Hij warmt op en verzuurt – oceaan in gevaar

Dit voorjaar warmde de Noord-Atlantische oceaan opvallend snel op. In de Waddenzee zwemmen tegenwoordig zeepaardjes en dorades; botten en palingen zijn praktisch uit onze wateren verdwenen. Over de hele wereld sterven koraalriffen, en er smelt meer poolijs dan er aangroeit. Regelmatig stranden er zeezoogdieren op een kust. Geen twijfel mogelijk, de oceaan is van slag.

Vele miljoenen jaren ging de oceaan zijn goddelijke gang. Aangestuurd door het klimaat, en natuurkundige en chemische processen stroomde en golfde hij over de aarde. In de immense onderwaterwereld kregen talloze organismen een eigen rol, met nauw op elkaar afgestemde kringlopen van voedsel en voortplanting. De mens was mijlenver weg.

Tot die in de negentiende eeuw door mechanisatie en andere uitvindingen zijn territorium kon uitbreiden, ook richting de oceaan. Van stoomboten tot windturbineparken en van overbevissing tot afvaldumpingen werden de wereldzeeën in toenemende mate geëxploiteerd. Lange tijd bleven de gevolgen letterlijk onder het oppervlak verborgen. Eerlijker is het te zeggen dat er vrij weinig belangstelling voor de oceaanwereld was.

Die struisvogelpolitiek is niet langer houdbaar nu de gevolgen ons als een boemerang in het gezicht slaan: de oceaan warmt op, het water verzuurt door kooldioxide (CO2), de zeespiegel stijgt. Er is overbevissing, vervuiling door microplastics en het leven van flora en fauna onder water wordt door allerlei menselijke activiteiten verstoord.

Driedimensionale wereld

 De oceaan is op afstand het grootste ecosysteem op aarde. Hij beslaat zeventig procent van het aardoppervlak en is gemiddeld drieënhalve kilometer diep. Die driedimensionale wereld omvat 95 procent van het leefbare volume van onze planeet.

Over de precieze oorzaken van huidige veranderingen wordt veel gesteggeld en gespeculeerd, maar vrijwel alle onderzoekers zijn het erover eens dat ze voor het overgrote deel zijn terug te voeren tot de mens. ‘Wij zijn de invasieve soort’, stelt Katja Peijnenburg, senior onderzoeker bij onderzoeksinstituut Naturalis: ‘De mens accepteert absoluut geen grenzen.’

Ze vervolgt: ‘Helaas weten we nog erg weinig, omdat de oceaan zo gigantisch groot is. Wel is bekend dat veel veranderingen in de oceaan terug te voeren zijn op de enorme toename van CO2 in de atmosfeer. Omdat er vaak meerdere processen tegelijk plaatsvinden, is het lastig om de juiste knoppen aan te wijzen. Uiteindelijk heeft alles invloed op elkaar.’

Veranderingen zijn terug te voeren op de toename van CO2 in de atmosfeer

Vanuit veel verschillende disciplines houden wetenschappers zich met de oceaan bezig. Zo zijn er ecologen, klimatologen, meteorologen en maritiem biologen. Er zijn biologisch oceanografen die onderdelen van het onderwaterleven onderzoeken, fysisch oceanografen bestuderen natuurkundige aspecten, chemisch oceanografen onderzoeken scheikundige processen en geologisch oceanografen richten zich op de zeebodem.

Zeebioloog Katja Peijnenburg is biologisch oceanograaf. Ze onderzoekt hoe er in de oceaan nieuwe soorten plankton ontstaan, en hoe die zich aanpassen aan de huidige snelle veranderingen. Dit laatste — evolutie in het hier en nu — is bijzonder, vertelt ze. ‘We dachten altijd dat evolutionaire processen miljoenen jaren duren, maar we zien nu dat die ook in tientallen jaren kunnen plaatsvinden. Heel interessant. Vooral organismen als plankton passen zich snel aan. Dat is positief als je ziet hoe snel omgevingsfactoren in de oceaan veranderen.

Plankton zijn alle organismen die niet tegen de stroom in kunnen zwemmen. Er is plantaardig en dierlijk plankton, maar ook bacteriën en eencellige organismen die plant noch dier zijn horen ertoe. Het zijn kreeftjes, slakjes, larven, wormen, minuscule algjes, kwallen en ketens die groter zijn dan een blauwe vinvis.

‘Plankton is van levensbelang’, legt Peijnenburg uit. ‘Door fotosynthese produceren eencellige algjes de helft van alle zuurstof op aarde, dat is dus net zoveel als álle bossen en planten samen. Ook is het plankton de basis van bijna alle voedselketens. Zonder plankton zou er geen leven op aarde zijn.’

Vleugelslakjes

De laatste jaren onderzoekt Katja Peijnenburg vleugelslakjes. Die komen in de hele oceaan voor, van de polen tot de tropische gebieden. ‘Wat mij betreft zijn ze de kanarie in de kolenmijn’, vertelt ze, ‘omdat ze zulke gevoelige graadmeters zijn. Als eerste laten ze de verzuring van de oceaan zien, die het gevolg is van de grote toename van kooldioxide. Vleugelslakjes hebben een zeer oplosbare schelp; door de verzuring is het steeds moeilijker voor ze om een slakkenhuisje te bouwen.’ (zuur lost kalk op – red.).

Verzuring is het gevolg van de grote toename van kooldioxide

Dit geldt ook voor koraalriffen (ook dieren – red.). Ook die hebben door verzuring steeds meer moeite om hun kalkskelet op te bouwen. Peijnenburg: ‘Bovendien verliezen ze hun kleur door de hogere temperatuur van het oceaanwater. Inmiddels zijn de riffen zoals we die nu kennen ten dode opgeschreven — ik doel op de kleurrijke riffen in helder water met prachtige vissen, zoals het Great Barrier Reef voor de kust van Noord-Oost-Australië. Alle programma’s ten spijt om ze genetisch op te peppen, of uit te zaaien. Een bijkomend gevolg is dat daarmee ook allerlei leven verdwijnt dat van die koralen afhankelijk is.’

In stilte vinden er grote migratiebewegingen in de oceaan plaats. Organismen — dieren en planten — zoeken hun heil richten de noord- en de zuidpool. Peijnenburg: ‘Dit geldt ook voor veel planktonsoorten, omdat het water te warm voor ze wordt ten gevolge van de grote uitstoot van CO2.op aarde, oftewel het broeikaseffect. De oceanen hebben al negentig procent van de extra warmte opgenomen. Zelfs de diepzee wordt nu warmer.’

Peijnenburg vertelt dat ze sinds het jaar 2003 in de buurt van Spitsbergen andere vleugelslaksoorten vindt dan voor die tijd. Een paar jaar eerder, rond 1997-1998 signaleerden Engelse onderzoekers al een omslag in de Noordzee en in de Noordoost-Atlantische Oceaan. Organismen verschuiven er ongeveer twintig kilometer per jaar noordwaarts. Plankton in de poolgebieden krijgt het nu moeilijk, omdat het niet verder meer kan opschuiven.

Ook in de buurt van de evenaar ontstaan er problemen. Peijnenburg: ‘Logischerwijs neemt de diversiteit daar nu af, omdat soorten wegtrekken. In principe kunnen daar ook nieuwe soorten ontstaan, maar als het te warm wordt voor primaire reproductie, houdt het gewoon op. Er zijn steeds meer dead zones waar het te warm is en zuurstof verdwijnt.’

Mismatches

‘In hoeverre het verschuiven van leefgebieden problemen oplevert, is moeilijk voor alle soorten plankton te bepalen, maar sommige sterven uit, omdat er mismatches zijn in de voedsel- en reproductieketen,’ legt Peijnenburg uit. Ze geeft een voorbeeld: In het arctische ecosysteem (bij de Noordpool – red.) zijn bepaalde organismen zo geëvolueerd dat ze precies uit de winterslaap komen wanneer de algenbloei begint. Als ze door opwarming te snel naar het oppervlak komen, is de bloei nog niet begonnen door het tekort aan licht, en zullen ze verhongeren. Dit zien we al gebeuren.’ En dan hebben we het nog niet over wat er met andere planten en dieren rond de polen en de evenaar zal gebeuren. In de oceaan, net zo goed als op het land of ijs, zoals met ijsberen en pinguïns.

Katja Peijnenburg: ‘De ontwrichting van de ecosystemen is véél erger als we naar 2,6 graden Celsius opwarming gaan in plaats van naar 1,7 graden. Nu al stevenen we af op meer dan 1,5 à 2 graden, dus we moeten alle zeilen bijzetten.’

Het plastic-probleem is peanuts vergeleken met het CO2-probleem

‘Ik doe een boude uitspraak’, zegt ze ineens. ‘Het plastic-probleem is peanuts vergeleken met het CO2-probleem. Natuurlijk is het belangrijk dat plastic wordt opgeruimd en dat er een rem komt op productie en gebruik, maar het is ook een soort afleidingsmanoeuvre geworden: plastic rietjes afschaffen, terwijl het klimaatsysteem steeds meer ontregeld raakt door fossiele brandstoffen. Dát is het grote probleem. Dáárdoor belanden we in een biodiversiteitscrisis.’

‘Mijn collega’s en ik moeten er soms hard tegen vechten niet te somber te worden. Er worden stappen vooruit gezet, maar niet snel genoeg. Laatst hield de bekende zeebioloog Daniel Pauly een inspirerende lezing bij Naturalis. Hij zei: ‘We moeten leren dat de aarde eindig is en dat we binnen de ecologische  grenzen moeten leven, anders sterven we zelf uit. Hij zei ook dat we de moed niet moeten verliezen en moeten blijven vechten. Daar houd ik me maar aan vast.’

Verbinding

Dat we uitgaan van vijf oceanen —  de Atlantische, de Stille of Grote, de Indische, de Zuidelijke en de Noordelijke oceaan — is een verkeerde voorstelling van zaken, stelt Erik van Sebille van Universiteit Utrecht: ‘In feite is er maar één oceaan, want al het oceaanwater op aarde staat met elkaar in verbinding. Binnen dit geheel zijn er geografische aanduidingen die je kunt opknippen zover je wilt — trek er gerust de Noordzee bij, of de Middellandse Zee —  vanuit de natuurkunde is het één systeem.

Als fysisch oceanograaf en klimatoloog onderzoekt Van Sebille de oceaanstromingen die warmte, voedingsstoffen en organismen transporteren. Het is cruciale kennis die nodig is om te begrijpen hoe en waardoor er veranderingen optreden die direct van invloed zijn op het oceaanleven.

Een minicollege is wat mij betreft welkom.

Erik van Sebille: ‘De oceaan is constant in beweging door drie grootschalige processen. De eerste zijn de getijden, eb en vloed, aangestuurd door de maan’, vertelt hij, ‘waardoor het water iets heen en weer beweegt, maar eerlijk gezegd is dat niet erg bepalend.’ Twee andere processen zijn dat wel. Van Sebille: ‘Vooral de wind die over de oceaanoppervlakte waait, is belangrijk. Die sleept de hele bovenlaag van het oceaanwater mee tot wel honderd meter diep, en stuwt die vooruit. De wind bepaalt dus voor een belangrijk deel de oppervlaktestromingen.’

‘Het derde effect ontstaat door variaties in de dichtheid van het water, die bepaald wordt door de temperatuur — hoe lager hoe dichter — en het zoutgehalte — hoe hoger hoe dichter. ‘Door de lage temperatuur bij de polen is het zoute water relatief zwaar, waardoor het naar beneden zinkt, de diepe oceaan in. Richting de evenaar wordt het water door hogere temperaturen lichter en komt het weer omhoog. Om de cirkel rond te maken en de gebieden waar water zinkt en omhoogkomt met elkaar te verbinden, ontstaan er stromingen langs de oceaanbodem van de polen naar de tropen en aan het oppervlak weer van de tropen naar de polen. Zo ontstaat er een driedimensionale circulatie van water.’

Circulaties vinden tegelijkertijd horizontaal en verticaal plaats. Met de verdamping en neerslag vormen ze de waterkringloop, waar ook het zoete oppervlaktewater deel van uitmaakt. Alles staat met elkaar in verbinding en beïnvloedt elkaar.

Zoet smeltwater

Dat het op de polen relatief snel warmer wordt, is heel zorgwekkend, vertelt Van Sebille. ‘Hierdoor komt er veel zoet smeltwater vrij, en wordt het water minder zout en minder zwaar. Op een gegeven moment zal het niet goed meer kunnen zinken en stopt de verticale circulatie die zo cruciaal is voor het klimaat in West-Europa, omdat de oceaan warmte van de tropen naar onze regionen brengt. Als dat stopt, wordt Europa koeler. Dat klinkt misschien goed, maar dat is het niet, want de hitte blijft dan in de tropen achter, met alle gevolgen van dien voor het ecosysteem en de atmosfeer. Door grotere temperatuurverschillen ontstaan er meer stormen. Het wordt allemaal extremer op het land en op de oceaan. Dat maakt ons als wetenschappers wel ongerust.’

Er zijn nu snelle veranderingen signaleert oceanograaf Van Sebille: ‘Sinds de millenniumwisseling is de oceaan warmer geworden en neemt de verzuring toe. Dit komt doordat de oceaan zoveel kooldioxide opneemt uit de atmosfeer. Dat valt in water uiteen, waardoor de zuurgraad (pH – red.) lager wordt en het water verzuurt.’

Er ontstaat inmiddels een vicieuze cirkel. ‘Door het broeikaseffect wordt het warmer, waardoor de oceaan minder kooldioxide kan opnemen. Hierdoor blijft er meer in de atmosfeer achter, waardoor het nog warmer wordt, en zo verder.’

De oceaan beweegt deels voorspelbaar, deels ook niet. In details gebeurt het zelfs chaotisch, vertelt hij. Dit bleek ook dit voorjaar toen het Noord-Atlantische deel van de oceaan ontzettend snel opwarmde. Van Sebille: ‘Wetenschappers vroegen zich af wat er aan de hand was. We kwamen erop uit dat er in de lente veel zonnestraling was. Normaliter is er dan ook veel wind, die golven veroorzaken en de warmte door het water wordt gemengd, maar dit voorjaar waren de winden veel zwakker. We vermoeden dat de zon toen snel alleen de bovenste laag heeft opgewarmd. Of het wegvallen van de wind ook door veranderingen in de oceaan veroorzaakt is, weten we niet. Het kan ook toeval zijn, of het gevolg van El Niño.’

Zeehondenpopulatie

In de afgelopen vijftig jaar groeide de zeehondenpopulatie in de Waddenzee van vijfhonderd naar circa zeventienduizend dieren, maar de laatste tien jaar is er iets vreemds aan de hand. Hoewel er duizenden jongen werden geboren, groeide de populatie niet. Zeezoogdieronderzoekers van Wageningen University & Research hebben een donkerbruin vermoeden waardoor dit komt. Sinds 2013 worden er in het Duitse en Deense deel van de Noordzee ontzettend veel windmolens gebouwd, midden in het gebied waar zeehonden hun voedsel vinden. Mogelijk hebben hierdoor vooral jonge dieren moeite om te overleven. Is veel voedsel daar inmiddels vertrokken door laag frequent geluid van de windmolens? Raken de jonkies zo gedesoriënteerd dat ze het voedsel niet meer kunnen vinden? Wie zal het zeggen? Er is meer onderzoek nodig om te weten wat er precies gebeurt.

Menselijke activiteiten zorgen voor een ware kakofonie van geluid onder water, vertelt Hans Slabbekoorn, hoogleraar akoestische ecologie en gedrag aan de universiteit van Leiden, en daar raken zeezoogdieren, vissen — en mogelijk ook ongewervelden, zoals krabben en schelpdieren — behoorlijk van in de war. ‘Hun eigen geluiden worden in grote mate verstoord en gemaskeerd door lawaai dat de mens met zijn machines maakt.’

Knallen

Schepen zijn de grootste boosdoener, gevolgd door windmolens. Slabbekoorn: ‘Dat begint al met het heien op zee, dat je tientallen kilometers verderop nog hoort. Als we de klimaatdoelstellingen willen halen, moeten we de komende dertig jaar blijven heien. Nog los van het lawaai van aan- en afvoerende schepen, zullen er constant rumoerige bouwactiviteiten op zee zijn. Staan de windmolens er eenmaal, dan produceren ze laagfrequent geluid dat ver reikt. En regelmatig varen er schepen af en aan voor onderhoudswerkzaamheden.’

Explosies veroorzaken gehoorschade bij vissen en zeezoogdieren

Daar blijft het niet bij. ‘In zee liggen nog veel achtergebleven bommen uit de Tweede Wereldoorlog die tot ontploffing worden gebracht’, vertelt Slabbekoorns collega Jeroen Hubert, marien bioloog en onderzoeker aan dezelfde universiteit. ‘Die explosies veroorzaken gehoorschade bij vissen en zeezoogdieren. Verder zijn er sonargeluiden van marinevaartuigen en is er seismisch onderzoek, waarmee de bodem wordt onderzocht of er olie of gas zit.’

‘Vissen die geluid maken om een partner aan te trekken, zijn hierdoor minder ver hoorbaar. Zo trekt de kabeljauw ‘s winters naar de kust waar hij een soort knorgeluid maakt om een vrouwtje aan te trekken. Zij moet nu veel dichter in de buurt zijn om het mannetje überhaupt te kunnen horen.’

Scheepsmotoren

Het geluid van verkeer dat over bruggen en snelwegen raast in de buurt van water is ook onder het oppervlak hoorbaar. Hans Slabbekoorn vertelt dat onderzoek op de Rijn in Duitsland uitwijst dat in zestig procent van de tijd de natuurlijke geluiden minder hoorbaar zijn door scheepsmotoren. ‘Hoe dichter je bij Rotterdam komt, hoe erger dit wordt, natuurlijk. Dit zijn aspecten waar we nog maar net zicht op beginnen te krijgen en waar we de gevolgen voor vissen nog niet van kennen.’

Hij ziet dan ook grote uitdagingen voor het plan om de steur weer in Nederland te introduceren. Slabbekoorn: ‘Bedenk in wat voor disco die steur terechtkomt, qua geluid, en ook qua licht. Het zijn omstandigheden die compleet anders zijn dan die waarin deze beesten hun gedrag hebben geëvolueerd.’

‘De gevolgen van kunstmatig licht onderzoeken we namelijk ook’, vervolgt hij. ‘Waarschijnlijk gaan mede door nachtelijke verlichting vooral migrerende vissen snel achteruit.’ Dit zijn soorten die vanuit de zoute zee, via rivieren naar zoete binnenwateren zwemmen en op een gegeven moment weer naar zee vertrekken. De paling bijvoorbeeld zwemt in zoet water, maar paart in de Sargassozee (boven Zuid-Amerika – red.); de larven drijven op de oceaanstromen weer naar de Europese kust, een reis van ongeveer zesduizend kilometer die tot drie jaar kan duren.

Lichtvervuiling

Slabbekoorn: ‘In de zoete wateren waar deze vissen doorheen trekken, zijn ze wereldwijd al voor zeventig tot negentig procent verdwenen. Deels doordat ze langs moeilijk te passeren sluizen en dammen moeten, maar ook doordat ze daar zo dicht op de mens zitten. Alle rivieren stromen door steden die nooit meer donker zijn, vooral niet sinds de ledlamp is uitgevonden. Terwijl de meeste dieren ’s nachts trekken om juist níet door het licht te hoeven.’

Dieren gebruiken maanlicht om activiteiten op elkaar af te stemmen

Ook de oceaan heeft last van lichtvervuiling, vanaf schepen bijvoorbeeld en boorplatforms. Het meeste artificiële licht bereikt de kustwateren echter vanaf land. Tot tien meter diep is dit nog zichtbaar. De consequenties zijn groot, legt zeebioloog Jeroen Hubert uit, onder andere voor dieren die maanlicht gebruiken om activiteiten op elkaar af te stemmen. Zo laten koralen bij bepaald maanlicht gelijktijdig hun zaad- en eicellen los in de waterkolom, zodat daar de bevruchting kan plaatsvinden. De verlichte horizon verstoort dit proces. Hubert: ‘Uit onderzoek blijkt dat koralen in donkere gebieden één piekperiode per jaar hebben om hun reproductiemateriaal los te laten. In verlichte gebieden daarentegen, laten koralen willekeurig elke dag een beetje van hun materiaal los. Hierdoor is er minder kans op bevruchting.’

Andere dieren gebruiken licht om zich te oriënteren. Als op tropische en subtropische stranden de eieren van zeeschildpadden uitkomen, helpt maanlicht de jonge diertjes de richting van de oceaan te kiezen waar ze naartoe moeten kruipen. Als ze door kunstlicht de verkeerde kant opgaan, zijn ze een makkelijke prooi.

Ook dichterbij huis zijn er genoeg voorbeelden, vertelt Jeroen Hubert. ‘Voor de Nederlandse kust zijn sommige diersoorten rond volle maan minder actief in de bovenste waterlaag, om te voorkomen dat ze gezien en opgegeten worden. Door de kustverlichting lopen ze nu elke nacht dit risico. Veel voedsel — plankton en kleine diertjes — heeft een bepaald dag-nacht-ritme. Vissen zijn daarop ingespeeld, maar door de verstoringen grijpen die steeds vaker mis.

Toch kunnen volgens beide Leidse onderzoekers van alle stressoren licht en geluid nog het makkelijkst worden tegengegaan. Door lampen alleen te laten branden wanneer ze nodig zijn, niet continu en niet alle kanten op. Hans Slabbekoorn ‘Een verlichte brug hoeft niet in het water te schijnen. Licht en geluid, zeker als die geen doel hebben, of bijproducten zijn, kunnen we in ruimte en tijd veel beter plannen.’

Stroperig

Marien bioloog Hubert: ‘Stil wordt het niet. Wel kunnen we streven naar stillere scheepsmotoren en in bepaalde gebieden langzamer varen. Zo geven ze in de haven van Vancouver (Canada – red.) al korting op liggeld aan schepen die hieraan voldoen. Ook worden er regels gesteld voor de hoeveel geluid die heien op zee mag maken en komen er steeds stillere technieken.’

Internationaal afspraken maken gebeurt echter tergend stroperig, vertelt hij. ‘Zo was ik laatst in Duitsland bij een presentatie van een niet-bindend advies over stillere schepen. Daar hebben ze tien jaar over gedaan.’

Maar de schadelijke effecten van menselijke activiteiten zijn vele malen groter voor de oceaan en voor het onderwaterleven, en die nemen alleen maar toe, ook door de energietransitie. Jeroen Hubert: ‘Het zijn tegenstrijdige belangen, de energietransitie wint, die grens is allang gepasseerd. “Iedereen” wil windmolens, want gemak — elektrische vervoersmiddelen, gadgets, data-opslag — vinden de meeste mensen belangrijker dan de schadelijke effecten voor de natuur.’

Juist deze herfst sloeg de Europese Rekenkamer alarm over de massale bouw van windturbines op zee. Brussel wil die versnellen, maar de Rekenkamer waarschuwt dat er te weinig bekend is over de gevolgen voor de natuur, en vreest dat de uitbreiding van windparken op zee schade zal toebrengen aan het leven onder en boven water.

Zeldzame mineralen

Oceanograaf Erik van Sebille: ‘Een belangrijke vraag is “van wie is de oceaan?” Is die van ons allemaal, van niemand, of van zichzelf? Het is mooi om te zeggen dat niemand eraan moet komen, maar we kunnen de klimaatcrisis niet meer oplossen zonder de oceaan te gebruiken, wetende dat dat schade oplevert aan de oceaan.’

‘Alle fossiele brandstoffen zijn in miljoenen jaren gevormd — doordat planten waarin koolstofdioxide was opgeslagen langzaam naar de bodem zijn gezakt — en worden in een paar honderd jaar verstookt. We kunnen nu meer algen en zeewier laten groeien om CO2 vast te leggen. We kunnen ook op andere manieren groene energie uit de oceaan halen, met getijdenenergie, of waterstof op zee winnen, al dan niet met behulp van windmolens.’

Als de zeebodems eenmaal verstoord zijn, is er geen weg meer terug

Of dit ook diepzeemijnbouw betekent om zeldzame mineralen te delven voor allerlei elektrische apparaten en voertuigen? Van Sebille: ‘Ik vind dat een moeilijke keuze, maar ik vrees dat we niet genoeg tijd meer hebben om dat niet te doen.’

Katja Peijnenburg denkt daar heel anders over. ‘Er zijn grondstoffen nodig voor de energietransitie en “dus” gaan we die maar uit de diepzeebodem halen? Dat moeten we niet toestaan’, zegt ze resoluut. ‘De ecosystemen van die bodems evolueerden gedurende honderden miljoenen jaren en zijn heel gevoelig voor verstoringen. De oceaanbodem is geen akker die je kunt ploegen. Op land zitten de nutriënten al in de bodem. In de oceaan “regenen” die vanaf het oppervlak beetje bij beetje naar beneden. De bodems kunnen zich niet snel genoeg herstellen. Als ze eenmaal verstoord zijn, is er geen weg meer terug.’

Dit artikel verscheen ook in HP/De Tijd (november 2023)

BIO’s

Katja Peijnenburg is senior onderzoeker en groepsleider bij onderzoeksinstituut Naturalis, en een dag per week universitair hoofddocent bij UvA. Ze is biologische oceanograaf, evolutie- en zeebioloog.

Hans Slabbekoorn is hoogleraar akoestische ecologie en gedrag aan de universiteit van Leiden

Jeroen Hubert, marien bioloog aan de universiteit van Leiden en postdoctoraal onderzoeker op een NWO-NWA-project.

Erik van Sebille is fysisch oceanograaf en klimaatwetenschapper aan de Universiteit Utrecht. Hij werkt vanuit de natuurkunde. Sinds twee jaar doet hij ook onderzoek naar Public Engagement: de rol van wetenschappers in de samenleving.

Mijn gekozen waardering € -