondiale centercourt mee te kunnen spelen. Dat is een groot goed, want politieke macht hangt in laatste instantie minder af van het aantal tanks en kanonnen waarover je beschikt, dan van de vraag hoe hard de anderen je nodig hebben. En een florerend Europa is keihard onmisbaar voor iedereen, niet alleen om wat het zelf economisch, intellectueel en cultureel te bieden heeft, maar ook als afzetmarkt voor wat de anderen op al die terreinen produceren.
De EU is een entiteit waar niemand omheen kan. Dat werd wel bewezen in 2008. Het was de Unie die de daverende klap van de door Amerika veroorzaakte financiële chaos wist op te vangen en af te dempen, alle paniek en alle gezeur over de euro ten spijt. Daarmee heeft de EU zich, ondanks al haar ontegenzeggelijke tekortkomingen, bewezen als stabiele eenheid en belangrijkste stabiliserende factor op aarde.
Integratie
Dat alles pleit in de ogen van heel wat mensen voor een voortgaande bestuurlijke en zelfs militaire integratie van Europa, en ook Heineken zag dat zo. Om zijn Eurotopia mogelijk te maken, moest de Europese integratie immers eerst op economisch, sociaal, fiscaal, bestuurlijk en militair gebied zo ver gevorderd zijn dat de natiestaten werkelijk gemist konden worden. Er is immers geen denken aan dat, waar de huidige natiestaten hun territoriale integriteit al niet meer op eigen houtje kunnen waarborgen, ministaatjes van maximaal tien miljoen inwoners dat wel zouden kunnen, laat staan dat ze ook maar een schijn van kans zouden hebben in bilaterale onderhandelingen met Peking, Washington, Moskou, New Delhi of zelfs Ankara.
Wat Heineken voor zich zag, was een Europese federatie naar Amerikaans voorbeeld waarbinnen men in eensgezindheid grote delen van de nationale soevereiniteit overdroeg naar het federale niveau ten faveure van een nieuw intern stelsel van regio’s. Zo’n nieuwe structuur zou de Unie als eenheid tegenover de rest van de wereld sterker doen staan en voor de eigen inwoners aangenamer zijn om in te leven. Maar van die positieve eensgezindheid is bij de huidige voorstanders van regionalisering en afscheiding geen spoor te bekennen, laat staan bij degenen die helemaal uit de Unie willen vertrekken of haar willen “kapotmaken”. Als er iets is dat de bestaande separatisten verbindt, is het wel hun zure, negatieve en Europa-vijandige opstelling. Alles draait om afgunst, angst en oud zeer – precies de splijtzwammen die Europa al zo vaak in het verderf gestort hebben. Het is oude, inconsequente politiek van de slechtste soort.
Activistische minderheid
De Catalanen die onafhankelijkheid voorstaan zijn daarvan een treffend voorbeeld. De separatisten van Girona kunnen niet bogen op eensgezindheid onder de bevolking, ze vertegenwoordigen zeker niet een solide meerderheid en waarschijnlijk slechts een minderheid. De meeste Catalanen staan echt niet te springen om een afscheidingsavontuur, zelfs als ze met de bestaande verhoudingen binnen Spanje niet gelukkig zijn. De afscheidingsbeweging wordt gedreven door een lawaaierige activistische minderheid die koste wat kost zijn wil doordramt. Of beter misschien: zijn onwil, want de separatisten willen vooral veel niet: geen geld meer afdragen aan Madrid en geen bemoeienis meer met en van de rest van het vermaledijde Spanje, met zijn herinneringen aan het Franco-tijdperk. Dat negatieve speelt hen in de kaart, zoals iedereen weet die van nabij een echtscheiding heeft meegemaakt: Wie iets niet wil, kan door simpel te blijven weigeren zijn zin doordrukken. Iets opbouwen is veel lastiger, daar is de medewerking van alle betrokkenen voor nodig.
De grootste drijfveer van de Catalaanse separatisten is afgunst. Die luie, arrogante Spanjaarden profiteren naar hun idee veel te veel van het door Catalonië zuurverdiende geld. Voor de oude garde komt daar het oud zeer bij dat dateert uit het Franco-tijdperk. Een deel van bejaard Catalonië ziet in afscheiding een vorm van genoegdoening voor de onderdrukking van de Catalanen en hun taal door het centralistische regime van de caudillo.
Wat de separatisten gevoeglijk vergeten, is dat ze zonder de beschermende paraplu van de Europese Unie nooit in een positie gekomen waren waarin ze zelfs maar van afscheiding zouden hebben durven dromen. Tot Spanje tot de Europese Gemeenschap toetrad, was Catalonië in de meeste opzichten net zo achtergebleven als de rest van Spanje, het verdiende voornamelijk aan zijn stranden, door de golf vakantiegangers die elke zomer met hun caravans bij La Jonquera de grens over kwam rollen. Voor zo ver Catalonië economisch bloeit, is dat aan het EU-lidmaatschap te danken.
Twee paarden
Dat weten de vrienden van Puichdemont stiekem ook best. Vandaar dat ze op twee paarden tegelijk wedden: enerzijds zien ze er geen been in om uitsluitend ten eigen bate de EU te beschadigen door zich af te scheiden, anderzijds rekenen ze erop dat Europa een onafhankelijk Catalonië onmiddellijk liefdevol in de armen sluit. Vergeet het maar, “You can have your cake and eat it too” bestaat alleen in Bob Dylans sprookje Sad Eyed Lady of the Lowlands.
Met die opstelling brengen Puichdemont en de zijnen zich in een lastig parket. Laat de EU, als het zover komt, een afgescheiden Catalonië in zijn sop gaarkoken – en daar heeft het alle schijn van – dan zinkt het dakloze Catalonië eenzaam weg in een marginaal bestaan aan de rafelrand van de westerse wereld. Nu al ontvlucht het bedrijfsleven het gebied, bang voor economische malaise, financiële chaos en politieke onrust. Catalonië heeft straks geen euro meer en ook geen andere solide munt, maar wel komt er veel tijdrovende bureaucratie aan de grenzen en elders. De regio wordt dan het mummelende vrouwtje met het winkelwagentje vol AH-tassen van Europa: nog net getolereerd, maar niemand die er serieus in wil investeren.
Maar ook in het onwaarschijnlijke geval dat Europa wél voor een Catalaans lidmaatschap openstaat, komen de Puichdemontisten van een koude kermis thuis, en alle andere Catalanen met hen. Bij het lidmaatschap hoort immers ook een contributie, en omdat Catalonië naar verhouding rijker is dan het huidige Spanje als geheel, zal die contributie navenant hoger zijn. Wat is dan de winst? Dat de Catalanen voortaan in plaats van op Madrid op Brussel kunnen kankeren?
Corrupte flierefluiters
Dezelfde motieven voor afscheiding komen we tegen in Vlaanderen, waar de Vlaams-nationalistische N-VA dolgraag van die allesverkwistende, subsidieslurpende Walen afwil (en daarom Puichdemont vol liefde omarmt). Het oud zeer zit hem hier in de achterstelling waaronder de Vlamingen moesten lijden in de langvervlogen tijden waarin juist het Franstalige Wallonië de economische motor van België was.
Nog zo’n geval is het door Umberto Bossi bedachte Padania van de Italiaanse Lega Nord, grofweg het geïndustrialiseerde noorden van Italië. De Lega en haar achterban vinden ook al dat Italië beneden Rome er met hun zuurverdiende centen vandoor gaat, en koppelen dat aan een soort Italo-calvinistische afkeer van die naar knoflook en zweet stinkende, corrupte flierefluiters in het Zuiden.
Bij de overige serieuze afscheidingsbewegingen, die in Baskenland, Noord-Ierland en misschien ook Corsica, gaat het minder om geld dan om wat ik hier oud zeer noemde: gevoelens van politieke, culturele en religieuze achterstelling en onderdrukking. Om niet gezien worden door het centrale staatsgezag. Om behandeld worden als tweederangs burger. Maar ook daar is de steun voor extremisme beperkt, en ook in die gevallen is er geen enkel plan voor wat er gedaan moet worden als de “onderdrukker” eenmaal geweken is. Men wil “vrij” zijn en verwacht dat Europa die vrijheid zomaar belangeloos zal garanderen en beschermen.
In Schotland, vanouds behalve mistig en kil ook doodarm, houden begrijpelijke anti-Engelse sentimenten en financiële en bestuurlijke onvrede elkaar sinds de ontdekking van de Schotse olie- en gasvoorraden ongeveer in evenwicht, terwijl de regio in 2014 bij referendum toch nog terugschrok voor onafhankelijkheid. Maar door de Brexit is Schotland in een krankzinnige positie terechtgekomen: het dreigt dankzij die onzalige Engelse grootheidswaanzin meegesleept te worden in een vertrek uit de EU waar de Schotten helemaal geen trek in hebben.
De overige regionalistische bewegingen, en dat zijn er nogal wat, gaan een stuk minder ver. Ze ijveren voor hun eigen taal, zoals Keltisch angehauchte Ieren, Friezen, Bretonnen en Saami, en voor andere uitingen van culturele eigenheid, maar niet voor onafhankelijkheid of verregaande autonomie.
Exiteers
Alle afscheidingsbewegingen hiervoor hebben één ding gemeen: ze willen dolgraag binnen de EU blijven. Maar er zijn er ook die juist in de EU de bron van alle kwaad zien.
Neem nu Geert Wilders. Die roept maar één ding: “weg met de EU, gulden terug en grenzen dicht!” Hij bereikt daarmee een flink aantal Nederlanders die zich terecht zorgen maken over de opdringerige groei van het aantal niet-westerse, met name islamitische immigranten en het inadequate integratiebeleid dienaangaande. De gevolgen daarvan, zoals gettovorming, criminaliteit en vervreemding van je eigen woonomgeving, treffen nauwelijks de culturele en politieke bovenlaag, maar anderen des te meer. Wie in Haren, Laren of Aerdenhout resideert, leeft in een heel andere wereld dan wie bivakkeert rond de Haagse Schilderswijk of Amsterdam Oost.
Maar ook Wilders heeft voor deze problemen geen oplossing. Want wat gebeurt er als Nederland de EU verlaat en zich achter slagbomen opsluit? Einde Rotterdamse haven, einde Schiphol, einde Zuidas, en waar gaan we behalve Zuid-Korea überhaupt nog naar exporteren? Veruit onze grootste handelspartner is Duitsland, maar dat is zonder het vrije verkeer van goederen van de Schengen-zone gauw afgelopen. En wat ongewenste vreemdelingen betreft: wie gaat ons nog helpen om die buiten de deur te houden? Hoe doen we dat zelf, trouwens. Maken we van Nederland één groot Ceuta?
Uittreding uit de EU brengt Nederland in razend tempo aan de bedelstaf: goodwill weg, euro weg, vrijhandel binnen Europa weg, gemak en zekerheid van Europese standaarden weg, bewegingsvrijheid Nederlanders weg. En er komt niets voor terug. Wat Geert Wilders biedt, is een winkelwagentje met wat bemodderde lege AH-tassen dat we al mummelend langs de rafelrand van de westerse wereld mogen voortduwen.
Nostalgische Britten
Tenslotte de Britten. Die zijn na hun vergissing bij het Brexit-referendum met de moed der wanhoop de grote sprong daadwerkelijk aan het wagen, geschraagd door drie misvattingen.
De eerste is dat ze op basis van hun trots gekoesterde “special relationship” met de Verenigde Staten op een voorkeursbehandeling door Washington kunnen blijven rekenen. Maar Amerika is nooit een liefdadige instelling geweest en is dat onder Trump al helemaal niet: “Dream on, London!” Bovendien heeft Groot-Brittannië op zijn eentje de Amerikanen weinig te bieden dat Europa niet al biedt. Het land kan zich hooguit met huid en haar aan Washington uitleveren, inclusief de zo felbegeerde controle over eigen huis en tuin.
De tweede misvatting is de stiekeme, hopeloos nostalgische gedachte dat Groot-Brittannië de schade van het verlies van toegang tot de gemeenschappelijk Europese markt kan goedmaken door het oude Empire weer tot leven te wekken. Dat wil zeggen: door de leden van het Britse Gemenebest een zootje profijtelijke handelsovereenkomsten door de strot te duwen. Maar die tijden zijn voorgoed voorbij: “Dream on, London!” Ten derde hoopt Londen via de al sinds jaar en dag gebruikelijke tactieken de continentale lidstaten ook nu weer een bevoorrechte status te kunnen ontfutselen: wel een boel privileges, niet de lasten. Maar waarom zou Europa daaraan toegeven als de Britten toch weglopen? “Dream on, London!”
Draagvlak
Het Eurotopia van Freddy Heineken zal nog lang een droom blijven, want voorlopig wordt aan de twee basisvoorwaarden voor een nieuwe, meer regionale inrichting van Europa op geen enkele manier voldaan. De ene is het bestaan van een federatieve structuur die sterk en flexibel genoeg is om het oplossen van de bestaande nationale staten op te vangen. Dat betekent onder meer een goed werkende Europese belastingheffing en een Europese defensie, maar denk bijvoorbeeld ook aan het beheer van het netwerk van hoofdwegen en spoorwegen, en van de infrastructuur voor energie en communicatie.
De andere voorwaarde is nog veel belangrijker: draagvlak onder verreweg het grootste deel van de bevolking. Men moet het met z’n allen echt willen, ruim de helft is op geen stukken na genoeg. Van alle gevallen van afscheiding of opsplitsing, of pogingen daartoe, die sinds het midden van de twintigste eeuw in Europa hebben plaatsgevonden, zijn er maar twee niet op een bloedbad uitgelopen: het uiteengaan van Tsjechië en Slowakije en de onafhankelijkwording van Slovenië. In het eerste geval waren de Tsjechen en Slowaken het er zo goed als unaniem over eens dat ze van elkaar af wilden. Slovenië was het enige deel van voormalig Joegoslavië met een homogene bevolking, doordat het geen Servische minderheid van belang binnen zijn grenzen had. De verschrikkingen waar de rest mee te maken kreeg, liggen nog vers in het geheugen.
Zelfs de ontvlechting van de Sovjetunie begin jaren negentig is niet goed afgelopen, terwijl het toch alleen maar de opheffing van een totaal vermolmde federale topstructuur betrof. Van Belarus tot Tadzjikistan maakten dictators en maffiosi zich meester van de macht, overal in de Kaukasus braken onderlinge vijandelijkheden uit. De Baltische staten voelen zich ook nu nog allerminst veilig voor buurman Rusland, die de Krim annexeerde en diep betrokken is bij de oorlog die in het oosten van de Oekraïne woedt.
Bloedvergieten
Het voorspelt allemaal weinig goeds voor het tot op het bot gespleten Groot-Brittannië. Men zal elkaar daar niet zo snel gewapenderhand te lijf gaan, maar politieke onrust en bestuurlijke verlamming kunnen het land enorme schade bezorgen – de eerste tekenen daarvan beginnen nu al zichtbaar te worden.
Het kleine Catalonië staat er minstens zo beroerd voor, en heeft met bijvoorbeeld een torenhoge jeugdwerkloosheid en nauwelijks industrie, die ook nog verouderd is en weinig innovatief, veel minder vet en spieren op de botten dan Groot-Brittannië. Hier is het gevaar dat het na een echte afscheiding van Spanje wel degelijk tot interne strijd en bloedvergieten komt, levensgroot.
Zolang afgunst, angst en oud zeer het politieke denken zo sterk blijven domineren als ze nu doen, moet Heineken machteloos blijven woelen in zijn graf. Laten we die tijd gebruiken om Europa uit- en om te bouwen tot iets dat ons allen de moed geeft om andere prioriteiten te stellen.