‘Deere’: poging tot dialoog tussen dader en slachtoffer na seksueel misbruik

De 28-jarige Evert werkt bij een visverwerkingsbedrijf. Hoewel strenggelovig, is hij niet afkerig van cocaïne. Als hij op straat een 15-jarige scholiere tegenkomt, knoopt hij een gezellig praatje aan. De rest is geschiedenis – en die lezen we in de debuutroman van Petra Madelon de Graaf.

‘…Hoe vaak ik zijn hand ook wegduwde, telkens vond hij een nieuwe plek om mij aan te raken. (…) Ik was inmiddels zo verstijfd van angst dat ik niet reageerde. Hij pakte mijn hand en legde zijn piemel daarin. Ik deed niets. Ik had helemaal geen controle meer over mijn lichaam.’

Aan het woord is Petra, een 15-jarige vwo-leerlinge. ‘Hij’ − die in het boek Evert heet − is een welbespraakte vishandelaar van tegen de dertig. Het vervolg van deze scène zal ik niet verklappen, maar dit is meteen het meest expliciete fragment uit Deere. Gedetailleerder wordt het niet, althans niet wat seksuele handelingen betreft. Deere zoomt namelijk wel uitgebreid in op het verwerkingsproces van Petra zelf en dat van Evert. Jazeker, ook dat van Evert. Dit is een van de weinige ervaringsverhalen waarin het slachtoffer in alle redelijkheid de dialoog aangaat met de dader. En die staat daar verrassend genoeg voor open, sterker nog: hij lijkt niet eens een onaardige man.

Decor

Deere is het gedeeltelijk autobiografische romandebuut van Petra Madelon de Graaf: de aanranding die ze beschrijft vond in 2008 plaats. In Spakenburg, inderdaad, dat als decor voor heimelijk misbruik bijna cliché aandoet: een pittoresk vissersdorp waar conservatief protestantisme de sfeer bepaalt. Een hechte, hardwerkende gemeenschap waar iedereen elkaar kent, met een navenante sociale controle. Onder die deugdzame bovenlaag zindert niet alleen de verboden seksuele begeerte, maar gaat ook het nodige middelenmisbruik schuil, iets waarvoor men liever de ogen sluit.
Ondanks de voelbare beklemming van een restrictief kerkelijk milieu wordt overigens noch Spakenburg, noch de godsdienst belachelijk gemaakt. Her en der schemert er zelfs liefde doorheen: voor oma, de klederdracht, de botters, het water.

Nu ben ik zelf opgegroeid in de omgeving van Elburg: ook een Zuiderzeestadje met botters, een haven, een visafslag en een sfeerbepalend protestantisme. En ik herken veel in Deere; dingetjes waarvan mensen zich waarschijnlijk niet of nauwelijks nog bewust zijn. De sociale controle, met inbegrip van het omzien naar elkaar. De trots op het eigen cultuurgoed. Maar ook de grote emotionele afstand tot het onbekende, het nieuwe (‘Je bent toch niet zo’n rare vegetariër geworden?’ reageert Petra’s oom als ze zegt minder vlees te willen eten). Dus ja, voor mij is dit boek ook een beetje thuiskomen.

Broeierig

Wat meteen opvalt is de heldere verteltrant, waarbij gedetailleerde observaties de grote lijn niet verstoren. De Graaf koos voor de ik-vorm, waarbij Petra en Evert beurtelings hun innerlijke monologen met ons delen. Met het show, don’t tell-principe zit het wel goed: onbenoemd stijgt de vislucht op uit de bladzijden. Ook aan de onderhuidse broeierigheid en het gegniffel valt niet te ontkomen, getuige een terloopse zin in de beschrijving van een bruiloft:
‘Een serveerster kwam langs met een grote schaal met bitterhapjes. Ome Joop bekeek haar van top tot teen. (…) Nadat iedereen een hapje had gepakt, gaf oom Andries haar een klap op haar billen.’

Een punt van kritiek zou kunnen zijn dat Evert in het boek een iets andere ‘stem’ had mogen krijgen. Er is nu geen stilistisch onderscheid tussen het relaas van een academisch opgeleide filosofe en dat van een pragmatische visboer. Toch blijkt dit een afgewogen beslissing, licht De Graaf toe als ik haar op Twitter in DM bevraag. Ze had Everts tekst bewust ‘niet te eenvoudig’ gemaakt.  Ze wilde het boek aangenaam leesbaar houden, maar brengt ook in dat ‘hij natuurlijk wel in de kerk is opgegroeid waar toch vrij complexe teksten op wekelijkse basis worden gelezen.’
Dat laatste argument houdt zeker steek: in behoudend-calvinistische kringen komen kinderen al vroeg in aanraking met de archaïsche taal en rijke metaforiek van Bijbel- en liedteksten.

Toxic masculinity

Uiteraard zullen sommige lezers zich bevestigd voelen in hun vooroordelen: zie je nou wel wat die grefo’s allemaal stiekem uitspoken! Maar nee, dat is voor mij niet de strekking van het verhaal. Immers, in alle gesloten gemeenschappen met een eigen subcultuur en duidelijke machtsverschillen loert een verhoogd risico op (ook seksuele) grensoverschrijding: kerken, kostscholen, scouting, de sportwereld, de academische wereld.
De kern van het probleem ligt dieper, is universeler en wordt door Evert zelf blootgelegd één zinnetje.
‘Ik was gewoon een jager,’ zo verklaart hij de aanranding.
Wat hij hiermee onder de aandacht brengt, is de ouderwetse man-vrouwverhouding. En dan met name het aspect ervan dat toxic masculinity heet. Giftige mannelijkheid. Een term die stamt uit de jaren tachtig en sinds 2010 steeds meer in zwang is geraakt. Een term ook die niet manvijandig moet worden opgevat; integendeel!
We hebben het hier over de eeuwenoude culturele norm die mannen is opgelegd: ze moeten sterk zijn, dominant, competitief, zakelijk en liefst ook gespierd. Ze zijn de kostwinners, de bazen, de leiders. De versregel ‘Een man mag niet huilen’ (Pierre Kartner, 1972) vat die norm even bondig als pijnlijk samen. Pijnlijk, want tot de keerzijde van al mannelijke ‘deugden’ behoren gebrek aan sensitiviteit, verdrongen emoties, angst om te falen en overcompensatie door machogedrag.

Het is precies dit wat Deere inzichtelijk maakt. Evert bekijkt alle vrouwen met een taxerende blik en voelt zich snel uitgedaagd. Een greep uit ’s mans overpeinzingen:
‘Janet was dertig en nog niet aan de man. Een ongetrouwde vrouw van die leeftijd was in dit dorp als een overrijpe banaan. Die at je alleen als er niets anders over was.’
En bij een tankstation: ‘Er was niemand behalve een meisje achter de kassa. (…) Haar decolleté lachte me tegemoet. Tergend langzaam bediende ze de kassa, alsof ze wilde dat ik langer naar haar borsten keek. (…) Ik schatte haar in de twintig, want welke tiener had nu zulke tieten?’
Oké, hier rijst de vraag: hoe weet De Graaf eigenlijk wat Evert allemaal dacht? ‘Voor een groot deel aan de hand van gesprekken met hemzelf,’ luidt haar antwoord. ‘Hij heeft me namelijk echt heel veel verteld! Maar ik ben later ook nog de literatuur ingedoken.’

Vergeving

Hoewel de inmiddels volwassen Petra hem stevig confronteert, brengt ze een verbluffend geduld op. Keer op keer legt ze hem uit wat het misbruik met haar heeft gedaan. Zonder veel resultaat: het kwartje valt niet. Zijn voorstel aan het einde van een indringend gesprek − ‘Zullen we elkaar een knuffel geven om het af te sluiten?’ − spreekt boekdelen.
O zeker: Evert piekert, onderzoekt zijn geweten en probeert het op zijn manier weer goed te maken met Petra. Maar hij komt niet veel verder dan een verwijzing naar het mannelijk jachtinstinct en een bijna dwingend aandringen op vergeving. Ook al betuigt hij naderhand omstandig spijt over het gebeurde en plengt hij zelfs enige tranen, de angst voor gezichtsverlies binnen de dorpsgemeenschap weegt kennelijk zwaarder dan wroeging en mededogen.

Vis, verslaving, godsvrucht en seksueel wangedrag in Spakenburg, zo somt de achterflap op. Wie vervolgens veel drama en/of smeuïge details verwacht, zal misschien teleurgesteld zijn. Maar in alle toegankelijkheid schenkt Deere je een verhelderende blik op het denkpatroon en de drijfveren van ‘klassieke’ mannen als Evert, én op de manier waarop veel vrouwen gewoontegetrouw, meestal onbewust, het spel meespelen.
Opeens daagt het besef: we kennen allemaal wel een Evert. Soms is hij de visboer, soms ook de huisarts, de gymleraar, de dominee of de CEO van het bedrijf waar je werkt. Dus hopelijk houdt Deere een spiegel voor aan iedereen die nog niet ten volle beseft hoe traditionele man-vrouwverhoudingen − inclusief het beeld van de dominante, viriele man die altijd raad weet – nog altijd zijn of haar leven beïnvloeden.

Petra Madelon de Graaf / Deere (roman)
De Arbeiderspers, oktober 2022. 222 blz.

Mijn gekozen waardering € -

Van Friese afkomst, maar geboren en getogen op de Veluwe. Na het gymnasium deed ik één semester Nederlandse taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Daarna belandde ik op het conservatorium in Zwolle (nu ArtEZ) en begon als muziekstudent met het recenseren van concerten en cd's. Na mijn eindexamen verbreedde dit schrijfwerk zich naar meerdere genres en opdrachtgevers.
Van 1991-1998 studeerde ik daarnaast psychologie in deeltijd aan de Universiteit Utrecht.
Journalistieke aandachtsgebieden: human interest, cultuur, zingeving.