Nederlanders maken het de niet-westerse allochtonen in dit land niet altijd gemakkelijk – daarover ging het in deel 1. Ook op het beleid van de Nederlandse overheid jegens immigranten valt heel wat aan te merken. Maar dat neemt allemaal niet weg dat met name de Turken en Marokkanen die zeggen dat ze zich hier minder thuis voelen ook het een en ander te verwijten valt – of op zijn minst een aanzienlijk deel van hen, waar de rest helaas mede op aangekeken wordt. En ze kunnen er heel wat aan doen.
Maar laten we allereerst vaststellen dat veel Turken, Marokkanen en andere niet-westerse immigranten in Nederland probleemloos functioneren, afgezien misschien van een enkele aanvaring met een botte hork. Zij, of hun ouders of grootouders, hebben de consequenties geaccepteerd van hun beslissing om naar Nederland te komen. Zij hebben erkend dat je, als je je in een andere samenleving vestigt omdat het daar beter is, ook daadwerkelijk deel moet worden van die samenleving, wil je er de vruchten van plukken.
Onomkeerbaar
Laten we vooral ook vaststellen dat de Turken, Marokkanen en al die andere niet-westerse nieuwelingen in Nederland geen expats zijn die hier een tijdje voor een bedrijf komen werken en dan weer prettig naar huis vliegen. Ze zijn ook geen kolonialen die zich gesteund weten door een oppermachtig koloniaal leger en dito politiemacht, en het zich daardoor kunnen permitteren om zich weinig aan de inheemse bevolking gelegen te laten liggen. Net als de meeste andere migranten in de wereldgeschiedenis verlieten de niet-westerse allochtonen in Nederland of hun ouders hun moederland uit nood. Ze kwamen naar Nederland omdat het leven “thuis”, waar dat ook was, niet langer vol te houden was. Het was er te arm of te corrupt, je kreeg er te weinig kansen, er heerste onderdrukking of oorlog, of je liep zelfs als eerzame burger om politieke redenen gevaar. Dat laatste gold bijvoorbeeld ten tijde van koning Hassan II voor nogal wat Marokkanen en begint nu voor Turken een probleem te worden.
Een terugkeer naar het land van herkomst zit er voor de meesten niet in, zelfs als ze zelf denken dat dat wel zo is. Na verloop van tijd is emigratie onomkeerbaar. Wie teruggaat, ontdekt dat zijn moederland intussen zijn eigen weg gegaan is. Het is veranderd en heeft op zijn beurt afscheid genomen van de emigrant, die zich er daardoor ook niet meer echt thuisvoelt, of het moest op vakantie zijn, bij familie die het leuk vindt dat je even langskomt – en dan weer ophoepelt. Dat is de tragiek van de emigrant met spijt, die valt genadeloos tussen wal en schip, of het nu om een Nederlander in Australië gaat of een Marokkaan in Odiliapeel. Dat betekent dat naar Nederland gekomen migranten zich in dit land, binnen deze maatschappij moeten zien te handhaven, of dat nu leuk is of niet. Wie uit nood uit zijn geboorteland emigreert, moet letterlijk een nieuw leven beginnen. Altijd.
Assimileren
Daar krijgen die immigranten in Nederland wel heel veel voor terug: relatieve rijkdom, een doorgaans betrouwbare overheid, goede opleidings- en beroepskansen, uitstekende gezondheidszorg, een goed geordende maatschappij die veel mogelijkheden en vrijheden biedt, en een functionerende rechtsstaat waarin je niet steeds over je schouder hoeft te kijken, niet hoeft te vrezen voor een nachtelijke klop op de deur. Hier loop je niet het gevaar dat op het politiebureau je nagels worden uitgetrokken of dat je de hersens van je eigen kind van de muur moet schrapen.
Maar al die dingen, zelfs zoiets eenvoudigs als een werkelijk beter inkomen, zijn alleen ten volle bereikbaar voor mensen die gaan meedraaien in hun nieuwe omgeving. En dat betekent niet alleen integreren, maar ook voor een flink deel assimileren: de taal, de gewoontes, de normen en de waarden van het nieuwe land overnemen en tot de jouwe maken. Succesvol emigreren betekent onvermijdelijk een gedeeltelijk verlies van je oude cultuur en identiteit. Wie dat niet doet, belandt zonder pardon in de marge. Hoe dat werkt, is goed te zien aan het immigratieland bij uitstek: Amerika.
Zevende generatie
Afgezien van de Indianen en de laatst aangekomenen zijn letterlijk alle Amerikanen nakomelingen van tamelijk recente immigranten. Als je goed kijkt, zie je dat er drie groepen zijn. De eerste en grootste groep zijn de gewone Amerikanen, rijk , arm en alles daar tussenin. Dat ze ooit immigreerden kun je misschien horen aan hun achternaam, en ze vertellen hun vrienden wellicht dat ze zevende generatie Duits, Armeens, Chinees of Iers zijn, maar daarmee houdt het op. Zij zijn en voelen zich Amerikaan en gedragen zich ook zo, punt.
De tweede groep bestaat uit mensen die geen afscheid konden of wilden nemen van hun oude cultuur. Ze leven in gemeenschappen die half buiten de Amerikaanse maatschappij staan. Dat kan op een min of meer goedmoedige manier, zoals bij de Amish het geval is en bij nog zo wat buitenissige religieuze splintergroepen. Maar het kan ook op een kwade manier. Dan krijg je het soort criminele wereldjes van geweld en afpersing in eigen kring dat we kennen uit The Godfather.
De derde groep zijn de complete verliezers. Mensen die zich niet konden of wilden aanpassen en in een etnisch getto terecht gekomen zijn, werelden van criminaliteit, gierende werkloosheid, schoolverzuim, jeugdbendes en drugsafhankelijkheid. Dit zijn de no-go-areas van de Verenigde Staten. Niemand wil daar echt wonen, al geven ze dat niet toe. Ze zitten er omdat ze de weg in de Amerikaanse samenleving niet kennen. En ook niet leren kennen.
Zombie in een vreemde wereld
Amerika is namelijk in werkelijkheid lang niet altijd die smeltkroes waarin iedere nieuwkomer vanzelf zo Amerikaans wordt als apple pie. In de grote steden groeit met het aantal nationaliteiten het aantal getto’s van mensen die geen Engels spreken en grotendeels langs de rest van de samenleving heenleven. Pak een taxi in New York en ervaar een paar minuten lang het leven van een Pakistaanse taxichauffeur, die op zijn best wat straatnamen verstaat, maar verder als een zombie rondrijdt in een hem vreemde wereld.
De les die we van Amerika leren is dat de immigrant die zich vastklampt aan zijn thuiscultuur altijd verliest en ook zijn kinderen tot verliezers maakt. Ontsnapping maakt hij onmogelijk, want hij sleept zelf de culturele voedingsbodem achter zich aan waaruit de rotzooi ontstond waaraan hij door te emigreren juist wilde ontsnappen. Wie niet zijn best doet om te integreren en te assimileren, straft zichzelf. Zijn gezin komt onherroepelijk in de marge van de maatschappij terecht. Zulke mensen zitten altijd in de hoek waar de klappen vallen. Erger nog, ze zijn daar, met uitzondering van de Amerikaanse zwarten met hun bijzondere geschiedenis van slavernij en segregatie, zelf gaan zitten.
Het ellendigst pakt dat uit voor de tweede en volgende generaties. Kinderen groeien altijd op in het rotsvaste vertrouwen dat de dingen horen te gaan zoals bij hen thuis. Ouders die hun kinderen een cultuur meegeven die niet spoort met de wereld waarin die kinderen moeten overleven, zadelen hun kroost op met een giftig geschenk. Hoe giftig was onlangs op de Duitse televisie te zien: een intelligent en goedgebekt tweede- of derde- generatie Turks meisje van een jaar of twintig dat in Keulen gehuld in Midden-Oosterse lappen vol overtuiging beargumenteerde dat zij zich helemaal nergens aan hoefde aan te passen, want Duitsland was gewoon háár land, waar zij geboren was. Juridisch klopte dat als een bus, en ja, het had ook zo moeten zijn. Maar de werkelijkheid is heel anders.
Marginaal bestaan
Want wat zij “mijn land” noemde, bestaat niet. Het is een haar door haar ouders opgedrongen hersenschim die de cultuur afwijst van het land waarin hun dochter geboren is en moet leven. Houdt ze daaraan vast, dan is ze, al haar capaciteiten ten spijt, toch gedoemd tot het marginale bestaan van elke onaangepaste minderheid: op zijn best getolereerd, maar vaker scheef aangekeken, geminacht en gediscrimineerd. Dat gebeurt nu eenmaal met iedereen die “anders” is, van het schoolplein tot in het bejaardenhuis, en van Vlissingen tot Vladivostok.
Religies spelen bij dit soort zelfuitsluiting maar al te vaak een kwalijke rol, omdat hun macht en gezag erop berust dat ze de gelovigen afschermen van invloeden van buiten. Die kunnen immers tot twijfels leiden, en tot geloofsafval. Daarom kan elke nieuwsgierige gelovige die zijn of haar neus buiten de eigen gemeenschap steekt, rekenen op krachtige tegenwerking van godsdienstige leiders. Ze bedreigen de nieuwsgierige, chanteren zijn of haar familie en vrienden, en proberen zo de prijs van integratie zo hoog mogelijk te maken. Dat ze op die manier tegelijk de maatschappelijke kansen van de immigrant juist heel klein maken, kan niet schelen; het belang van god, of in elk geval dat van de mensen die beweren te weten wat god wil, gaat voor!
De islam is wat dat betreft geen haar beter dan andere godsdiensten, in tegendeel. Dat wordt in deze tijd in de westerse wereld nog verergerd door twee dingen: haar weigering om zich tot het geestelijke te beperken en de moderne communicatietechniek.
Wereldse wet
Het fundament van de moderne westerse samenleving, inclusief alle kwaliteiten daarvan die voor immigranten zo aantrekkelijk zijn, is de scheiding van kerk en staat. God behoort in de moderne westerse culturen tot het privédomein, het maatschappelijk leven wordt beregeld door de wereldse wet, dát is de hoogste autoriteit, voor iedereen. Een van de mooie gevolgen daarvan is dat er in de westerse maatschappij plaats is voor mensen van welke levensovertuiging dan ook: allerlei soorten christenen, joden, hindoes, animisten, en dus ook voor moslims. Geen enkel geloof heeft die aan de wet ondergeschikte rol gemakkelijk geaccepteerd, maar uit welbegrepen eigenbelang hebben ze dat uiteindelijk wel gedaan – behalve de islam. Dat maakt het voor islamieten extra lastig – maar zeker niet onmogelijk! – om in de westerse cultuur te integreren en hun kinderen goede kansen te bieden. Maar het maakt ook de orthodoxere vormen van de islam tot een gevaar voor de westerse samenleving. Want een paar kleine randgroepjes die het met de basis van de rechtsorde niet eens zijn, kan een solide verankerde samenleving wel hebben, maar grote groepen slecht integrerende immigranten werken ontwrichtend – kijk bijvoorbeeld naar de Parijse banlieus, of naar de schokkende oververtegenwoordiging van jonge Marokkanen in de ernstige criminaliteit in Nederland. En dat krijgen alle islamieten min of meer op hun brood, waardoor ze zich minder welkom voelen.
Fantasiewereld
Moderne communicatietechnieken als satelliettelevisie en internet hebben het de regimes van landen als Turkije en Marokko veel beter mogelijk gemaakt om “contact” te houden met degenen die het land ontvluchtten. Die regimes doen precies hetzelfde als religies: via televisie en internet houden ze hun emigranten nog veel meer opgesloten in hun cultuur van herkomst. Wie de hele dag de Turkse tv aan heeft staan en moslim is, leeft midden in pakweg Rotterdam in een Turks-islamitische fantasiewereld, geïsoleerd van de Nederlandse werkelijkheid, met alle negatieve gevolgen van dien. De redenen waarom die regimes dat hun geëmigreerde onderdanen aandoen, zijn macht en geld. Het belang van de emigranten speelt bij het cynische spel van dit naargeestige mengsel van staat en religie geen enkele rol.
Wie zich als niet-westerse allochtoon in Nederland niet thuisvoelt, moet zich daarom terdege afvragen hoe dat komt. Het kan zijn dat je niets van de Westerse cultuur moet hebben, en dan voel je je terecht niet thuis. Maar wie wil blijven en zich wél thuis wil voelen, moet zelf de deur door stappen, de Nederlandse samenleving in, ook als dat gelazer met familie, vrienden en imams oplevert. Het is niet anders. Maar schep moed: tienduizenden hebben laten zien dat het kan.