1. Je kunt elk boek van Elsschot in één dag uitlezen
‘In 1970 kocht ik zijn Verzameld werk voor negen gulden, ik weet het nog goed. In de tijd dat ik studeerde was Louis Couperus de grootste auteur, maar ik had weinig affiniteit met zijn werk. Hij maakte van die eindeloos lange, gebeeldhouwde zinnen met veel bijvoeglijke naamwoorden, bijstellingen en noem maar op. Het tegendeel van Elsschot, die van de kordate stijl was. Zijn boeken zijn allemaal dun. Het Verzameld werk telt 750 bladzijden, terwijl sommige auteurs diezelfde omvang al voor één boek nodig hebben. Waar sommige auteurs eindeloos omtrekkende bewegingen maken en eerst het hele verleden of voorgeslacht van de hoofdpersoon uit de doeken doen, kom je als Elsschot-lezer meteen bij de kern. Dat maakt Elsschot aantrekkelijk voor ongeduldige lezers of mensen die weinig tijd hebben om te lezen: je kunt elk boek in een dag uitlezen en dan heb je een heel plezierige dag gehad.’
2. Er zit veel humor in
‘Al zijn boeken bevatten humor. Een lichte ironie, of iets sardonisch. Neem het begin van Villa des Roses, een roman over het pension van echtpaar Brulot in Parijs. Elsschot schrijft: ‘De Villa des Roses, waarin het echtpaar Brulot te eten gaf en kamers verhuurde…’ Door die zinsnede ‘te eten gaf’ weet je al meteen dat het eten daar niet veel voorstelt. Hij introduceert de mensen in Villa des Rosesmet mededogen en lichte spot, waardoor je het voortdurend met een glimlach om de lippen leest. Door zijn droge stijl zit er in elke zin wel iets waardoor je lippen opkrullen of je ogen een beetje vochtig worden. Want ook gevoeligheid weet hij onderkoeld op te schrijven. Een vergelijkbare ironische manier van naar de werkelijkheid kijken zie je maar bij weinig hedendaagse schrijvers. Nicolien Mizee heeft dat bijvoorbeeld; ook zij zet haar hoofdpersonen een beetje als een loser neer om op die manier hun omgeving te laten schitteren. Vanwege zijn ironische stijl werd Elsschot geadoreerd door schrijvers als Simon Carmiggelt, Karel van het Reve, Bob den Uyl en J.M.A. Biesheuvel.’
3. Hij schrijft over een onbekende wereld
‘Willem Elsschot was het pseudoniem van zakenman Alfons De Ridder. Hij schreef veel over het zakenleven. Op mijn zestiende zei mijn moeder dat ik Lijmen/Het been eens moest lezen, omdat het over de wereld van mijn vader ging. Mijn vader deed zaken bij Vroom & Dreesmann en stond aan de wieg van de eerste professionele supermarkten in Nederland. Door te lezen over de machinaties van Elsschots personages Boorman en Laarmans, twee zakenmannen, hoopte ik dichter bij mijn vader te komen. Hoewel ik op die leeftijd lang niet alles begrepen zal hebben, vond ik het een fascinerend boek. Die geheimzinnige zakendoenerij, het jargon waarin mannen in die wereld met elkaar praten… Dat herkende ik, want op zaterdagmiddag belde altijd ene meneer Hogenkamp om een bepaald getal door te geven. Mijn vader was dan aan het werk en ik moest het getal onthouden en hem dat ’s avonds doorgeven. Dus dan belde die meneer Hogenkamp en zei hij bijvoorbeeld: ‘4500.’ Voor mij was volkomen onduidelijk wat dat betekende. Pas veel later besefte ik dat dit waarschijnlijk de dagomzet was. Er kwamen tegen de feestdagen ook altijd koeriers bij ons aan huis om namens zakenvrienden flessen wijn te bezorgen. In Elsschots hoofdpersonen Boorman en Laarmans herkende ik gedragingen van mijn vader: de man die na zevenen thuiskwam, vaak met een lichte alcoholgeur, in zijn luie stoel ging zitten en zijn pantoffels aantrok, terwijl moeder in de keuken stond te sloven. Zo ging het er bij de familie van Alfons De Ridder ook aan toe. Hij leert je als lezer op een indirecte manier veel over het zakenleven, een voor veel mensen onbekende wereld. Ook nu nog is dat een uniek onderwerp voor een roman.’
4. Er valt steeds weer iets nieuws te ontdekken
‘Hoe beknopt zijn romans ook zijn, ze zijn heel rijk. Ik ontdek steeds weer iets nieuws, want elke zin bevat bijzondere beelden en observaties. Daarnet sloeg ik een willekeurig hoofdstuk op van Villa des Rosesen ontdekte ik ineens dat hij toen al, in 1910, het woord ‘outsider’ gebruikte. En ik las een zin over de dienstmeisjes die lootjes moeten trekken om te bepalen wie op deze dag de bedelaar een stuiver moet geven. Achter zo’n achteloze opmerking schuilt een heel wereldbeeld. Want waarom moeten de dienstmeisjes lootjes trekken? Omdat ze het leuk vinden om de bedelaar een stuiver te geven? Of juist omdat ervan balen dat ze een stuiver kwijtraken? Elsschot observeert, maar laat de interpretatie aan de lezers – je mag zelf je conclusies trekken. Dat is natuurlijk het ware schrijven: show, don’t tell. Hij was iemand die dat bij uitstek beheerste. Hij legt nooit uit, en dat is plezierig.’
5. Elsschot grijpt je direct bij je nekvel
‘Elsschots eerste roman Villa des Rosesis wat mij betreft zijn meesterproef. Het boek is bijna filmisch; vanaf het allereerste moment word je dat huis binnengezogen. Ik las het op mijn 20e.Waarom zou je op die leeftijd over een Frans pension en zijn bewoners willen lezen? Maar dat is zo mooi van Elsschot: het onderwerp waarover hij schrijft doet er eigenlijk niet toe, want door zijn manier van vertellen trekt hij je gewoon het boek in. Hij is een man die je aan zijn tafel uitnodigt: ‘Goh, wat me nu toch is overkomen…’ En met een knipoog begint hij vervolgens te vertellen, alsof je samen achter een goed glas wijn zit. Elsschots werk leent zich uitstekend voor een glaasje wijn tijdens het lezen.’
6. De urgentie is nog steeds voelbaar
‘In het eerste hoofdstuk van Kaas schrijft Elsschot iets prachtigs over het schrijven: ‘Waar zwangerschap bestaat, volgt het baren vanzelf ten gepasten tijde.’ Dat was zijn filosofie: alleen schrijven als er een grote innerlijke drang is. Daar heeft hij zich altijd aan gehouden. Die urgentie voel je nog steeds. Kaasverscheen in 1933 en was een van zijn eigen favorieten. Het is een geestig noodlotsdrama over een man die te hoog grijpt. Kantoorklerk Frans Laarmans laat zich overhalen een handel in kaas op te zetten, maar hij is vooral druk bezig met het inrichten en de naamgeving van zijn kantoor, zijn briefpapier. Op een gegeven moment komt de 20 ton aan kaas binnen en denkt hij: ‘Mijn god, wat moet ik hiermee?’ Zijn dochter weet nog een paar kazen te verkopen, maar zelf komt hij niet verder dan een halve bol. Uiteindelijk zie je hem verloren met een bos bloemen over het kerkhof dwalen, op zoek naar het graf van zijn moeder dat hij ook maar niet kan vinden. Elsschot heeft er van alles uit zijn eigen leven in verwerkt, waaronder de dood van zijn moeder, zeven jaar eerder. Op een gegeven moment moest dat eruit, en toen hij eenmaal een pen op papier zette, schreef hij – páts – in twee weken deze roman.’
7. Elsschot verveelt nooit
‘Alfons De Ridder was een zeer geslaagde reclameman. Hij was een visionair; stations- en gevelreclame heeft hij bedacht. In mijn visie doet hij in zijn literaire werk boete voor zijn streken in de zakenwereld. Enerzijds was er de harde zakenman De Ridder, anderzijds de zachtaardige schrijver Elsschot. Oftewel: de harde Boorman versus de zachtaardige figuur van Frans Laarmans. Dr. Jekyll & mr. Hyde. Dat maakt dat die man nooit verveelt.’
Over Vic van de Reijt
Al veertig jaar is oud-uitgever Vic van de Reijt in de ban van leven en werk van Willem Elsschot, oftewel Alfons De Ridder. De stukken die Van de Reijt in die vier decennia over Elsschot heeft geschreven, naast zijn biografie, zijn nu gebundeld in De ontdekking van Elsschot, en markeren zijn speurtocht door het leven en werk van de Vlaamse schrijver.
Verschenen bij Athenaeum, € 19,99