Frénk van der Linden(1957) staat bekend om zijn tegendraadse interviews met politici, kunstenaars en mediafiguren, waarin hij intieme vragen niet schuwt. Voor de documentaire Verloren Band interviewde hij zijn eigen ouders, die elkaar veertig jaar niet hadden gesproken. Een gesprek over zijn familie, de verschraling van de Nederlandse journalistiek en zijn eigen groei als interviewer én als mens. ‘Je moet het leven recht in de ogen durven kijken.’
Frénk van der Linden was nog maar een schooljongen toen zijn ouders uit elkaar gingen en voor het laatst contact hadden. Toen bij zijn moeder de ziekte van Alzheimer werd geconstateerd, besefte hij dat er weinig tijd restte om zijn ouders weer met elkaar te laten praten. Samen met regisseur-producent Gisela Mallant, een goede vriendin die hij nog kent van de School voor de Journalistiek in Utrecht, maakte hij een film waarin hij zijn ouders apart van elkaar interviewde over hun liefde en scheiding. Op die manier probeerde hij hen nader tot elkaar te brengen.
De gesprekken zijn zo persoonlijk dat je je afvraagt: waarom moet daar een camera bij?
“Je moet je voorstellen: bij verjaardagen kwam mijn vader bij wijze van spreken ’s morgens langs, en als hij weg was kwam mijn moeder op bezoek. Bij huwelijken en begrafenissen was het een heel geregel, een soort Verenigde Naties in familievorm, om te voorkomen dat ze elkaar zouden zien. Bovendien, en dat is nog veel belangrijker, had ik een groot verlangen om de verhoudingen te normaliseren. Mijn zus Désirée en ik hebben van alles geprobeerd; elkaar kort zien op een verjaardag wilden ze niet, elkaar een brief schrijven ook niet.”
Van beide kanten niet?
“Vooral niet van de kant van mijn vader; vooral de laatste jaren was voor mijn moeder alles wel een optie. Zij had een groot verlangen om vergeven te worden door mijn vader, voor haar weglopen naar een andere man, en daar kwam ook een sterk schuldgevoel bij. Mijn vader wilde er niets van weten en bleef in zijn iglo zitten. Pas na het overlijden van zijn tweede vrouw, mijn stiefmoeder, kwam er iets van beweging. Mijn idee was om ze afzonderlijk te interviewen op een stoel voor de camera, zodat ze naar elkaar konden kijken zonder dat ze met elkaar hoefden te praten. Tot mijn grote verbazing zeiden ze allebei direct ja. In overleg met mijn beste vriendin, Gisela Mallant, al jaren programmamaker bij de televisie, wilden we er een echte documentaire van maken. Gisela heeft een supergevoelige sociale antenne, is heel zorgvuldig, heeft een groot empathisch vermogen en houdt haar woord. Voor zo’n intiem project als dit is dat essentieel. Ook is ze niet bang voor mij en kan ze me op m’n kloten geven als dat nodig is. Zij vond dat ik mijn ouders in hun eigen huis zou moeten filmen, waar ze het meest op hun gemak zijn. Gisela vond het belangrijk dat ik mij niet verschool achter de rol van interviewer, maar echt als zoon in beeld moest komen. Kijkers moeten zich kunnen identificeren.”
De grote kracht van de film is dat die oprecht en integer overkomt. Het had ook makkelijk voyeuristisch kunnen worden.
“In het begin van de film laat mijn vader mij een foto zien van mijn moeder toen hij haar leerde kennen. ‘Wat een mooie vrouw was dat toch eigenlijk hè, Frénk.’ Daarna zie je mijn moeder door het gezinsboek bladeren en zegt zij dat er iets is dat vreselijk aan haar trekt, maar nooit opgelost is geworden. Vanaf dat moment wordt de film chronologisch verteld: hoe ze elkaar leren kennen en hoe ze uit elkaar gaan. De setting is typisch Hollands, met de tulpenbollen van Hillegom, en tegelijkertijd is het liefdesdrama dat zich daar afspeelt universeel. Na afloop van een vertoning tijdens het Nederlands Filmfestival in Utrecht kwam er iemand naar me toe die zei: ‘Ik heb nog nooit zo gehuild om een film die geen tearjerker is.’ Dat vind ik een ultiem compliment.
“Je zou kunnen zeggen dat ik als kind veel te vroeg volwassen heb moeten worden. Voortdurend pendelen tussen mijn ouders om het maar goed te laten gaan. Dat is niet een positie waarin je je door emoties laat leiden. Na de scheiding, toen ik twaalf was, ontstond er een overlevingsmechanisme om mijn emoties weg te duwen. In onze ogen was mijn moeder de schuldige, zij liet ons in de steek. Mijn vader was op van de zenuwen, hij stak het ene shaggie met het andere aan en speelde met zelfmoordgedachten. Ik moest koken en samen met Désirée het huishouden doen. Mijn vader gaf mij elke vrijdag zijn loonzakje, en hij kreeg van mij zijn zakgeld.”
Ontroerend is de scène waarin je moeder vertelt dat ze in het geheim bloemen ging leggen op het graf van je stiefbroertje Benno, die stierf toen hij anderhalf was.
“Er zitten veel dingen in deze film waarin kijkers zich kunnen herkennen. Zoals een scheiding, een ziekte als alzheimer, het verlies van een kind. Er is altijd wel een aspect in deze film waarvan iemand zegt: dat raakt ook mij. Na de première in Utrecht kwam er een vrouw van tachtig naar me toe. Zij vertelde dat ze al 35 jaar iemand vanwege grote pijn mijdt als de pest, maar ze besefte na het zien van deze film dat het zo niet langer kon.”
Heeft het maken van deze documentaire jou ook enigszins geholpen?
“Ik kan nu voor het eerst in lange tijd weer huilen. Er is een steen van mijn borst gevallen. Maar belangrijker is dat ik heb geleerd te vergeven. Ik had veel verdriet en woede door die ellendige scheiding. Nu begrijp ik mijn ouders veel beter dan eerst en kan ik ze echt in mijn armen sluiten. Bovendien ben ik zielsgelukkig omdat ik door het maken van deze documentaire het vertrouwen heb gekregen om mijn vriendin, Annet, ten huwelijk te vragen.”
Stel dat je ouders elkaar inderdaad weer gaan zien na het bekijken van deze film, wat heeft dat dan voor gevolg?
“Als ze elkaar zouden gaan zien, zou dat veel rust geven. Je moet het leven soms recht in de ogen durven kijken, de pijn en wrok achter je kunnen laten. Dat helpt je als mens verder. Ik zie ook dat mijn vader er echt onder lijdt dat hij zo boos en verdrietig is. Als hij die woede zou overwinnen en mijn moeder haar wroeging zou kunnen uitspreken, dan is dat voor beiden een enorme verlossing.”
Het gesprek komt op de huidige (televisie)journalistiek, waar hij zich steeds meer aan ergert. Hij ergert zich aan hypes en aan valsheid, aan confrontatie om de confrontatie, aan oppervlakkigheid. Hij bespeurt bij de omroepen een verschraling: minder nuance, minder schoonheid en minder echt bijzondere programma’s. Er wordt bezuinigd op research bij interviews, terwijl er grif 50.000 euro wordt betaald voor het decor van een talkshow. Er worden nog wel kwaliteitsprogramma’s gemaakt, zoals NOVA, Pauw & Witteman, In Europa en Zembla, en ook het radioprogramma Kunststof en de digitale zender Het Gesprek kunnen zijn goedkeuring wegdragen, maar al met al wordt het steeds minder, vindt hij.
In je eigen loopbaan is een duidelijke ontwikkeling te zien: van ambitieuze draufgänger tot een meer uitgebalanceerde interviewer die de geïnterviewde echt wil begrijpen.
“Wat de film Verloren band mij duidelijk heeft gemaakt, is dat de journalistieke route die ik vijf of zes jaar geleden ben ingeslagen de goede weg is. Ik ben nog steeds erg ambitieus, maar ik zou me ervoor schamen als dat ten koste zou gaan van mijn persoonlijke relaties met mensen. Ik zie mezelf als een fundamentalistische antidogmatist, ik geloof niet in het omarmen van dogma’s. Ik leef vanuit de twijfel, dus moet je je werkelijk verdiepen in mensen.
“Grofweg zijn er drie fases in mijn journalistieke werk. De eerste tien jaar vol erin, dikwijls met de bijl, soms ook met een pincet. Het afmaken van CDA’er Helmer Koetje past daar in. Later heeft hij in een verzamelbundel van interviews de kans gekregen om te vertellen dat ik hem veel schade heb berokkend.”
Was dat blinde ambitie?
“Ja, en de wil om mezelf te bewijzen, omdat ik thuis niet gezien werd. Maar je kan ook zeggen: geesteskracht, plezier, een authentieke drift om mensen te begrijpen en het bestaan te doorgronden.
“Dan de middenfase na mijn scheiding. Ik ontdekte dat mensen en de wereld veel gecompliceerder waren. Dat vertaalt zich ook naar mijn werk, ik schreef vele monoloog-interviews voor NRC Handelsblad. Je verplaatst je helemaal in de huid van de ander. De laatste jaren kijk ik van situatie tot situatie wat de beste aanpak is. Soms heel meelevend, andere keren pittig aanpakkend. Zoals Sartre zei: ‘La vérité est dans la situation.’ Als je ouder wordt, ga je ook beseffen dat je niet de navel van de wereld bent. Er zijn meer mensen op de planeet dan ik. Ik sta nu veel meer open voor de waarde die mensen zelf aan dingen toekennen, zonder mijn kritische vermogen te vergeten. Ik heb meer en meer de behoefte om de kloven tussen mensen te verkleinen en mensen in hun waarde te laten. Vandaar de film Verloren band en ook de bundel interviews, Let’s Make Love, samen met mijn vriendin Annet (journaliste bij het AD – red.) gemaakt over relaties tussen Nederlanders en allochtonen.
“Nu heb ik langzamerhand een grote gereedschapskist bij me als interviewer. Daarin zitten een bijl, een speld, een cirkelzaag, een watje met alcohol, een figuurzaag en een boor. Maar ook een streling, een luisterend oor en zelfs een warm bad, als het nodig is.”
Wordt die gereedschapskist nu voller of leger?
“Steeds voller, meer instrumenten. Maar de paradox is dat ik in toenemende mate besef dat techniek niets betekent. Iemand met weinig techniek die makkelijk contact maakt, erg nieuwsgierig is en oprecht geïnteresseerd, die kan hoge ogen gooien.”
Je staat erom bekend dat je je minutieus voorbereidt op interviews. Heeft dat te maken met perfectionisme of onzekerheid?
“Allebei. Bij een interview zit je signatuur in het portret, net als bij een schilder. De manier van vragen zegt veel over de journalist, wat hem bezig houdt. Perfectionisme is denk ik de vermomming van de angst. Je bent bang dat je faalt. Bij elk stuk dat ik inlever, denk ik dat de eindredacteur zegt: ‘Dit is niks, het was ook nooit wat en, sterker nog, het gaat nooit iets worden.’ Daarom ben ik zo perfectionistisch; omdat de angst zo groot is, komt er veel energie vrij om het zo goed mogelijk te doen. Maar ik word er meer ontspannen in, getuige de marathoninterviews die ik totaal onvoorbereid doe voor RTV-Noord-Holland en Het Parool.”
Je stelt soms heel extreme vragen, zoals aan burgemeester Job Cohen, of hij nog seks heeft met zijn vrouw die aan MS lijdt. Of aan acteur Peter Blok of hij vree met zijn vrouw Maria Goos toen zij borstkanker had. De schrijver Max Molovich schreef in een boze blog: “Job Cohen schijnt daar op nog geantwoord te hebben ook. Alsof ik dat verdomme wil weten (-) het lijkt allemaal openhartig, maar het is gewoon onbehoorlijk, schaamteloos en exhibitionistisch. Alsof er niks meer privé mag zijn… een ziekte van deze tijd!…”
“Je hebt daar een punt; misschien ga ik soms over de grens. Job Cohen kwam binnen in de studio van RTV-NH in zijn keurige pak, hij zit altijd in die vorm gevangen, dus vroeg ik hem zijn jasje uit te doen en met mij op de grond te gaan zitten en over seks te praten. Dat vond hij goed; de erotiek was mijn breekijzer en het werkte.
“Mijn reactie op Molovich? Zo kun je het ook zien. Ik kan alleen maar zeggen dat als mijn geweten had gezegd: foute route, dat ik het dan niet gedaan had, en ook niet als Cohen het niet zou willen. De scheidslijn tussen voyeurisme en op een inhoudelijke manier over iets intiems praten is flinterdun. Het kan zomaar gebeuren dat je aan de verkeerde kant van die grens komt. Dat is mij ook gebeurd, zoals met Peter Blok, en ook bij Annemarie Jorritsma, toenmalig minister van Verkeer en Waterstaat, die ik vroeg of ze weleens jarretels en netkousen droeg. Er was totaal geen politieke relevantie. Maar ik vind dat je over seks, onze raison d’tre, kunt praten op een manier die enig niveau heeft. Hopelijk doe ik dat meestal. Ik denk dat zo ongeveer de enige zin van het leven is dat we het doorgeven.”
Nog even terug naar Cohen. Wie heeft er belang bij dat jij dat vraagt?
“Iemand oefent niet alleen zijn vak uit, maar is ook een mens met zijn ethiek en eigen worstelingen. De manier waarop hij met persoonlijke dingen omgaat, is vaak veelzeggender dan een standpunt over politieke zaken. De kern van je moraal komt dan vaak boven, waar je grenzen liggen. Voyeurisme begint als je het over intimiteit hebt om die intimiteit zelf, als die niet ten dienste staat van een diepgravend portret. Ik ben altijd op zoek naar het kruispunt tussen die beslissingen die een mens neemt in zijn vak, met name gestuurd door persoonlijke ervaringen, en de invloed die de werkomgeving heeft op zijn handelen. Het scharnierpunt tussen privé en professie, dáár ben ik naar op zoek. Daar zit het echte portret. Het gaat om de delicate balans tussen die twee dingen. Regelmatig heb ik interviews gemaakt die te persoonlijk zijn of juist te zakelijk. Het vinden van die balans is ook hondsmoeilijk!”
Ten slotte nog een uitspraak van jou uit een interview met Coen Verbraak in Vrij Nederland: “Het vak heeft me uiteindelijk wel gebracht wat ik zocht. Alleen lag de echte winst in het dal, niet op de top.” Wat bedoelde je daar precies mee?
“Je leert weinig van dingen die goed lopen. Ik heb veel meer opgestoken over de journalistiek en over mijzelf op de momenten dat ik in de fout ging in de liefde en als interviewer. Eind jaren negentig maakte ik voor NRC Handelsblad de serie ‘Geloof, Dood & Liefde’. Ik worstelde toen zelf vanwege een scheiding ook met vragen over God, liefde en ethiek. Ik zat aan de grond, in alle opzichten, en was ook vaak erg somber in die vraaggesprekken. De levenslessen die ik in die fase leerde, kwamen voort uit de pijn van de scheiding van mijn ouders, de dood van mijn stiefbroertje Benno en het feit dat mijn vrouw Lineke en ik uit elkaar gingen, terwijl ik me ooit had voorgenomen nooit zo’n stap te zetten. Mijn ouders probeerden elkaar naar hun hand te zetten; diezelfde fout heb ik later ook gemaakt bij mijn ex-vrouw Lineke. Ze moest van mij haar Godsbeeld en de kerk loslaten, maar daar gaat iemand zelf over. Dat heb ik door schade en schande geleerd. Innerlijke groei is vaak verbonden met leed.”
HP/ De Tijd