‘Nederlandse cultuurwereld zit vol met gelukkige vrijwilligers.’ Waarom de Cultuurindex de plank mis slaat.

Afgelopen dinsdag, 24 juli, in een week waarin heel Nederland vrijwillig voor pampus of elk willekeurig ander eiland ligt, kwam de Cultuurindex met een belangrijk stuk.

In ‘Vijf vragen over vrijwilligerswerk beantwoord’ beantwoordt de Cultuurindex inderdaad vijf vragen. De vraag is echter hoe relevant deze vragen zijn voor de staat van de professionele cultuur in Nederland. En, nog belangrijker: speelt dit artikel een rol in de discussie over de slechte arbeidsmarkt in de Nederlandse kunsten?

Het stuk biedt op deze twee, uiterst belangrijke, vragen geen enkel antwoord. En dat is meer dan jammer.

Ik zal het uitleggen. Laten we eens beginnen met de conclusie van het artikel:

‘Vrijwilligers in de culturele sector vervullen talloze taken, maar een constante is dat de meerderheid van hen deze taken voor het plezier uitvoert, en daar ook nog een tijd mee door wil gaan. Deze cijfers over de beleving van het vrijwilligerswerk voegen een perspectief toe aan het debat over vrijwilligers in de culturele sector. Waar het daarin immers vaak gaat over de vraag of vrijwilligerswerk goed is of niet, valt op dat over het algemeen de tevredenheid onder vrijwilligers zelf erg hoog is.’

Paradijs

Als we deze beschrijving mogen geloven verkeren de Nederlandse culturele vrijwilligers in een paradijs van gelukzaligheid. Het zijn er dan ook 700.000. Dus waarom dan al dat geklaag in de professionele kunstwereld over al die betaalde banen die zijn vervangen door overgelukkige vrijwilligers? We meldden dat eerder al over het bibliotheekwezen, en ook in de podiumkunstsector. Het aantal vrijwilligers is daar immers, na de bezuinigingen door Rutte 1, enorm gegroeid. Ten koste van het aantal betaalde banen.

Daar maakt de Cultuurindex ook melding van, maar de auteurs stellen – gelukkig – dat ze geen idee hebben wie dat zijn en hoe dat zit. En dat is logisch. Immers, het CBS-onderzoek waarop de Cultuurindex zich baseert, gaat niet over de professionele sector, maar over het verenigingsleven in Nederland. Onze fanfares, toneelclubs, koren en wat dies meer zij. Niet over de bieb. Ook niet over de kleine theaters die hun mensen moesten ontslaan en terug laten keren als vrijwilliger. Zeker niet over de ZZP’ers die uit arren moede dan maar vrijwillig doorwerken, waar ze eerst nog facturen konden schrijven.

Geen onderscheid

Dus wat zegt dit artikel over de werkwijze van de Cultuurindex? Best veel eigenlijk, maar laat ik het erop houden dat het vooral veel meer vragen oproept dan beantwoordt. De belangrijkste, wat mij betreft: waarom is er geen onderscheid gemaakt tussen het beroepsveld en de amateurwereld? Hoe legt de Cultuurindex bij het vaststellen van de score eigenlijk het verschil tussen die twee sectoren vast? Tellen de bijna 60.000 vrijwilligers in het professionele vakgebied in die index gelijk mee in de 700.000 vrijwilligers in het amateurleven? Als dat zo zou zijn, wat voor gevolg heeft dat voor de inschatting van de arbeidsmarktsituatie in de gesprekken die nu gevoerd worden over de fair practice code?

Veel vragen waar nog geen antwoord op is. En die de vijf wel beantwoorde vragen van de Cultuurindex heel overbodig maken.

En waarom is dat belangrijk? Omdat er bij de werkgevers in de sector een onweerstaanbare neiging bestaat de boel rooskleuriger te maken dan hij in werkelijkheid is. De Cultuurindex, mede gedragen door de werkgevers, werkt daar nu gretig aan mee.

Dramatische toename vrijwilligerswerk in theaters en concertzalen.

Mijn gekozen waardering € -

Coöperatie van journalisten én lezers. Sinds 2009.