De vertaler verhaalt: Ladder naar de mist

Zeven jaar heeft het geduurd voor vertaalster Györgyi Dandoy haar noeste arbeid aan ‘Ladder naar de mist’ ¬bekroond zag worden met een prachtige, rijke verzamelbundel met Hongaarse verhalen. Ze selecteerde en vertaalde hiertoe maar liefst zesenveertig verhalen van even zo veel auteurs. Monnikenwerk dat aandacht verdient.

Ladder naar de mist. Hongaarse verhalen. Keybooks, €10,- (e-book), www.keybooks.nl

Het boek

Ladder naar de mist bevat zesenveertig verhalen van auteurs met een heel verschillende achtergrond en over zo veel mogelijk verschillende onderwerpen. Daarmee bevat de bundel het beste uit de Hongaarse literatuur van de afgelopen honderd jaar: van Ferenc Molnár tot Péter Esterházy, van István Örkény tot Krisztina Tóth en van Nobelprijswinnaar Imre Kertész tot György Spiró.

De vertaalster

Györgyi Dandoy werd in Boedapest geboren en groeide op in een tweetalig gezin waar Frans en Hongaars gesproken werd. Haar vader kwam uit het Franstalige deel van België en sprak geen Hongaars. Ook geen Nederlands trouwens: de heersende opvatting in de familie was dat Vlaams niet te leren viel. Als puber wilde Dandoy hun ongelijk bewijzen en ze schreef zich aan het einde van haar studie in voor een cursus Nederlands. 

Nog vóór de val van de muur kwam ze door haar huwelijk naar Nederland, waar ze aanvankelijk als docente Frans voor de klas stond. Hoe goed haar leerlingen Frans hebben geleerd, is onbekend; zij leerde wel in rap tempo Nederlands en rolde via kleinere opdrachten voor tijdschriften en festivals de literaire wereld in. Tegenwoordig werkt ze als vertaalster en schrijft ze stukken voor kranten: recensies en interviews met auteurs, voornamelijk voor NRC Handelsblad

 
 

Wat is de drijfveer geweest achter het samenstellen van ‘Ladder naar de mist’?

‘Het initiatief kwam van een uitgever die op dat moment bezig was met een serie bundels van verhalen uit verschillende landen. Het was een zeer prestigieus project, maar door het ineenstorten van de boekenmarkt werd er gaandeweg gereorganiseerd, gerationaliseerd en heroverwogen… zodat ik aan het einde van de rit met een mooie selectie zat die niet zou worden uitgegeven. Ik kwam in contact met Jasper Maassen, die bezig was een uitgeverij op te richten voor literatuur uit Centraal- en Oost-Europa. Jong als hij is beschikt hij van een enorme kennis van het culturele erfgoed van het gebied en zijn enthousiasme heeft me overgehaald om de verhalen bij hem te laten uitkomen. Ik vind het spannend, want een uitgeverij die voornamelijk digitaal uitgeeft, is nog zeer ongewoon, en, eerlijk is eerlijk, ik mis wel de geur van de inkt, het geluid van het omslaan van de bladzijden en het fysieke gewicht van het boek. Maar alles wijst erop dat lezen vanaf een scherm in de nabije toekomst dé manier van lezen wordt, en nu ga ik goed met de tijd mee, lijkt me.’

Kun je iets vertellen over de opzet van het boek, de lijn die je volgt en de keuzes die je hebt gemaakt?

‘Eerst moest ik de periode afbakenen. Het ging om ‘moderne’ verhalen, daarom heb ik geen stukken van de laat negentiende-eeuwse reuzen van de Hongaarse letteren in de bundel opgenomen. Jókai, Gárdonyi en Mikszáth hadden een enorme invloed op de volgende generaties, niet alleen in de ontwikkeling van stijlen en onderwerpen, maar ook in de aanvaarding van de maatschappelijke rol van de schrijver als intellectueel. In de Hongaarse letteren geen ‘vorm of vent’-discussie, het is duidelijk ‘vorm én vent’, ongeacht aan welke kant de ‘vent’ staat.

De onderlinge referenties vond ik één van de belangrijkste aspecten bij het samenstellen. Voor mij is de literatuur in mijn moedertaal een organisme, een levend wezen, waarin alles met alles samenhangt – volkssprookjes, verhalen, romans, gedichten, maar ook muziek met een eigenzinnig ritme en cadans.

Wat deze verhalen verder nog verbindt, is, dat ze samen het grotere verhaal van Hongarije van de afgelopen eeuw vertellen. Tenminste, dat is wat ik ontdekte bij het uitzoeken, toen het holistische karakter van de selectie me steeds duidelijker werd – ze zijn allemaal onlosmakelijk verbonden met de geschiedenis en de maatschappelijke toestand van het Hongarije waarin ze zijn ontstaan. En… in sommige gevallen heel treurig eigenlijk: ze zijn vandaag de dag nog steeds, of opnieuw, bijzonder actueel.

Bij de keuze had ik maar één beperking: niet meer dan één verhaal per auteur. Ik keek dus naar de schrijvers van wie er de afgelopen tien, twintig jaar werk in het Nederlands is uitgegeven – mijn ervaring is dat kennismaken met iets nieuws makkelijker gaat als je het met iets bekends kunt verbinden. Dat waren bij voorbaat al vrij veel auteurs, van Dezs? Kosztolányi en Margit Kaffka aan het begin van de twintigste eeuw, tot aan Attila Bartis en Péter Esterházy, aan het begin van de eenentwintigste. Rond het jaar 2000 was er in Nederland veel interesse voor de Hongaarse literatuur: Sándor Márai werd een wereldwijde ‘hit’, vervolgens kreeg Imre Kertész in 2002 de Nobelprijs, en Magda Szabó iets later de Prix Fémina… die interesse lijkt nu enigszins weg te ebben, maar desondanks verschijnt er elk jaar nog wel een uit het Hongaars vertaald boek. Met de Man Booker International Prize voor László Krasznahorkai wordt de belangstelling hopelijk opnieuw aangewakkerd.

Van sommige zeer bekende schrijvers vind je juist géén verhaal in de bundel. Van György Konrád bijvoorbeeld was praktisch alles al in het Nederlands verschenen. Péter Nádas is niet van het korte genre, al zijn kortere proza is zo’n tien jaar geleden vertaald en gebundeld onder de titel Minotaurus. Van Magda Szabó en Pál Závada moeten ook weer eens romans vertaald worden. En Márai… dat is een verhaal apart. Ik vind hem eerlijk gezegd wat overgewaardeerd als schrijver en vooral als ‘denker’, hoewel zijn eerste roman, ‘De opstandigen’, vertaald door Henry Kammer, een juweeltje is. Márai’s observaties zijn haarscherp en zijn beste korte stukken zijn misschien dan ook die van de ‘snelle literatuur’, zijn journalistieke werk. Ik had zijn onheilspellend minutieuze verslag van Hitlers redevoering in het sportstadion van Berlijn voor deze bundel vertaald. Het verscheen in de krant ‘Újság’ op 29 januari 1933 – het stuk zou bovendien prachtig contrasteren met het verhaal van Károly Pap, uit hetzelfde jaar, over een rabbijnenzoon die net zo wil zijn als de jongens die niet bang zijn en niet joods zijn… maar helaas, Edizioni Adelphi, de uitgever in Italië die de rechten op het hele Márai-oeuvre bezit, heeft daar een stokje voor gestoken en de toestemming geweigerd, met als reden dat het oeuvre in Nederland bij één uitgever moet blijven. Dus blijft dit stuk van Márai onbekend – een gemis, en ook erg spijtig voor het ‘grote verhaal’, maar niets aan te doen.

Wat het grote verhaal betreft, was Esterházy’s stuk als slot een bijzonder gelukkige vondst. Het spel dat hij speelt met zijn ik-verteller Kornél Esti, het beroemde personage en alter ego van Kosztolányi, illustreert precies wat ik wilde laten zien over de samenhang in de Hongaarse literatuur. Er staat geen Esti-verhaal van Kosztolányi in de bundel, die zijn immers recent in de vertaling van Mari Alföldy in het Nederlands verschenen, en hopelijk kent de lezer Esti nog wel.

Verder vond ik het belangrijk om te laten zien hoeveel verschillende stemmen er zijn, hoeveel verschillende invalshoeken, uit al die verschillende streken binnen en buiten het moederland, waarvan de grenzen de afgelopen eeuw meer dan eens ingrijpend veranderden.

De verhalen heb ik in volgorde van ontstaan of verschijning gerangschikt, met een korte biografie van de auteur, soms net zo spannend als fictie. Hopelijk werkt dat verhelderend.’

Bestaat er zoiets als typisch Hongaarse literatuur?

‘Typisch Hongaars is wat mij betreft hoe de verschillende invloeden samensmelten, aangepast en geïntegreerd worden, zoals dat feitelijk ook in de taal is gebeurd. Wie geen Hongaars kent, zal maar zelden opmerken welke oorsprong woorden als “iskola” (school), “muszáj” (noodzakelijk) of “kukorica” (maïs) hebben (resp. Latijn, Duits, Slavisch). Of  “malom" (molen, Nederlands) of "kicsi" (klein, Turks). Eeuwenlang is het in de Karpaten-bekken een komen en gaan geweest – de Hongaren zelf kwamen ook elders vandaan en gingen zo af en toe nog hier en daar kijken – en net buiten het gebied zijn er zo veel verschillende talen, religies en culturen. Russische, Duitse, Franse ideeën hebben allemaal hun weg gevonden en het denken beïnvloed. Eind negentiende, begin twintigste eeuw was Hongarije 'booming', en werd op verschillende gebieden van de wetenschap, van wiskunde tot psychiatrie, toonaangevend.  Door de grote trauma's van de twintigste eeuw is hier steeds minder van over. Wat opvalt is de intensiteit van het leven. De fotograaf Hans van der Meer, bij wie ik het kijken wilde leren, riep een keer met enige jaloezie uit: 'Wat hebben jullie Hongaren allemaal een indrukwekkend verleden!'  Hij was toen getrouwd met een Hongaarse fotografe, en inderdaad, heel anders dan ik, maar ook zij had een bewogen familiegeschiedenis. Het is vaak zwaar, somber stemmend, maar je voelt dat je leeft. Er vloeien grote thema’s uit voort, zoals de vraag of je ervaringen kunt delen (denk aan het oeuvre van Ottlik en Kertész), hoe je door je ontbrekende vader wordt gevormd (de vaderroman als categorie, bij Nádas, Esterházy en anderen), hoe het vaak onbekende, want verzwegen verleden in je leven aanwezig blijft.’

Je vertelde dat je bij het selecteren ook veel gruwelijkheden tussen het materiaal vond – soms zelfs te groot om mee om te kunnen gaan.

‘Ja. Zoals ik net al zei: het leven is er intens, en vaak intens zwaar. De koppigheid waarmee mensen soms vasthouden aan oude structuren, vaak tegen beter weten in, en de verwoestende gevolgen die dat heeft voor de ziel van de individu, is huiveringwekkend. Het rauwe realisme van het plattelandsleven bij Móricz, bijvoorbeeld – bij zijn verhaal 'Barbaren' mag je ook naar Allegro Barbaro van Bartók luisteren. Ik was dan ook heel blij dat Frans van Nes bereid was sommige van deze verhalen te vertalen – het resultaat is prachtig. Ik kan erg neerslachtig worden van de uitzichtloosheid, en een aantal van die verhalen blijkt nog steeds en opnieuw treurig actueel. Al moet ik bij sommige tegelijk ook hardop lachen, om de zachtaardige man die even een flesje splijtstof gaat kopen in het verhaal van Örkény, of  om de “balkanisering van Denemarken, geleid door de Oerdenen, van György Spiró, die om een verkeerde interpretatie van een regel uit Hamlet (“Denmark's a prison”) de Derde Wereldoorlog ontketenen.’

Je koos twee verhalen uit ‘Ladder naar de mist’ als voorproefje. Waarom deze twee?

‘Örkény  staat synoniem voor “absurd". Of hij de oorlog, de tewerkstelling aan het Oostfront als onbewapend kanonnenvlees  – hij had joodse ouders –  heeft overleefd dankzij zijn unieke gevoel voor humor, je kunt er natuurlijk alleen naar gissen. Ze stierven met zo velen, mensen als hij, schrijvers, dichters, uitgevers, vertegenwoordigers van uitgeverhuizen (mijn grootvader), ze waren ook met zo velen… Örkény overleefde, paste zich aan het nieuwe systeem aan, maar toch bleek hij veel te bourgeois. Hij oefende zelfkritiek en bleef  lachen om de gekte om zich heen, die, zoals hij laat zien, niet afhangt van de hoedanigheid van welk systeem ook, maar universeel is.

Háy is van mijn generatie; hij werd bekend door zijn roman over de Turkse tijd die een radicaal andere toon en invalshoek heeft dan de grote, beroemde roman van Gárdonyi, tot de dag van vandaag verplichte literatuur.

Háy – en ook Darvasi, in deze bundel vertegenwoordigd met een verhaal onder zijn pseudoniem Ern? Szív – brak met die romantiserende kijk op een heldhaftig verleden. Het verhaal van Háy in deze bundel gaat over het leven, beter gezegd de dood, van een doorsnee echtgenoot met een doorsnee leven, een doorsnee gezin. Een verhaal van nu, het overkomt ons allemaal, zo rustig en heftig, ingewikkeld en simpel tegelijk.’

Welke schrijvers zijn jouw persoonlijke favorieten?

‘Ik hou van een lichtvoetige, elegant ironische, stedelijke toon. Antal Szerb – van hem heb ik ook twee romans vertaald, ‘Reis bij maanlicht’ en ‘De Pendragonlegende’ – is een van mijn lievelingsauteurs. Károly Balla uit Oekraïne kende ik al langer als dichter en als blogger met een zeer brede visie. Ik vind het intrigerend hoe hij zonder verbittering vasthoudt aan zijn taal – daar probeer ik een voorbeeld aan te nemen – en zijn gematigde, tolerante opvattingen in een land dat, om het maar met Spiró’s woord te zeggen, “krankzinnig” geworden is. Alleen al de titel van zijn verhaal vond ik zo mooi poëtisch dat ik die verkoos als titel voor de hele bundel.’

Neem ook een voorproefje uit deze bundel Hongaarse verhalen, en lees twee verhalen uit 'Ladder naar de mist'.

A•Quattro•Mani reist de wereld over voor recensies van de mooiste literatuur en persoonlijke, exclusieve interviews met schrijvers die ertoe doen. Ze publiceren in TPO Magazine, en op Blendle/Cafeyn. Klik hier voor een overzicht.

Niets missen? Neem een abonnement op A•Quattro•Mani bij TPO Magazine.

Volg A•Quattro•Mani ook op Twitter en Facebook.

Mijn gekozen waardering € -