Hoofddoekdebat gaat helemaal niet over neutraliteit

Even leek het minister Dilan Yeşilgöz te lukken om een definitieve streep te zetten onder het al jaren voortdurende gehakketak over zichtbaar gedragen religieuze symbolen bij de geüniformeerde politie, en dan met name de islamitische hoofddoek, het enige waar echt gedoe over bestaat. Alle uitingen van geloof of levensovertuiging op of aan het uniform zijn van nu af aan verboden. Daarvoor verdient zij lof, maar ze liet helaas wel een even oude als fatale fout van Justitie voortbestaan door ook dit besluit weer op te hangen aan het vage, rekbare begrip neutraliteit. Want dat schiep de ruimte om het gekissebis binnen de kortste keren weer te laten opflakkeren. Het laat weer eens zien hoezeer woorden ertoe doen.

Onmiddellijk na aankondiging van het besluit klom het College voor de Mensenrechten in de pen om de boel te saboteren, met een berg redenaties[https://www.mensenrechten.nl/actueel/nieuws/2023/06/28/nieuwe-kledingregeling-minister-kapt-gesprek-over-inclusieve-politie-af] waarvan de kern was dat de politie inderdaad neutraal moet optreden maar dat “neutraliteit en gezag” wordt “bereikt via selectie, opleiding en functioneringsgesprekken”, niet door “het verbieden van religieuze uitingen”. Dat eerste is koddig genoeg precies wat Yeşilgöz nu doet, het probleem oplossen in de selectiefase, maar het venijn zit in die misleidende term “neutraliteit”. De politie is namelijk helemaal niet neutraal en moet dat ook niet zijn.

Vergissingen en ontsporingen

Stel je voor, in een vrij drukke winkelstraat loopt ineens een vent met een mes in het rond te steken. Dan moet de politie zich niet neutraal tussen de steker en het belaagde publiek opstellen, maar dient ze de onverlaat als de gesmeerde bliksem uit schakelen en af te voeren, ter bescherming van onschuldige levens. Dat is allerminst neutraal, het is een keiharde, vaak gewelddadige keuze vóór het publiek en tegen de ordeverstoorder. En dat is waartoe de politie op aarde is: de orde bewaken en zonodig herstellen, misdaad bestrijden en daardoor de openbare veiligheid bevorderen. Heel eenzijdig, er valt niet over te onderhandelen, er is geen hoor en wederhoor. Bij demonstraties is het niet anders. Als het hogere gezag daartoe opdracht geeft, veegt de politie de demonstranten van de straat, ongeacht de politieke, persoonlijke of religieuze opvattingen van individuele agenten. Neutraliteit is iets voor de rechter, die later, in de rust van de rechtszaal, toekomt aan de eventuele redenen waarom iemand met messen liep te zwaaien of weigerde een bevel van de politie om zich te verwijderen op te volgen. Daar worden ook eventuele vergissingen of ontsporingen van de politie hersteld – door de rechter, niet door de politie zelf.

Het gedrag van de politie wordt bepaald door maar één ding: de wet, vaak in de vorm van opdrachten van het bevoegd gezag, dat de wet vertegenwoordigt. Alleen zo is rechtsgelijkheid gegarandeerd.

Dat is dus ook waar het uniform uitdrukking aan geeft en moet geven, wil de politie geloofwaardig zijn: wij dienen de wet en anders niet, allemaal, altijd en overal. Het is razend belangrijk dat we daar, ook in de uitstraling, absoluut op kunnen vertrouwen, omdat de politie als belichaming van het geweldsmonopolie van de overheid de gevaarlijkste legale partij is waarmee je als burger te maken kunt krijgen. We hebben in de jaren 1980 kunnen zien wat er in een beschaafd land gebeurt als, zoals destijds in België, delen van het politieapparaat hun eigen plan gaan trekken, buiten de wet om: het liep uit op moord en doodslag. Terreur, met naar alle waarschijnlijkheid het moorddadige optreden van de bende van Nijvel als duidelijkste exponent.

Noodsituatie

Neutraliteit is iets wezenlijk anders dan die door gehoorzaamheid aan de wet geborgde rechtsgelijkheid. Hoe neutraal de politie optreedt met betrekking tot partijen in een conflict of noodsituatie, is een daaraan ondergeschikte kwestie. Neutraliteit draait om het inschatten van specifieke omstandigheden van concrete voorvallen, en daar je tactiek op aanpassen: de-escalerend als het kan, dwingend als het moet. Met het uniform heeft dat niets te maken.

Maar hoe verhoudt zich dat nou tot die hoofddoek? Voor de wens om ook in uniform een hoofddoek te dragen worden twee redenen gegeven. De oudste is dat de islam eist dat vrouwen in het openbaar schaamtevol heur haar bedekken, en dat een dergelijk religieus gebod boven de seculiere wet gaat. Daar zijn twee problemen mee. Ten eerste blijkt zo’n voorschrift in de Koran niet terug te vinden, zoals moslims en hun zaakwaarnemers niet moe worden ons te vertellen. Ten tweede kan het in de seculiere westerse cultuur, waar vrouwen na eeuwen van emancipatiestrijd net een min of meer gelijkwaardige positie hebben bereikt, op weinig sympathie rekenen. Zo’n discriminerend, vrouwvijandig religieus voorschrift verdraagt zich immers niet met moderne westerse waarden en mensenrechten. En die waarden, die rechten zijn in de westerse wereld uiteraard leidend, anders bestaan er helemaal geen mensenrechten. Vanuit deze achtergrond is de eis om een hoofddoek te dragen bij het uniform een onloochenbare afwijzing van het primaat van de wet, en daarmee onverenigbaar met alles wat ons lief en dierbaar is, even ongepast en ontregelend als een blauw stoplicht. Het gaat dan ook niet aan om, zoals bangelijke bestuurlijke instanties graag doen, de weerzin van eerzame burgers ertegen af te doen als vooroordelen.

Omkering van zaken

Vandaar dat er een andere reden bedacht werd, een voor buitenstaanders even fantastische als onnavolgbare omkering van zaken. De hoofddoek was ineens geen symbool van vrouwenonderdrukking meer, maar juist een vaandel van eigenstandigheid en onafhankelijkheid. Het dragen ervan was een door moslima’s in alle vrijheid genomen besluit, een strikt individuele keuze, voortkomend uit een diepe persoonlijke wens. Maar als dat zo is, dan is de hoofddoek niet meer dan een persoonlijk accent op het uniform, en dat is nu precies wat indruist tegen alles wat een uniform is. Het uniform, het woord zegt het al, is eenvormig, voor iedereen hetzelfde. Je bent in uniform geen individu, geen persoon, maar een functionaris. Een verlengstuk van een organisatie of, zoals in het geval van de politie, de wet.

Dat, en niet die schimmige, voor allerlei particulier geneuzel vatbare neutraliteit, had de minister moeten benadrukken. Maar kom, dat kan ze natuurlijk altijd nog doen. Hup Dilan!

Dit artikel verscheen op 12 juli 2023 in Wynia’s Week.

Mijn gekozen waardering € -

Taalkundige, schrijver, vertaler en wetenschapsjournalist @rik_smits_ @RikSmitsAuthor