Kort van Stof: Merijn de Boer

In de serie Kort van Stof publiceren toonaangevende schrijvers een nieuw, ongepubliceerd kort verhaal. Deze keer een voorpublicatie uit 'De nacht', de eerste roman van Merijn de Boer, die op 7 januari verschijnt.

Merijn de Boer (1982) is redacteur van uitgeverij Van Oorschot en Tirade en debuteerde in 2009 in De Gids met zijn verhaal ‘Tragisch wonen’. In 2011 verscheen bij uitgeverij Meulenhoff de intrigerende verhalenbundel Nestvlieders, die werd bekroond met de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs 2012. Op 7 januari verschijnt bij Querido zijn eerste roman: De nacht. In deze roman gaan Marcel en zijn vriendin Lidia op vakantie naar een afgelegen eiland, waar ze hun tienjarig samenzijn gaan vieren. Direct na aankomst worden ze bedolven onder de aandacht en vriendelijkheid van een ander Nederlands stel met recalcitrante puberdochter, die zich opwerpen als hun new best friends. De vakantie neemt een volslagen andere wending…

Merijn de Boer – De nacht (276 p.)
Querido, €19,95

_____

Op zaterdagochtend, de dag voordat we zouden terugvliegen naar Amsterdam, werd ik wakker met het onmiddellijke besef dat er iets helemaal mis was.

Het bed naast me was leeg. De deken lag rommelig en deels dubbelgevouwen op het matras. Met mijn hand gleed ik over het koude laken; ook haar lichaamswarmte was al vertrokken.

Ik stond op, wankelend nog, en slenterde naar de badkamer. Met mijn handen op de wasbak hing ik mijn mond onder de kraan en dronk net zolang tot het koude water een vlammende pijn in mijn gebit ontstak.

Ooit, in een vergelijkbare toestand, toen ik wakker werd in het huis van iemand anders en als een gehypnotiseerde naar de ijskast liep, geleid door mijn dorst en in de hoop dat ik er iets drinkbaars in zou aantreffen, zette ik de tuit van een pak melk tegen mijn mond, nam drie of vier gulzige slokken, om pas daarna te ontdekken dat er zich dikke klonten een weg langs mijn huig baanden, en dat ik zojuist een lang bedorven substantie mijn maag in had gestuurd.

Pas nadat ik voor de tweede keer mijn uitgedroogde mond onder de kraan had gehangen, liep ik naar de wc om mijn blaas te legen. ‘De anaconda het terrarium uit slingeren,’ noemde Van Mosselveld dat. Gedachteloos strekte ik mijn arm naar de rand van de wc-pot uit. Maar de bril stond al omhoog.

Dat het drinken van grote hoeveelheden alcohol ook een sport is, werd maar weer eens bewezen door de spierpijn die ik voelde: mijn armen, benen, rug – alles was stram en deed pijn. Mijn ingewanden lagen als uitgedroogde vruchten in mijn buik. Moeizaam ging ik op de rand van het bed zitten. Naast mijn voet lag nog een stukje glas.

Waar was ze in godsnaam.

            Wezenloos, met een dreunend hoofd, staarde ik voor me uit, de badkamer in. Mijn blik bleef weer aan de naar boven geklapte wc-bril hangen. Er bevond zich een gele uitslag aan de beide bochten van de onderkant. En ik begreep dat Lidia blijkbaar zo geruisloos mogelijk wilde vertrekken – en daarom zelfs niet naar de wc was gegaan.

            Ik dacht aan wat er de afgelopen dagen was gebeurd.

Beneden in het hotel was niemand. In de lobby was het schemerachtig. Aan de andere kant van het raam renden kinderen in zwembroek voorbij, ging een geelrode plastic bal door de lucht en schitterde het zonlicht. Ik opende de deur en liep naar buiten.

Lidia was niet bij het zwembad. Wel zag ik Trutje liggen, op haar vaste stek vlak bij de douches en aan de rand van het water, dezelfde plek, besefte ik nu pas, waar ik een paar nachten eerder nog met haar dochter had gezeten.

Topless zonnen wilde Trutje blijkbaar niet meer. Ze droeg zelfs een badpak. Ik overwoog even om haar aan te spreken en te vragen of zij wist waar Lidia was. Maar ik durfde het niet na wat er was gebeurd. Ik denk ook niet dat ze me nog te woord had willen staan.

            Ik had mezelf misschien wel een delirium gedronken. Zo misselijk, dorstig en ellendig was ik normaal gesproken nooit de dag erna. Alles draaide en danste, terwijl ik door de brandende zon naar het klif wandelde en met onvaste tred de lange ijzeren trap af daalde. Beneden liep ik helemaal naar de andere kant, tot aan de grote witte rotsen die het einde van de baai markeerden. Hier was Lidia ook niet (wat ik van boven al had kunnen zien). Onwillekeurig zocht ik in het zand naar haar spullen; haar handdoek, misschien haar boek. In de zee was geen zwemmer te bekennen. Terwijl ik wiebelend op één been mijn rechterschoen probeerde uit te doen, viel ik om. Zittend ging het inderdaad beter. Ik zette mijn schoenen met trillende armen naast elkaar in het zand, stroopte mijn broek op en ging tot mijn kuiten in het water staan.

            Twee hotelgasten, een echtpaar, gebruikte dit stukje strand als parcours. Onder hun zwemkleding droegen ze witte sportschoenen waarmee ze het zand omploegden. Hij rende een stuk sneller dan zij. Hun lichamen glansden van het zweet. De man keek voortdurend op zijn horloge en als hij achter mijn rug bij het keerpunt kwam, hoorde ik hem ‘come on, come on’ tegen zichzelf fluisteren. Wanneer ze elkaar kruisten, sloegen ze met de vlakke hand tegen die van de ander. De mensen die aan de rand van deze drafbaan lagen te zonnen, hadden van dit alles blijkbaar geen last.

            Ik gleed met mijn handen in mijn zakken en voelde de autosleutel. Niemand keek. Zo onopvallend mogelijk liet ik hem uit mijn broek vallen. Ik deed een stap opzij en voelde het metaal in mijn hiel prikken. Zo diep als ik kon drukte ik de sleutel de modder in. Daarna zette ik mijn handen op mijn knieën en braakte spetterend in de zee.

‘Alles oké?’ riep de hardloper in het voorbijgaan.

Ik stak mijn duim in de lucht, zonder me om te draaien. Daarna gaf ik nog een keer over.

In het hotel was het drukker dan een paar minuten eerder. Andere gasten schuifelden op slippers voorbij, op weg naar zwembad of hotelkamer. Halverwege de gang naar de receptie stond Bataille. Hij pakte een denkbeeldig pistool uit een eveneens denkbeeldige holster, strekte zijn armen uit en mikte met één oog dichtgeknepen, waarna hij afvuurde en fictieve rook van zijn wijsvinger blies. Ik ging ervan uit dat ergens achter mij in de lobby iemand soortgelijke cowboyachtige handelingen verrichtte. Pas toen ik naast hem stond, realiseerde ik me dat het toneelstukje voor mij was bedoeld. Wonderlijk toch hoe sommige mensen contact met een ander zoeken. Bataille keek me met een flauw lachje aan. Achter hem klonken de vertrouwde vrouwenkreten en plokkende tennisballen.

            ‘You don’t like westerns?’

Ik vroeg of hij Lidia had gezien. Hij schudde zijn hoofd.

            ‘Maybe she found other man,’ zei hij lachend.

_____

www.merijndeboer.nl

Mijn gekozen waardering € -