In het stuk dat vandaag, donderdag 28 februari, uitkwam, stelt de Raad dat het nog steeds sappelen is in de kunstsector. Natuurlijk zijn er een paar clubs die het goed doen, zoals in de filmwereld en de blockbustermusea. ‘De museumsector zag bijvoorbeeld zijn eigen inkomsten spectaculair stijgen,’ stelt de Raad, ‘onder meer door een toenemend aantal bezoekers, waaraan ‘blockbusters’ en een groter gebruik van de Museumkaart hebben bijgedragen. Hierdoor zijn sommige tentoonstellingen aantrekkelijke kandidaten voor sponsoring en groeien internationale, vermogende vriendenkringen.’
Succes en grote namen trekken geld aan. Dat is al jaren bekend. Maar niet alle kunst is direct succesvol, of hoe dan ook winstgevend: ‘In de regel weten kunstenaars, creatieven en culturele instellingen instrumenten als crowdfunding en leningen nog niet goed in hun financieringsmix in te passen, ook omdat men van project naar project gaat en dus vaak niet verder komt dan het opstellen van een kostenbegroting op projectniveau.’
Maar toch zullen ze moeten, want substantieel meer geld van de overheid gaat er niet komen. Behalve dan die 80 miljoen die het huidige kabinet teruggeeft van het door Halbe Zijlstra c.s. ontvreemde kapitaal van 280 miljoen. Ondernemerschap is dus het toverwoord: geld halen uit de markt. Maar die markt, die ook uit particuliere gevers bestaat, zit niet echt te springen om geld te geven aan armlastige kunstenaars, die door opeenvolgende politici zijn afgeschilderd als afhankelijke nietsnutten.
Hefboom
En, het moet gezegd, in zakelijk opzicht zijn veel kunstenaars dat ook. Hun is nooit geleerd hoe ze moesten ondernemen, vertelt de Raad. De kunstvakopleidingen hebben al moeite genoeg om de kunstenaars van de toekomst goede kunstenaars te laten zijn. Als je de hoge c moet leren halen, is de boekhouding wat minder relevant.
Hier moet de overheid te hulp schieten door een hefboom te bieden: de overheid geeft het goede voorbeeld, dan volgt de markt vanzelf. De Raad ziet het zo voor zich: ‘De toegang tot financiële marktpartijen zoals banken en financiële instellingen, die normaal gesproken een financieringsbron zijn voor groei en innovatie, is voor de culturele sector de afgelopen jaren nauwelijks verbeterd. De banken zijn strenger geworden in hun risicoafweging, wat is afgedwongen door strengere regels als gevolg van de financiële crisis. Maar het zijn hier niet alleen de opgelegde regels die de sector parten speelt, veel banken vertonen risicomijdend gedrag op basis van hun eigen beleid. Hier kan de politiek banken op aanspreken, gelet op de toenemende aandacht voor de ‘maatschappelijke en nutsfunctie’ van deze instellingen.’
Revolver
De oplossing: een revolverend fonds. Dat werkt al op kleine schaal in de grote steden, en zou dus landelijk uitgerold kunnen worden. Komt erop neer dat de overheid een inleg doet, gevolgd door banken, bedrijfsleven en particulieren. Uit die inleg kunnen kunstenaars tegen gunstige voorwaarden geld lenen voor hun project. Omdat het een lening is, moeten ze het wel terugbetalen, en van dat geld kunnen nieuwe leningen verstrekt worden.
Top idee. Wel een paar maren, natuurlijk. Het blijkt tot nu toe vooral goed te werken als er vastgoed in het spel is. Banken zijn namelijk dol op onderpanden, voor het geval een kunstenaar even te laat is met afbetalen. Om het ook voor vluchtige zaken als een experimentele theatervoorstelling of een piccoloconcert geschikt te maken, is meer nodig. De Raad zegt het zo: ‘Het beoogde fonds functioneert aanvullend op het systeem van geefgeld. Het uitgangspunt is dat geïnvesteerd wordt in verdienvermogen dat op basis van financiële criteria wordt getoetst, door middel van een beoordeling van het terugverdienpotentieel.‘
Cultuurprijzen
Als je geen verdienvermogen en terugverdienpotentieel hebt, kun je dus beter niet bij het revolving fund aankloppen: dan moet je gewoon subsidie aanvragen. De Raad: ‘De criteria kunnen afgeleid zijn van (voor)opleiding, prestaties, toegekende cultuurprijzen en andere objectiveerbare criteria voor een beroepsmatigheidstoets in kunst en cultuur. Van belang is dat de daadwerkelijke toekenning van financieringsmiddelen is gebaseerd op financiële toetsing van het terugverdienvermogen en de kredietwaardigheid.’
Veel kunstenaars zijn daar huiverig voor. En geef ze eens ongelijk. Tot de criteria van veel fondsen hoort immers dat je je niets van de markt aantrekt, maar slechts bezig bent met het streven naar het allerhoogste en allerindividueelste. Het revolving fund mag dus nooit meer dan een aanvulling zijn op de bestaande subsidieregelingen.
Terrasje
Misschien moet het verhaal over kunstsubsidies daarom ook eens tegen het licht gehouden worden. Want zijn die kunstsubisdies niet al vanzelf revolving? Een goed kunstklimaat met een gevarieerd aanbod zorgt immers voor meer geluk, meer horeca, hogere huizenprijzen, meer belastinginkomsten en een gunstig vestigingsklimaat. Die 2,8 miljard die aan kunstsubsidies wordt uitgegeven, komt keihard terug in onze economie, al is het maar omdat kunstenaars van dat geld ook eten kopen, op het terras zitten en -vooral – huur betalen.
Mooi dus dat de Raad voor Cultuur met een tamelijk omslachtig verhaal voor een gunstiger belastingklimaat en leensysteem voor de kunst pleit. De nadruk op ondernemerschap en kredietwaardigheid heeft wel een keerzijde. Laten we daar waakzaam op blijven.
Het hele advies vindt u hier: