‘Trendwatcher des Vaderlands’, heb ik Adjiedj Bakas ooit gedoopt. Deels serieus, omdat hij een even brede als verre blik heeft op waar het heen gaat met onze samenleving. Deels ook schertsend, omdat hij zelf graag met dat imago mag spelen.
Als je Bakas interviewt, vertelt hij het liefst over de trends waar hij op dat moment mee bezig is. Over kapitalisme en ‘slowbalisering’, of over grondstoffen en duurzaamheid – om het maar even te houden bij de onderwerpen waar zijn meest recente boeken over gaan.
Als je oprecht geïnteresseerd bent, leidt hij je ook graag rond door zijn huis. Dat is volgepakt met kunstvoorwerpen en oudheden uit alle culturen van Oost en West die hij in zich verenigt. Bij elk object heeft hij een verhaal: wat het is, wie het gemaakt heeft, hoe hij eraan komt en – waarom ook niet – wat het gekost heeft.
Anders wordt het als het over hemzelf gaat. Hoe veel Bakas ook prijsgeeft – veel verder dan wat direct in relatie staat tot de trend van het moment, gaat het welbeschouwd nooit. En dat voor een man die zo joviaal en benaderbaar overkomt, dat je hem na de eerste ontmoeting al jaren denkt te kennen.
‘Proberen te snappen wie Bakas is’
Toen ik het eind vorig jaar met fotograaf Mirjam van der Linden over die ervaring had, bleek zij vanuit haar professie hetzelfde beeld van Bakas te hebben als ik. Wat ons op de gedachte bracht om hem eens samen te portretteren, in woord en beeld. En dan niet de Bakas van buiten, maar de Bakas van binnen.
Afgelopen winter brachten we twee dagen vrijwel ongestoord met hem door. Zonder vragen vooraf, de flow van zijn verhaal volgend, af en toe doorvragend – gewoon proberen te snappen wie Bakas is. Waar hij vandaan komt, waar hij naartoe op weg is, wat hem drijft, wat hem lokt, wat het leven hem heeft opgeleverd en ook wat het hem heeft gekost.
De lappen tekst en de stapels foto’s die dat opleverde, hebben we samen bewerkt tot wat voor ons de kern leek. Of althans: wat voor ons het dichtst kwam bij waar we de kern vermoedden. Want dat dit de hele Bakas zou zijn en niets dan de Bakas – we hebben ons best gedaan maar die illusie hebben we niet.
Suriname, 1963
Het verhaal van Adjiedj Bakas begint in 1963, in Nickerie. ‘Een klein plaatsje aan de westkant van Suriname, midden in het rijstgebied. Mijn ouders waren onderwijzers. Je moet daar als beginnend onderwijzer altijd een paar jaar in de buitengebieden wonen, als een soort corvee. Mijn moeder was er voor de kleuters, mijn vader gaf les op de lagere school. Ik heb er gewoond tot mijn tweede of derde jaar. Ik ben er later nog weleens naartoe gegaan. Mijn ouders hadden er een goed huis. Het staat er niet meer. Wel het Nederlands-Hervormde kerkje, waar wij allemaal zijn gedoopt.’
Op zijn achttiende ging Bakas weg uit Suriname. ‘Het voordeel van een onderwijzersnest is dat de kinderen altijd worden gestimuleerd om zich te verbeteren. Wij ook. We werden meegesleept naar de bibliotheek – ik las zoveel boeken over wat er in de rest van de wereld gebeurde, dat ik dacht: ‘Wat doe ik in dit oerwoud? Ik wil de wereld in!’ De meeste Surinamers lezen niet, maar mijn ouders wilden dat wij ons ontwikkelden. Dat is ook heel Hindoestaans, de kinderen vooruit willen brengen. En ze hadden wel in de gaten dat ik een bijzondere jongen was.’
Taaie wijfies
Bakas’ overgrootouders van moederskant waren vanuit India naar Suriname gekomen. ‘Dat was na de afschaffing van de slavernij. De negers wilden niet meer op de plantages werken en dus moesten er nieuwe mensen komen. Engeland had India, daar woonden te veel mensen. Nederland had Suriname, en daar woonden er te weinig. Dus die landen maakten een deal: ‘Wij nemen er een paar van jullie en dan krijgen jullie Ghana van ons.’
Toen kwam de grote migratiebeweging op gang. Het waren de contractarbeiders van de jaren twintig. De eerste lichting was al van 1873 of zo. Ze tekenden een contract van vijf jaar op de plantage. Daarna konden ze kiezen. Of gratis terug naar India of vijf jaar bijtekenen en daarna een lapje grond om voor jezelf te beginnen. Mijn grootouders kozen voor het laatste.’
Het lapje grond werd meer en meer. ‘Mijn grootouders hadden al een enorme boerderij, met koeien, kippen, rijst, visdingen – dat exporteerden ze naar Guyana. Dat hebben ze echt goed gedaan. Ze dertien kinderen, waarvan mijn moeder er een was. Die dertien kinderen waren gratis personeel. Mijn moeder moest voor en na school helpen met rijst planten, zo ging dat. Haar oma, dus mijn overgrootmoeder, woonde daar ook in huis, dus mijn moeder heeft haar ook altijd meegemaakt. De mannen in de familie werden niet zo oud. Mijn overgrootmoeder en mijn oma werden allebei snel weduwe. De vrouwen waren taaie wijfies, die hielden het goed vol terwijl ze rookten en zopen.’
‘Ze regelden en ze poolden’
Bakas’ opa overleed aan tuberculose. “Mijn oma heeft in haar eentje al die kinderen opgevoed en die boerderij gerund. Er werden wel neefjes bijgehaald, die hielpen mee. Zij deden het zware werk, zoals het eten naar de markt in de stad brengen om het daar te verkopen.”
‘Het waren vaak de oudste kinderen die zich opofferden voor de jongere. Zij werden van school af gehaald en naar de boerderij gestuurd. Daardoor was er geld om hun broertjes en zusjes naar school te laten gaan. Mijn moeder was geloof ik de vierde, en die heeft daardoor kunnen leren. Van haar inkomen later werd ook weer een deel afgehaald om jongere kinderen naar school te laten gaan.’
‘Het was een soort joint family system, voor de verzorgingsstaat uit: ze regelden en ze poolden. Voor die oudsten was dat wel een beetje lullig, want die hebben zich nooit verder kunnen ontwikkelen. De oudste broer van mijn moeder heeft nooit schoenen kunnen dragen, die liep op zijn blote voeten naar de stad. Elke dag erheen met de verse groenten, en dan weer terug. En toen er eenmaal wel geld was, waren zijn voeten zo vervormd dat hij geen schoenen meer aan kon.’
Geen van de kinderen zag het zitten om het bedrijf over te nemen. ‘Het werd gewoon opgeknipt. Niemand van de familie is daar gebleven. Paramaribo groeide en groeide maar door. Alles wat daarbuiten lag werd erbij getrokken. Stukken van het land zijn er nog wel. Een paar van mijn tantes wonen daar nog. Maar de boerderij is foetsie. Ik ben nergens eigenaar van, we zijn allemaal wat anders gaan doen. Een zoon van een van mijn ooms is naar Wageningen gegaan en is gaan studeren in de landbouw. Dat geloof ik tenminste. De familie is ook zo groot…’
Brahman, maar zonder meid
De kant van Bakas’ moeder was Hindoe, de kant van zijn oma zelfs Brahmaan. ‘Dat is half niet zo chique als het hier klinkt, hoor. Er is een mooie dichtregel van J.A. dèr Mouw: ‘Ik ben Brahman. Maar we zitten zonder meid.’ Ze voelden zich heel wat maar ze moesten wel met blote voeten naar de markt.’
‘Het waren harde werkers, ze hebben zich opgeofferd voor de volgende generaties. Mijn oma kon niet al die kinderen aan, dus twee werden er opgevoed door buren of tantes en zijn op die manier door de opvoeding heen gekomen. Dat heb je in Suriname heel veel. Dat was dus mijn moeders kant, een echt boerenfamilie.’
De familie van vaderskant was Moslim. ‘Ze kwamen uit een deel van India dat volgens mij nu bij Pakistan hoort. Mijn moeder weet het nog wel: een stukje rechts van Delhi in Uttar Pradesh. Mijn vader kwam meer van de linkerkant, dat weet ik niet precies. Mijn opa was uit India naar Suriname gekomen, volgens mij via Zuid-Afrika. Hij vond het helemaal leuk in Suriname want er waren zoveel soorten buitenvrouwen – wat hij niet kende – buitenvrouwen van iedere soort en van iedere smaak. Mijn oma was ook zo’n buitenvrouw.’
Vernegerd
Stads-Hindoestanen, noemt Bakas moederskant van de familie. ‘Of koelies, zoals dat werd gezegd. Dat is ander volk, beter gebekt dan die van het platteland. Ze waren ook vernegerd: ze waren net zo gaan schreeuwen. Mijn vader was echt een outgoing type. Hij was al eerder getrouwd geweest, maar was uitgehuwelijkt. Dat werd een drama, dus die twee zijn gescheiden.’
‘Ik heb het mijn moeder nog eens gevraagd en zij heeft mij het hele verhaal toen verteld. Want het was zo dat die ex-vrouw van mijn vader naar Nederland wilde. Ze zei: ‘Als jij tickets voor mij koopt en mij een naaimachine geeft zodat ik kleren kan maken…’ Dus haar alimentatie bestond uit een enkeltje Nederland en een naaimachine. Ze kon heel goed kleren maken en heeft hier zo haar kostje verdiend. Dat uithuwelijken, dat moet je ook niet doen. Je stort mensen in het ongeluk. Maar goed….’
Bakas’ moeder en vader waren dus onderwijzers op dezelfde school. ‘Ze werden verliefd op elkaar, de een Moslim en de ander Hindoe. Twee geloven op éen kussen, daar slaapt de duivel tussen – dus het leek hen beter om allebei hun geloof te laten vallen en samen op zoek te gaan naar iets nieuws. Ze gingen langs bij alle kerkgenootschappen in Paramaribo. ‘Vertelt u mij eens, waarom zouden wij tot uw godsdienst zouden moeten komen?’
Uiteindelijk werden Bakas’ ouders op die manier Nederlands-Hervormd. ‘Compleet met de bijbel, de catechisatie, de zondagsschool. Iedere zondag naar de kerk. Bekeerlingen zijn fanatiek! Het was hartstikke leuk en mooi, met die grote witte kerk in Paramaribo. Mijn grootmoeder vond het allemaal prima: ‘We hebben al zes miljoen goden,’ zei ze, ‘die Jezus kan er ook nog wel bij!’
Aan de drank
Toen Bakas een jaar of tien was raakte zijn vader aan de drank. ‘Voor die tijd was dat niet zo, toen was hij keurig en gaf hij ons les. Maar door een ruzie met Venetiaan, die later nog president is geworden, raakte hij zijn baan kwijt. Toen werd hij vreselijk onhebbelijk. Hij ging achter mijn moeder aan met messen en zo.’
‘Suriname is geen land waar je als gescheiden vrouw makkelijk in je eentje de kinderen opvoedt. Mijn moeder wilde ons vooruitbrengen, daar heeft zij zich voor opgeofferd. Als mijn vader vervelend werd, bond zij hem vast en dan ging zij ergens zitten mediteren. Toen wij groter werden hielpen we mee. Dan knoopten we zijn handen vast met zijn eigen stropdas, totdat hij was uitgeraasd.
‘Toen ik op mijn achttiende wegging heb ik hem gezegd dat ik hem nooit meer wilde zien. Ik ben nog wel op zijn begrafenis geweest, omdat mijn moeder dat vroeg. Als je er zo’n zooi van maakt….. Het zal een depressie zijn geweest. Goede psychiatrische hulp was er toen nog niet. Mijn moeder is bij hem gebleven. Als het dramatisch levensbedreigend was geweest, was ze vast wel weggegaan. En ze zullen elkaar ook nodig hebben gehad op een bepaalde manier. Ik heb het een beetje achter me gelaten, het zal allemaal wel.’
Borderliners
Twee zussen heeft Bakas. ‘De ene heeft gebroed, die heeft twee kinderen. De andere niet. Die zie ik niet meer, want het is een borderliner. Wat ik zo gek vind aan borderliners…. Mijn man, Vinco, heeft een kind met borderline. Je hebt het eerst gewoon niet in de gaten. Twintig jaar niets aan de hand en dan ineens: wham! Intriges, alles. Zo iemand zuigt alle energie uit je.’
‘Op een gegeven ogenblik, een jaar of vijfentwintig geleden, was ik het zat en heb ik het contact met mijn zus verbroken. Mijn moeder heeft mijn voorbeeld gevolgd. Geen makkelijke beslissing, maar het slijt. Daarom herkende ik het ook meteen bij de zoon van Vinco. Toen die in de problemen kwam vertelde ik Vinco over mijn vader en over mijn zus die ik de deur had gewezen. Hij zei: ‘Dat herken ik, Surinamers zijn bikkelhard. Nederlanders zijn zachter, die kunnen dat niet.’ Maar ik zei: ‘Als dat kind net zo’n borderliner is als zijn moeder… weg ermee!’
De tweede zus van Bakas is wat hij noemt een ouwe vrijster. ‘Die is nu vijfenveertig, en ze heeft nooit een man gehad. Een echt kattenvrouwtje: die beesten zijn haar ziel en zaligheid. Ik ben meer hondenman, ik kan niet tegen die haren. Ze is wel in Nederland geweest maar ze kon hier niet aarden. Ze is bij mijn moeder in Suriname gaan wonen met haar zes katten. Daar kan ze op mijn moeder letten en een beetje voor haar zorgen. Dat doet ze goed. Ze hebben het wel aardig met zijn tweeën. Het huis van mijn moeder is hypotheekvrij, dan valt het allemaal wel mee.
Tanks door de straten
De staatsgreep van 1980 maakte Bakas mee als jongen van zeventien. ‘De avondklok was een rare ervaring. Militairen in de stad, tanks door de straten. Aan de andere kant gingen ze tijdens de avondklok wel feestjes organiseren. Mijn moeders jongste broer maakte deel uit van de militaire junta, in die zin heb ik er zijdelings wel iets van meegekregen. We hebben nooit partij hoeven kiezen of zo. Mijn moeder zei: ‘Het is wel mijn broer, maar ik bemoei me er verder niet mee.’ In het begin ging het nog wel, maar in 1982 is onze buurman gearresteerd en doodgeschoten. Mijnheer Hoost, hij was minister van justitie geweest. Dat heeft wel indruk gemaakt.’
Na zijn eindexamen middelbare school heeft Bakas nog even in Suriname gewerkt, bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken. ‘Op een afdeling die zich bezighield met innovatie. Dat stelde niet veel voor, maar ze hadden wel een fantastische bibliotheek en dus heb ik veel gelezen. Over management, over organisaties, over business, over geschiedenis. Daaruit leerde ik wat er in de rest van de wereld gebeurde. Grote steden wilde ik zien, hoge gebouwen – in Paramaribo staat geen enkele flat. En ik wilde naar de mooie stranden waar ik foto’s van zag, niet die rare modderige kust die je daar hebt.’
COC voor Suri’s
Bakas spaarde net zo lang tot hij twee maanden op vakantie kon naar Europa. ‘Zelf rondreizen, zo ben ik ook voor het eerst in Nederland geweest. Vrienden van de middelbare school waren hier gaan studeren en daar mocht ik logeren. Zij nodigden me uit voor het COC voor Suri’s. Daar ontmoette ik een man die ik wel leuk vond. Ik dacht eerst: ‘Ach, een vakantieliefde, dat waait zo weer over.’ Maar toen ik goed en wel weer in Suriname was, wie stond er voor mijn deur? Patrick. Ik kon je niet vergeten, zei hij.’
‘Patrick was mijn eerste grote liefde. Maar hoe moest dat nou? Want hij had al een relatie, en daar woonde hij mee samen. Gelukkig vond zijn vriend het niet erg. Die zei tegen hem: ‘Ik ben toch workaholic. Laat die jongen hier lekker inburgeren en naar de universiteit gaan. Dan heb jij een projectje erbij. En dat jullie ook neuken – nou ja, dat vinden we allemaal prima.’ In die tijd kon dat.’
Als hij erop terugkijkt, heeft Bakas altijd geweten dat hij meer met mannen had. ‘Seks is in Suriname geen issue. Homo zijn ook niet, zo lang je het maar niet benoemt. Mijn neefje kon niet goed leren, dus die kwam in ons onderwijzersgezin om bijgespijkerd te worden. Hij sliep bij mij op de kamer. We hadden alles, mannen en vrouwen. Die hele pubertijd was het feest: seks om de seks. Mijn moeder had een abonnement op de leesportefeuille, en in die bladen zag ik hoe vrij je in Nederland als homo kon leven. Je hoefde er geen toneelstukje op te voeren, en dat trok me.’
Gefascineerd door communicatie
In 1983 maakte Bakas definitief de overstap. ‘Nederlands studeren in Utrecht, ik hoorde bij de eerste lichting van de tweefasenstructuur. Je vakkenpakket mocht je helemaal zelf samenstellen, het was een chaos. We kregen veel te doen, Taalbeheersing was echt pittig. Grote hoorcolleges in een kerk, het paste niet in de zaal.’
‘Meer dan zestig procent van de vakken heb ik buiten mijn eigen faculteit gedaan: economie, sociologie, psychologie. Ik was gefascineerd door communicatie. Dat bestond toen nog niet als zelfstandige studie, maar wel als een traject dat ze Communicatiekunde noemden. Dat heb ik vier jaar gedaan. Ik moest snel doorstuderen, want ik had nog geen Nederlands paspoort en kreeg dus pas na twee jaar een beurs. Mijn moeder stuurde me geld, en Patrick sprong ook bij.’
Halverwege zijn studie kwam Bakas op een congres zijn volgende man tegen. Met Patrick bleef hij goede vrienden. ‘Sjoerd werkte bij de NOS. Een talenwonder, hij ondertitelde films. Hij woonde in Amsterdam en ik trok bij hem in. Hij was vijftien jaar ouder dan ik, net als Patrick trouwens. Vinco is even oud als ik. Via Sjoerd ben ik stage gaan lopen bij de NOS, in 1987.’
‘Op een gegeven moment gingen we samen de PR van het NOB doen. Twee jaar later ben ik voor mezelf begonnen, met bureau Dexter. Ik deed vooral crisiscommunicatie; mijn slogan was ‘Slecht nieuws goed gebracht’. In een groot gebouw aan het IJ huurde ik eerst een klein kamertje, dat werd wat meer, en binnen de kortste keren wilde de eigenaar me het hele pand verkopen.’
Uitgeroeid met kanker
Maar intussen had zijn Sjoerd kanker gekregen. ‘Dat kwam niet onverwacht. Toen we elkaar leerden kennen had hij al gezegd: ‘Ik weet niet of ik de vijftig haal, want in die familie van mij worden ze allemaal uitgeroeid met kanker. Het is work hard and play hard, ik wil niet alle leuke dingen uitstellen tot na mijn pensioen.’ Toen hij eenmaal ziek werd hebben we een bedrijfsleider op de zaak gezet, zodat we alle tijd voor elkaar hadden en konden reizen zonder de boel te verprutsen.’
Na twee jaar overleed Sjoerd, in 1992. ‘Ik kon niet direct verder met mijn werk, maar het scheelde dat we het hadden zien aankomen. Dan is het anders dan wanneer iemand bijvoorbeeld door een auto-ongeluk om het leven komt. Je kunt het voorbereiden en geleidelijk afscheid nemen. Sjoerd woonde in de Van Campenstraat, maar toen hij die kanker echt kreeg en hij zijn botten brak en van de trap viel, toen zijn we naar zo’n lage woning in Buitenveldert gegaan. Die huurden we. Een soort bejaardenwoning, zodat je ook eventueel met rolstoel… Whatever…. Uiteindelijk hebben we daar nog maar een week samen gewoond.’
‘Sjoerd had een lastige familie. Zijn vader was dominee en die vond het helemaal niet goed dat zijn zoon homo was, maar hij wilde wel Sjoerd zijn geld. Na zijn dood stonden ze op de stoep: ‘Wij zijn de erfgenamen.’ Maar dat hadden wij allemaal goed geregeld. Vergis je niet: het was de tijd voor het homohuwelijk. Alles was onzeker, families konden dat zomaar doen. Daarom had Sjoerd twee jaar voor zijn dood alles op mijn naam gezet.’
Zorg dat je nooit bitter wordt
Het was een zware tijd voor Bakas, waar hij veel van heeft geleerd. ‘Er waren allemaal van die clubjes, via het KWF en zo, daar heb ik veel aan gehad. Sjoerd zei altijd tegen me: ‘Je moet mijn dood een plekje in je leven geven, en vooral zorgen dat je nooit bitter wordt.’ Hij vond dat ik verder moest. ‘Ik ga vast een nieuwe man voor je je zoeken, zei hij, zodat je door kunt!’
‘De verleiding om bitter te worden – wat je bij veel partners van kankerpatiënten ziet – was inderdaad groot. Sjoerd was echt mijn grootste liefde. Hij had het goed gezien: ik had goeie mensen om me heen en die hebben me er doorheen geholpen, me behoed. Ik heb mazzel gehad. Maar een eerste Kerst zonder je partner, de eerste vakantie alleen, dat blijven lastige dingen…’
Reïncarnatie
Bakas gelooft in reïncarnatie. Sjoerd is voor hem niet helemaal weg. ‘Via een vriendin kwam ik in contact met een mevrouw Trippla. Die vriendin zei: ‘Het is een raar mens. Maar ga er naartoe, met een foto van hem. Als hij zin heeft dan komt hij, dan kun je met hem babbelen.’ Daar geloofde ik niks van, maar ik daar naartoe.’
‘Willemien Trippla, zoals ze voluit heette, woonde naast de begraafplaats. Ze zag er echt heel raar uit, met een soort schapenkrulletjes kapsel en de kleding van een Engelse kostschooljuffrouw. Ja, zei ze, hij is er. Ze kende ook allerlei dingen van ons, koosnaampjes en zo… Kijk, ze doen natuurlijk allemaal aan gedachten lezen, daar kom je een heel eind mee. Maar het waren ook echt allerlei dingen die ze… Ik vond het vooral heel troostend. Zo van: ’Hij is goed terechtgekomen, hij heeft geen pijn meer.’ Dat heb ik een paar keer gedaan. Daarna niet meer.’
‘Op gezette tijden heb ik nog weleens het gevoel dat hij er weer is. Ik heb later een borstbeeld van hem laten maken, dat staat in mijn werkkamer. Er zijn mensen die heldervoelend zijn, of hoe dat ook heet. Ik ben dat niet. Maar laatst was hier iemand van Unilever, die zag dat beeld, hield zijn hand erboven, en zei: ‘Daar zit zo veel verdriet in…’ Een wildvreemde, hij wist niets van ons! Maar goed, als je eenmaal het gevoel hebt dat het goed is, dan geeft dat troost en kun je het een plek geven. Dan denk je niet meer de hele tijd: Oh shit, waarom sta ik er alleen voor?’
Werken met de toekomst
Ondertussen kreeg Bakas het steeds drukker op het werk. ‘De tijd heelt ook wonden. Het bedrijf moest draaien. Ik heb nog twee jaar communicatieprojecten gedaan, toen heb ik de kaars laten uitgaan. Een paar projecten die goed liepen heb ik verkocht, met de mensen erbij. Zelf ben ik zzp’er geworden, al heette dat toen nog niet zo.’
‘Ik wilde verder, voorbij de grenzen van het communicatievak, meer inhoudelijk, een eigen verhaal. Toen leerde ik Wim de Ridder kennen, de man die de futurologie heeft uitgevonden, het werken met de toekomst. Die is zo inspirerend! Hij heeft me veel geleerd, is mijn intellectuele vader geworden. En we hebben veel lol samen.’
Niet lang daarna, in 2004, kreeg Bakas van uitgever Hans Ritman de vraag of hij het boek Megatrends kende, van John Naisbitt. ’Als jij nou met jouw communicatie-achtergrond de trends gaat beschrijven hoe Nederland er over tien jaar uit zou kunnen zien,’ zei hij. ‘Dan gebruik je jouw dingen, en dingen van Wim….’ Zo is het gekomen. Ik ben er mee aan de slag gegaan en Wim heeft het voorwoord geschreven. Hij leest sindsdien ieder manuscript van mij voordat het naar de drukker gaat, dat vindt hij leuk. Hij is streng!’
Zo vertellen, dat het uit je tenen komt
Het boek Megatrends Nederland was nog niet uit, of de aanvragen voor lezingen begonnen binnen te komen. “Dat had ik nog nooit van mijn leven gedaan. Ik kon dat ook helemaal niet, de eerste keer vond ik het vreselijk. Maar ik had er wel iets van meegekregen van mijn ouders, hoe je een spreekbeurt houdt voor de klas. En mijn vader is nog televisiepresentator geweest. Hij was gek op dammen en daar had hij een eigen programma over op tv. Als je mijn naam noemt in Suriname, beginnen ze allemaal over mijn vader! Maar goed, iets van aanleg had ik dus wel, en daar ben ik verder in getraind door Kathy ten Broeke. Zij heeft mij geleerd hoe je body language gebruikt om je verhaal zo te vertellen dat het helemaal uit je tenen komt. Dat heeft ze fantastisch gedaan. Zij was al net zo streng als Wim.’
Na de dood van Sjoerd bleef Bakas eerst in Buitenveldert wonen. ‘Na een paar jaar kon ik via via dit pand aan het Sarphatipark krijgen. Beneden is het kantoor, boven het woonhuis. Ik hoef maar de trap af en ik ben op mijn werk. Op een gegeven moment is Vinco bij me ingetrokken. Hier ga ik niet meer weg.’
Buitengewoon lollig
Ondertussen heeft Bakas drie mensen op de loonlijst staan. ‘Karin Snijders is mijn personal assistant, Minne Buwalda doet de pers, de marketing en dat soort toestanden. Karin ken ik al een jaar of negen, Minne nog langer. Ralph Uittenbogaard is de jongste, mijn liaison officer. En ik heb van die studentjes die me in mijn eigen auto het hele land door rijden. Je moet de generaties een beetje mixen. Zo gaat het lekker, meer heb je niet nodig.’
Zijn bestaan als trendwatcher vindt Bakas buitengewoon lollig. ‘Zowel het onderzoek dat je ervoor moet doen als het verkondigen van de boodschap. Het is mooi om mensen op ideeën te brengen. Soms hoor je pas heel veel later dat je daarin bent geslaagd.’
‘Jaren geleden hield ik een verhaal bij Albert Heijn, voor hun toeleveranciers. Er zat een man van Hak in de zaal. Daar raakte ik mee aan de praat over hun dekseltjes. Oudere mensen kopen graag dingen in glazen potjes, want dan kunnen ze zien wat er in zit. Maar ze hebben altijd moeite met de dekseltjes. Dus ik gaf hem het advies een dekseltje te maken dat oma gemakkelijk open kan krijgen. Drie jaar later belde er ineens een meneer op van Hak: ‘Ik heb het dekseltje! Een dekseltje dat goed afsluit en dat toch zonder spierkracht open kan!’
Europa is een dobberend bootje op een zee die steeds woeliger wordt
In de dagen dat we elkaar zo intensief spreken is Bakas bezig met zijn nieuwe boek Capitalism as slo(w)balisation. ‘Daarin komt heel veel bij elkaar. Ik denk dat de globalisering gaat vertragen. Als de asielstromen doorzetten, zakt de hele globalisering weer in elkaar. Dan gaat iedereen zich weer beschermen. Iedereen wordt weer nationalistisch. Het kan nu ook heel erg fout gaan.’
‘Europa is een dobberend bootje, op een zee die steeds woeliger wordt. Dat gevoel heb ik. Er is geen stuurman, geen kapitein, en het bootje is teer, het is van riet. Dus pas op met Europa! Het is een van de mooiste continenten van de wereld, iets om trots op te zijn, maar we moeten het de volgende fase in brengen.’
‘Het mooie van Europa is de diversiteit. Waarom moet dat allemaal in dezelfde mal geperst? Accepteer de verschillen, maak er geen kopie van de Verenigde Staten van. Laat regio’s en landen ieder hun ding doen. Dan kun je nog steeds grensoverschrijdende problemen aanpakken. Maar laat de Italiaan de Italiaan zijn en de Fransman de Fransman. Ga dat niet allemaal gelijk maken!’
Het Europa van de toekomst stelt Bakas zich voor als een coöperatie van regio’s. ‘Geen superstaat met een superparlement. Misschien moeten we Europa wel in stadsstaten opdelen. Laat al die burgemeesters samen het parlement vormen, dan ben je van het geneuzel af. Brussel is te weerzinwekkend voor woorden. Ze zijn alleen met hun eigen ego bezig. Europa is maar twee keer in de geschiedenis verenigd geweest: onder Napoleon en onder Hitler. Blijkbaar lukt dat alleen als je de democratie afschaft. En eigenlijk zijn ze daar nu ook mee bezig.’
Een nieuw fascisme
Bakas is bang dat we te maken hebben met een nieuw fascisme. ‘Bij IS geloven ze in het Einde der Tijden. Ze denken dat hun messias terugkomt, maar daarvoor moeten ze eerst alle christenen over de kling jagen. Daar kun je dus niet mee onderhandelen en praten. Dat gaat niet met een vredesverdragje. En denk erom: ze hebben een vijfde colonne hier. Tussen al die asielzoekers zitten veel radicalen. Die moet je tegenhouden.’
Zoals Australië de stroom asielzoekers in probeert te dammen, dat spreekt Bakas aan. ‘Al die bootjes worden rücksichtslos teruggesleept. Het aantal asielzoekers per jaar is er van 20.000 teruggebracht naar 1000. Zo doe je dat. Nee, dat is niet hardvochtig. De meesten zouden daar toch niet gelukkig geworden zijn. Ook niet in Nederland.’
‘Ik heb in het bestuur gezeten van het COA, het Centraal orgaan Opvang Asielzoekers. Daar zie je dat negentig procent niet de skills heeft om het hier te redden. Die zullen altijd aangewezen zijn op een uitkering. Ik zeg: ‘Voer een Green Card in, zoals Canada dat doet. Laat alleen de mensen toe die je een perspectief kunt bieden.’
Of Bakas zelf indertijd uitgenodigd zou zijn, als Nederland toen zo’n beleid had gehad? ‘Ik denk het wel. Ik had goede cijfers op school, met minder dan een acht kon je niet thuiskomen. Zo was ons onderwijzersgezin. Mensen zeggen weleens tegen me: ‘Adjiedj, jij hebt zo veel ideeën, je doet zo veel onderzoek – waarom ga je daar niet op promoveren aan de universiteit?’ Maar wetenschap is mijn ding niet. Het zijn twee verschillende sporen voor twee verschillende soorten mensen.’
‘Ik ga toch vooral voor het geluk, hoor. En op de universiteit zou ik niet gelukkig worden. Wim wel, maar ook maar voor éen dag in de week. En Henriëtte Prast, die is dan wel professor maar net zo stout als ik. Maar verder? Misschien krijg ik nog weleens een eredoctoraat, op de universiteit van Suriname. Dat zou lachen zijn!’
‘Suriname is het land van de toekomst en dat zal het altijd blijven ook’
Het heeft tot 2007 geduurd voordat Bakas voor het eerst weer terugging naar Suriname. ‘Mijn ouders kwamen mij altijd hier opzoeken. Mijn vader is vier, vijf jaar geleden overleden. Mijn moeder heb ik altijd meegenomen, naar China, Japan. Nu zij ouder wordt en aan het dementeren is, durft zij de reis niet meer aan, bang als ze is om te verdwalen op Schiphol.’
‘Nu skypen we tweemaal per week en zoek ik haar in de zomer op, voor een dag of tien. Ik ben daar tegenwoordig niet meer dan een bezoeker, een beetje buiten ruimte en tijd, net als jij wanneer je erheen gaat. Mijn moeder zegt altijd: ‘Suriname is het land van de toekomst en dat zal het altijd blijven ook.’ Het is er redelijk gemoedelijk. Iedereen gaat met elkaar om. Alleen de Chinezen en de Turken staan apart, met hun eigen supermarkten. Maar ik zou er niet willen wonen.’
‘Ik weet dat het leven eindig is’
Kinderen heeft Bakas niet. “Vinco en ik hebben allebei een goededoelen-stichting opgericht. Die van mij gaat geld geven aan talentvolle arme kinderen die wat willen. Dat vind ik een mooi doel. Het bestuur van die stichting gaat die kinderen pas zoeken na mijn dood. Dat fonds ben ik nu aan het opbouwen.”
‘Ik weet dat het leven eindig is. Shiva is de god van de vernietiging en van de wederopbouw tegelijk. Ik wil niet tien jaar met een heksachtige verpleegster naar mijn einde sukkelen. Als ik er klaar mee ben is het de Pil van Drion en dan toedeledokie. Ik reïncarneer wel weer, euthanasie is gewoon een nieuwe start. Ik weet eigenlijk niet of dat van het Hindoeïsme mag. Geen idee, ik ben van de hutspot. In het vroege christendom bestond reïncarnatie ook, dus… Als er een God blijkt te bestaan leg ik te zijner tijd wel verantwoording af tegenover hem. Als hij het geen goede keuze vindt, dan hoor ik het wel.’
MIRJAM VAN DER LINDEN is freelance fotograaf. Zij is gespecialiseerd in editorial portretten en maakt daarnaast lifestylefoto’s, autonome portretseries en fotofilms.
PIERRE SPANINKS was tot voor kort freelance journalist. Nu doet hij als ZZP-expert onderzoek naar zelfstandig ondernemerschap en de flexibilisering van de arbeidsmarkt.