Lotgevallen van een Gelderse domineesvrouw in Suriname

Schrijven doet journalist Marlies Medema, eindredacteur van vrouwenmagazine Eva, al ruim 25 jaar. Dit voorjaar verscheen ook haar romandebuut. Voor Papieren paradijs kroop ze in de huid van Anna, een Nederlandse domineesvrouw die halverwege de negentiende eeuw naar Suriname emigreert.

‘… Op mijn nachtkastje ligt de Statenvertaling, als een rechtlijnig wetboek dat me dwingt mijn echtgenoot te volgen, waarheen hij ook gaat. Ik knijp mijn ogen stijf dicht. Ik kan niet mee. Ik wil niet mee. Was ik maar nooit met Arend getrouwd.’

Aldus Anna Pannekoek in de historische roman van Marlies Medema. En hoewel de auteur de mijmeringen van haar hoofdpersonage natuurlijk zelf invulde, is het meer dan aannemelijk dat ook de echte Anna zoiets heeft gedacht.
Van de romantische liefde komt namelijk niet veel terecht in Anna’s leven. Terwijl ze verliefd is op de een, hebben haar ouders een huwelijk met de ander gearrangeerd. Hun uitverkorene is een parmantige theologiestudent, Arend van den Brandhof. Anna is de dochter van een papierfabrikant uit Heelsum; Arend is de zoon van een welgestelde graankoopman uit Leersum. Zakelijk bezien lijkt het een gunstige verbintenis. Maar dat de twee elkaar niet liggen, wordt spoedig duidelijk.

Herder en bestuurder

De spanningen lopen hoog op als zelfvoldane Arend, inmiddels dominee, zich in 1839 tot grote daden geroepen voelt. Hij ziet zichzelf wel zitten als geestelijk leider én manager van enige honderden kolonisten, die in naar Suriname zullen emigreren om daar een plantage te stichten.
‘”Herder en bestuurder”, zo noemt hij zichzelf’, weet Marlies Medema. Authentieke bronnen melden dat dominee Van den Brandhof een tamelijk geïdealiseerd beeld koestert van zijn toekomstig bestaan in de West: ‘Hij fantaseert al met zijn zwager Dirk hoe ze straks onder de tamarindeboom hun pijp zitten te roken en genieten van het goede leven.’

Na jaren van geharrewar en een wat rommelige voorbereiding steekt het gezin Van den Brandhof in 1845 de oceaan over. Ze worden vergezeld van enkele familieleden en vrienden. In totaal varen er drie schepen naar Suriname met enkele honderden kolonisten,  merendeels arme Gelderse boeren en hun gezinnen.

‘Ze vestigen zich bij het voormalige fort Groningen aan de Saramacca’, vertelt Medema. ‘Dat is zes tot tien uren varen van Paramaribo, afhankelijk van de getijden van de rivier. Ze kiezen bewust voor een geïsoleerde plek. Niet alleen omdat ze de grote stad als een soort Sodom en Gomorra zien, maar ook omdat de slaven weleens gedemotiveerd en lui zouden kunnen worden bij de aanblik van hardwerkende witte boeren.’

Slavernij

Want wie rond 1845 in Suriname leeft, ontkomt niet aan de confrontatie met de slavernij die dan al onderwerp is van maatschappelijk debat. In de roman bezigt Marlies Medema het woord slaaf ‘met pijn in het hart,’ zo bekent ze in het nawoord. Veel liever had ze de term totslaafgemaakten gebruikt, ‘…maar aangezien de slavernij in 1845 een keihard feit was (…) heb ik ervoor gekozen om de situatie te benoemen in bewoordingen uit die tijd.’
Wel is de afschaffing van de slavernij dan al een reëel vooruitzicht. En het kolonisatieproject aan de Saramacca dient als een soort experiment: zullen witte landbouwers in staat zijn om onder tropische omstandigheden hetzelfde harde werk te verrichten?
Maar hoewel de plantage een prototype moet worden voor een slaafvrij leven, heeft dominee Van den Brandhof er geen moeite mee om de huizen voor de kolonisten door slaven te laten bouwen: ‘De eigenaars van die slaven krijgen daar een vergoeding voor,’ sust hij zijn vrouw. ‘We zitten in een overgangssituatie. Je kunt het systeem niet in één keer veranderen.’

Nochtans oppert hij naderhand het idee van een soort microkrediet avant la lettre, al staat dat niet in het boek. Medema: ‘Arend van den Brandhof doet ergens in een brief het voorstel om slaven een stukje land te geven, zodat ze dat zelf kunnen bewerken en zich op den duur vrijkopen. Dus hij heeft wel degelijk nagedacht over een oplossing. Maar omdat ik me voor het boek vooral concentreerde op zijn vrouw, ben ik daar verder niet al te diep ingedoken.’

Wanneer het hout voor doodskisten opraakt, slopen de kolonisten hun eigen kasten en tafels

Het idee voor Papieren paradijs ontstond in 2019, toen Marlies Medema met een collega voor het vrouwenmagazine Eva door Suriname reisde. ‘We kwamen ook bij de rivier Saramacca. Een taxichauffeur vertelde dat ergens in die omgeving een domineesvrouw begraven lag. Nu wist ik wel vaag dat er halverwege de negentiende eeuw een groep kolonisten naar deze streek was gegaan en dat hun landbouwproject een debacle was geworden. Maar die vrouw triggerde me: wat zou zij allemaal hebben meegemaakt? Hoe was het om getrouwd te zijn met een omstreden leider en in dat spanningsveld te zitten? Eenmaal terug op mijn hotelkamer ben ik meteen aan het googelen geslagen en kon gewoon niet meer ophouden.’

Over de dominee zelf bleek meer dan genoeg materiaal beschikbaar. ‘In de jaren vijftig van de vorige eeuw heeft de familie Van den Brandhof anderhalve meter archief vrijgegeven aan de universiteit Leiden. En daarin zie je dat Arend van den Brandhof heel veel schreef. Niet alleen kopieerde hij zowat alles wat hij tegenkwam, maar hij schreef ook veel brieven en hield nauwgezet een dagboek bij. Daarin vertelt hij hoe hij een keer niet had gepredikt omdat zijn vrouw “ontijdig was bevallen van een kind” of doordat hij weer eens last had van “ongesteldheid van zinkenstoffen” − geen flauw idee wat hij daarmee bedoelde, maar hij zat dan waarschijnlijk niet lekker in z’n vel.’

Hanenpoten

Anna daarentegen blijft, zoals de meeste echtgenotes destijds, in de schaduw van haar man. Medema: ‘Ik vond wel twee brieven van haarzelf, gericht aan haar zwager, en daarin schrijft ze iets over het kolonisatieproces. En wat ik leuk vond: ze heeft een pittig handschrift, dat viel me meteen op. Waar Arend zijn brieven bijna kalligrafeert, heeft Anna van die lekkere hanenpoten. En ze maakt ook terloopse opmerkingen waaruit blijkt dat ze echt wel iets vindt van alles wat er om haar heen gebeurt. Ik denk dat ze ergens toch een behoorlijk eigenzinnige tante was.’

Na uitvoerig research is Medema een ontstellende hoeveelheid informatie rijker. ‘Maar toen kwam het moment: oh, hoe ga ik dit aanpakken? Gelukkig had ik een heel fijn contact met mijn redacteur van KokBoekencentrum. Als journalist ging ik eerst vooral op de feiten zitten en beschreef ik alles met een zekere afstand. Maar mijn redacteur zei: “Je mag je fantasie best wat meer de vrije loop laten en iets beeldender gaan schrijven. Ik wil om me heen kunnen kijken, ruiken, proeven …!” Dus toen ben ik helemaal in de huid van Anna gekropen en alles vanuit haar perspectief gaan bedenken: haar jeugd in Heelsum, de kennismaking met Arend, de reis naar Suriname. En ik dacht: o, wat is dit léúk om te doen!’

Dat het kolonisatieproject bij Groningen aan de Saramacca jammerlijk mislukt, heeft meerdere oorzaken. Ten eerste is er onder Nederlanders nog weinig vakkennis van de Surinaamse landbouw voorhanden, dus de kolonisten zijn slecht voorbereid. Ten tweede is de uitgekozen grond niet vruchtbaar genoeg. Ten derde hebben de Nederlandse staat en het Surinaamse gouvernement toezeggingen gedaan (zoals verbouwbare grond en fatsoenlijke huisvesting) zonder die waar te maken. Ten vierde is er de grandioze zelfoverschatting van Arend, wiens leiderschap, zakelijke inzichten en pastorale talenten hopeloos tekortschieten.

Epidemie

En ten vierde breekt er een epidemie uit waarvan de symptomen aan buiktyfus doen denken. Maar liefst 189 van de 394 kolonisten overlijden binnen enkele weken. (Terzijde: niemand minder dan Jaap van Dissel, de huidige RIVM-baas en sinds de coronatijd een Bekende Nederlander, bezocht in 2011 de plek des onheils voor onderzoek. Bij hem rees toen het vermoeden dat het om de Shigella-bacterie ging, die een darmontsteking met heftige diarree veroorzaakt.)
Wanneer het hout voor doodskisten opraakt, slopen de kolonisten hun eigen kasten, tafels, wat al niet. In Papieren paradijs peinst Anna over ‘de mensen die wegkwijnen in hun eigen uitwerpselen en worden begraven in hun eigen meubels.’

Marlies Medema: ‘Om woorden te geven aan alles wat er gebeurde, ben ik een jaar geleden nogmaals op de plek geweest waar Anna woonde. Ik heb haar graf bezocht en het enorme huis gezien dat Arend voor Anna had laten bouwen. Met die veranda waarop hij, volgens de historische documenten, de grafkisten aan zich voorbij zag trekken.’

Humor

Papieren paradijs is een expressief en kleurrijk boek geworden, dat je volledig meeneemt in Anna’s belevingswereld. Al lezend ben je getuige hoe Anna uitgroeit van een kind met een immens verantwoordelijkheidsgevoel tot een enigszins tegendraadse puber en uiteindelijk een empathische moeder en domineesvrouw, met weliswaar veel kopzorgen maar ook met humor en hulpvaardigheid.

Niet alleen de grote verhaallijn, maar ook alle data en plaatsen kloppen precies met de werkelijkheid. Dat is iets waar Marlies Medema een eer in stelde: ‘Ik hoorde van mijn redacteur dat veel auteurs daarin iets meer vrijheid permitteren, maar voor mezelf beschouwde ik dit als een uitdaging. En ook waar ik het verhaal zelf moest invullen, wilde ik per se dat het in elk geval zo gebeurd had kúnnen zijn.’

Lachend: ‘Eigenlijk ben ik nooit zo’n geschiedenisfanaat geweest. Ik heb altijd wel altijd van historische romans gehouden, maar ik had nooit gedacht dat ik er zelf een zou schrijven. En echt, ik heb hier zó van genoten.’ Sterker nog, voegt ze eraan toe: ze heeft dusdanig de smaak te pakken gekregen dat er al een volgend project op stapel staat: ‘Veel kan ik er nog niet over zeggen. Maar het speelt zich af in de zeventiende eeuw, ten tijde van de Bestandstwisten …!’

 

Marlies Medema: ‘Papieren paradijs. Het waargebeurde verhaal van een domineesvrouw die in 1845 emigreerde naar exotisch Suriname’
Uitgeverij KokBoekencentrum, 2021
397 blz.
Prijs €21,99

Mijn gekozen waardering € -

Van Friese afkomst, maar geboren en getogen op de Veluwe. Na het gymnasium deed ik één semester Nederlandse taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Daarna belandde ik op het conservatorium in Zwolle (nu ArtEZ) en begon als muziekstudent met het recenseren van concerten en cd's. Na mijn eindexamen verbreedde dit schrijfwerk zich naar meerdere genres en opdrachtgevers.
Van 1991-1998 studeerde ik daarnaast psychologie in deeltijd aan de Universiteit Utrecht.
Journalistieke aandachtsgebieden: human interest, cultuur, zingeving.