Kort van Stof: Vreemdenliefde, deel 6 – ‘Pisztoly’

In de serie Kort van Stof publiceren toonaangevende schrijvers een nieuw, ongepubliceerd kort verhaal. In een speciaal feuilleton publiceert schrijver Richard de Nooy verkorte versies van hoofdstukken uit 'Vreemdenliefde', zijn nieuwe roman in wording, die van Noorwegen tot aan Israël voert. Vandaag deel 6, dat zich afspeelt in Hongarije: ‘Pisztoly’.

Na zijn roman Zes beetwonden en een tetanusprik (2008), bekroond met de University of Johannesburg Prize for Best First Book, publiceerde Richard de Nooy bij Nijgh & Van Ditmar de romans Zacht als Staal (2010) en Zendingsdrang (2013). Zijn nieuwe roman Vreemdenliefde zal verschijnen in 2015.
 Naast schrijver is Richard de Nooy ook zanger/performer in de band Brandjes.

 

Pisztoly | Hongarije

Richard de Nooy

 

Op de avond van de vierde dag was de Ottomaan op de brug gestopt. Alle cellen in Zolta’s lijf stonden meteen op vol alert toen hij de motor hoorde vertragen. Het was geen drukke weg, dat hadden hij en Falics goed uitgekiend voordat ze de schuilplaats hadden gebouwd en bevoorraad. Overdag raasden er elk uur vier of vijf auto’s voorbij, ’s nachts hooguit een of twee.

Alleen op de eerste dag was er eerder een auto gestopt, toen ook bij het vallen van het donker. Bibberend in de bosjes, met de klauwhamer in zijn bezweten hand, had Zolta gezien hoe de chauffeur uitstapte, haastig de kofferbak opende en twee vuilniszakken van de brug af slingerde. Ze waren naast de rivier gevallen. Toen de auto vertrok was Zolta erheen geslopen. Hij had de zakken eerst opgetild, in zijn hand gewogen om de inhoud te peilen, voordat hij ze opende. Maar er zat geen krant tussen het huisvuil, niks waaruit hij kon opmaken hoe de zaken ervoor stonden.  Hij had de zakken toen weer dichtgeknoopt en in het water gegooid onder de brug, waar het zo ondiep was dat ze als eilandjes bleven liggen.

De dagen erna was hij zich steeds meer gaan ergeren aan het grijze atol. Als hij zijn blikrantsoen zat op te eten in de zon achter de brandnetels probeerde hij zich soms voor te stellen wat iemand bezielde om zoiets te doen. De natuur was als een schitterende vrouw, die je altijd warm en opperbest gekleed verwelkomde met open armen. Zou je zo’n wonderlijke vrouw bedanken voor haar onbaatzuchtige vrijgevigheid door er twee smerige drollen tegenaan te gooien? Zou je haar verminken zodat anderen er niet van konden genieten? Wat bezielde iemand om zoiets te doen? Domheid? Zuinigheid? Haast? Onnadenkendheid? Egoïsme? Maar ja, bedacht Zolta, dat zouden mensen zich ook afvragen van iemand die een ander met een klauwhamer neerslaat van achteren, om vervolgens nog drie keer op de kale schedel in te slaan, totdat het dikke bebloede lijf in zijn grote witte onderbroek roerloos blijft liggen. En Zolta wist maar al te goed wat zo iemand bezielde: wraak. Of liever gezegd: het vereffenen van een rekening. Het raadslid had simpelweg niet beseft hoe duur zijn gedrag hem zou komen te staan.

Door zijn verrekijkertje had Zolta gezien hoe de Ottomaan schichtig uit zijn olijfgroene Mercedes was gestapt. Toen het binnenlicht in de auto aanging zag Zolta dat er ook een jonge vrouw achterin de auto zat. Ze leunde met haar strakke hoofddoek tegen het raam en volgde de bewegingen van de Ottomaan, die naar de reling liep, om zich heen keek en toen uit zijn jas een wit zakje haalde. Hij tuurde naar beneden, probeerde in het donker de diepte van de rivier te peilen, bond toen een knoop in de hengsels van het zakje en liet hem vallen. Aan de plons te horen zat er iets zwaars in. De Ottomaan vloekte toen hij zag dat de knoop van het zakje als een spierwit konijnenkopje met grote hengseloren boven het water uitstak. Hij liep naar het steile talud en speurde in het donkere struikgewas naar een pad. Toen hij niks zag stak hij de brug over en speurde in het talud aan de overkant. Zolta wist dat de minst riskante weg naar beneden via een landweggetje, honderd meter verderop, te bereiken was. Daar hadden hij en Falics steeds de auto geparkeerd zodat ze ongezien over de beboste oever naar de schuilplaats konden klauteren met de proviand.

Plotseling haastte de Ottomaan zich naar zijn auto en ging er vandoor. Toen pas hoorde Zolta de zware motor in de verte. Even later denderde de vrachtwagen over de brug. Terwijl hij wachtte en luisterde, zette Zolta alvast de hoofdlamp met de band om zijn schedel. Hij knipte het licht aan, pakte de lange stok die hij had bewaard om de brandnetels opzij te duwen en baande zich een weg langs de rivier.

Het witte konijn met de hengselorden lag dichter bij de overzijde. Heel even overwoog Zolta om zijn schoenen uit te trekken zodat hij erheen kon waden, maar dat leek hem toch te riskant. Hij brak een langere tak af en, na een paar keer hengelen, hing het konijn aan de punt. Aan de kromming van de tak kon hij aflezen dat er iets zwaars in het zakje zat, waarschijnlijk een stuk metaal. Toen hij het zakje had binnengehaald, betastte hij de inhoud voorzichtig. De vorm bevestigde meteen zijn vermoeden van de dodelijke aard van het metaal, maar toen hij de knoop losmaakte werd hij toch verrast door de inhoud. De daaropvolgende dagen, totdat Falics hem kwam ophalen, werd zijn geest in beslag genomen door een nieuwe vraag: waarom had de Ottomaan het pistool in zo veel lagen zilveren tape gewikkeld? 

Mijn gekozen waardering € -