De lichaamstaal van Johannes Grützke

Duitsland koestert hem al jaren als de laatste nog levende grote kunstenaar. Toch kreeg Johannes Grützke (1937) buiten zijn vaderland weinig aandacht. Museum MORE heeft nu een primeur met ‘Der Pinsel hat gesprochen’, ‘s mans eerste museale solo-expositie.

Neêrlands eerste expositie van Johannes Grützke leverde ruim voor de opening al een klein schandaaltje op. De NOS berichtte hoe Facebook een foto censureerde van ‘Darstellung der Freiheit’ (1972). Corpus delicti was een toch relatief discreet afgebeelde naakte vrouw, geflankeerd door twee geklede mannen. In haar openvallend handtasje zien we een kam en een strip anticonceptiepillen, rond 1970 voor veel vrouwen hét symbool van vrijheid. Maar ondanks alle frivoliteit blijven venusheuvel en tepels − primair alarmsignaal voor Facebook − zorgvuldig buiten beeld. Verfijnde esthetiek viert hoogtij.

Dat is bij veel andere doeken van Johannes Grützke overigens wel anders. De meester schuwt het frontaal naakt stellig niet. Ook mannen moeten eraan geloven, in een tijd dat dit allerminst gangbaar was. Bovendien toont Grützke zonder terughouding de mens op zijn kwetsbaarst, met vertrokken gezicht, lubberende buikpartij, verslappende cellulitisdijen en stoffige voetzolen.
“Grützke is een sensualist. Zijn idioom is de lichaamstaal,” zegt Dr. Eduard Beaucamp, oud-kunstcriticus van de Frankfurter Allgemeine Zeitung en auteur van een catalogustekst.

Dwars

Wie is Johannes Grützke? Geboren anno 1937 in West-Berlijn, studeert hij daar aan de kunstacademie. In 1962 volgt hij een zomercursus in Salzburg bij Oskar Kokoschka, die hem onmiskenbaar beïnvloedt. In 1973 is hij medeoprichter van de ‘Schule der neuen Prächtigkeit’, weliswaar bedoeld als parodie op de veelheid aan stromingen binnen de kunstwereld, maar tevens een onderstreping van zijn keuze voor figuratief werken. Een dwarse keuze, want met de voltrekking van het Wirtschaftswunder is een nieuwe tijd aangebroken. Figuratieve kunst hoort bij vroeger; wie zichzelf respecteert werkt nu abstract.
Zo niet Johannes Grützke. Hij onttrekt zich aan dit verwachtingspatroon en tevens aan elke vorm van stijletikettering. Vandaar zijn ergernis wanneer sommigen zijn fotografische weergaven met het socialistisch realisme uit het Oostblok associëren: ‘realisme’ is immers weer een etiket.
Zo vaart Grützke consequent een eigen koers. Volgens Eduard Beaucamp is hij, ondanks een kunstvakopleiding, ten diepste zelfs autodidact gebleven. Want hij heeft zich het ambacht vooral aangeleerd door grote voorgangers te bestuderen: Caravaggio, Frans Hals, Rubens, Titiaan. “Zijn opleiding was het museum,” vat Beaucamp kernachtig samen.

Vervreemdend

Niet dat Grützke steeds dezelfde koers aanhoudt, integendeel. Als notoire dwarsligger en tegenspreker kiest hij zowel maatschappelijk als artistiek principieel het tegendeel van wat voor de hand ligt. Citaten als ‘Ich bin der Kontrast’ en ‘Moderne Kunst ist Blödsinn!’ spreken hier boekdelen. Vanaf circa 1980 bedient hij zich van een lossere toets, de stijl wordt minder fotografisch. Verder verwerkt hij graag een vervreemdend perspectief in zijn composities. Op veel doeken valt een gelijkenis qua penseelvoering met Frans Hals te herkennen (denk aan ‘Malle Babbe’) en qua kleurgebruik ook met de oker-en-grijze wereld van Lucian Freud.

Bij de ruim zestig werken in het MORE treft je als toeschouwer meteen de intense schilderdrift. Die verraadt zich onder meer in de barokke dan wel maniëristische grandiositeit, waarmee hij een wirwar van over elkaar buitelende lichamen in grillige poses vereeuwigt. Met zo’n opstelling vergt hij fysiek soms het uiterste van zijn modellen. Theatraliteit en weergaloze virtuositeit gaan hand in hand. ‘Europa erscheint’ (1991) ademt in alle monumentaliteit en zorgvuldige rolverdeling een even satirische als apocalyptische sfeer. Kenmerkend is hoe Grützke ook hier voortdurend zijn eigen gezicht in beeld haalt.

Compassie

“Grützke toont de mens in al zijn glorieuze gekte. Met gevoel voor ironie en met compassie,” zegt MORE-conservator Ype Koopman. En kunsthistoricus Rob Smolders rept in zijn essay (ook opgenomen in de catalogus) over ‘vrolijkheid’ en de ‘aanstekelijke lach’ van Grützkes modellen, onder verwijzing naar ‘Komm, setz dich zu uns!’ (1970). Die perceptie zal niet iedereen delen. De lach bij Grützke kan even gemakkelijk worden geduid als een wanhopig weglachen van alledaagse zorgen, fysiek verval of existentiële eenzaamheid.

Die vrijheid om er lustig op los te projecteren wordt des te groter doordat Grützke ons nooit meer vertelt dan de titel. Je mag ongehinderd mijmeren bij ‘Im Mist: Eva und Maria’ (1982) waarop hij beide Bijbelse moederfiguren (nemen we aan) in een stal-achtig decor (Bethlehem?) situeert, met naast hen een houten kribje waarin een pop ligt. Refereren de opgezette apen links en rechts aan de evolutieleer? Verwijst de mest naar vruchtbaarheid? Hoe dan ook: Eduard Beaucamp, op een bank voor het doek gezeten, laat zich weliswaar monkelend “Blasfemie…!” ontvallen (vanwege de naaktheid of de mest?), maar tegelijk zal dit schilderij juist ook gelovigen ontroeren.

Advertentie

Eva kruipt op handen en voeten in het stro. Het hoge bolle voorhoofd, de brede neusrug en het omhoogstekende achterwerk geven haar kinderlijks, iets primitiefs. Maria lijkt volwassener, misschien zelfs verder geëvolueerd. Met het kastanjebruine haar opgestoken, knielt ze met gevouwen handen en sierlijk gebogen hoofd voor haar oermoeder.
Beide vrouwen zijn allesbehalve ‘mooi’ naar de gangbare maatstaven en moeten dat ook niet zijn. Ooit plaatste Grützke een advertentie voor modellen in de krant: “Dame tussen de 40 en 50 gezocht, die voor de vervolmaking van haar gestalte meermalen moet hebben gebaard.” Grützke beseft dat de sporen van intensief leven een lichaam interessanter maken. En “…dat iedere mens in staat is tot mens-zijn, of hij er nu meelijwekkend uitziet of geweldig…, iedereen kan de mensheid altijd en overal vertegenwoordigen.”

‘Der Pinsel hat gesprochen’. Te zien t/m 11 juni in Museum MORE te Gorssel. 

Mijn gekozen waardering € -

Van Friese afkomst, maar geboren en getogen op de Veluwe. Na het gymnasium deed ik één semester Nederlandse taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Daarna belandde ik op het conservatorium in Zwolle (nu ArtEZ) en begon als muziekstudent met het recenseren van concerten en cd's. Na mijn eindexamen verbreedde dit schrijfwerk zich naar meerdere genres en opdrachtgevers.
Van 1991-1998 studeerde ik daarnaast psychologie in deeltijd aan de Universiteit Utrecht.
Journalistieke aandachtsgebieden: human interest, cultuur, zingeving.