Op woensdag 3 juni 2015 luidde de Werkgroep Vrijheid van Godsdienst of Levensovertuiging van het Europees Parlement in het EO-programma “Dit is de dag” plechtig de noodklok over de godsdienstvrijheid. Onder leiding van SP-er Dennis de Jong en Peter van Dalen van de ChristenUnie had de werkgroep een rapport opgesteld waaruit bleek dat het met die vrijheid buiten de Europese Unie slecht gesteld was en bergaf ging. Dat was volgens Van Dalen extra erg omdat godsdienstvrijheid een wel heel bijzonder mensenrecht is: “Natuurlijk is ook bijvoorbeeld vrijheid van meningsuiting belangrijk. Maar: dat gaat om keuzes, terwijl godsdienst in de mens zelf zit. Zo bén je gewoon. Het is ontoelaatbaar als mensen om die reden worden onderdrukt.” Zoveel onbegrip en misverstand op één presentatie, dat zie je zelfs in Brussel maar zelden.
Enige echte
Om te beginnen is “zo bén je gewoon” een argument van lik-m’n-vestje. Vlad de Spietser, Blauwbaard en Marc Dutroux hadden het graag ter verdediging aangevoerd. Van Dalen had ook principieel ongelijk, of ik ben geen mens – en daar zit natuurlijk de echte kneep. Net als alle dubbelgebreide monotheïstische gelovigen weet Van Dalen dat zíjn geloof het enige ware is, zíjn god de enige echte, en dat hij en zijn bentgenoten daarom verheven zijn boven iedereen die er anders over denkt. Dat is de kern van het christendom, de islam en het jodendom.
Op grond van die vermeende superioriteit eigenen de volgelingen van alle drie die religies zich het recht toe om hun opvattingen dwingend aan anderen op te leggen. Het enige verschil is dat de zwartekousenislam nog steeds denkt dat met het zwaard voor elkaar te kunnen krijgen terwijl moderne christenen liever verleiden met zoete broodjes en beloften van “liefde”. Anders dan de andere twee doet het jodendom niet aan zieltjes winnen, maar al dan niet ultraorthodoxe fanatieke gelovigen proberen daar waar ze kunnen, zoals in delen van Jeruzalem en op de Westbank, wel degelijk om aan anderen hun normen en gedragsbeperkingen op te leggen, precies zoals het Reformatorisch Dagblad het mij onmogelijk maakt om op zondag via zijn website kennis te nemen van de gedachten van dr. C. P. Polderman over het verschil tussen godsdienstvrijheid en gewetensvrijheid. Nu ja, pech voor Polderman.
Bijzonder grondrecht
Voor al die zich superieur wanende monotheïsten kan er geen echte godsdienstvrijheid bestaan. Immers, wie anders denkt dan zij heeft het niet alleen bij het verkeerde eind, maar is ook minderwaardig. Andersdenkenden worden hooguit gedoogd. Echte godsdienstvrijheid begint bij het ruiterlijk erkennen van de gelijkwaardigheid van de ander. Daarom kan ze alleen van harte ondersteund worden door polytheïsten en ongelovigen – serieuze monotheïsten steunen godsdienstvrijheid alleen uit opportunistische motieven.
Dat gegeven maakt godsdienstvrijheid inderdaad tot een bijzonder grondrecht, maar niet op de manier die Van Dalen bedoelde. Godsdienstvrijheid is raar omdat ze uitsluitend kan bestaan in samenlevingen die berusten op de compromisbereidheid die voortkomt uit de gedachte van gelijkwaardigheid. Dat zijn altijd democratieën, maar lang niet alles wat democratie heet is ook een compromissensamenleving. Dat er in een land bijvoorbeeld verkiezingen gehouden worden of een grote mate van persvrijheid heerst, zegt niets.
Hadden ze dat gesnapt, dan hadden De Jong en Van Dalen zich de moeite van het maken van hun rapport kunnen besparen. Buiten de Europese Unie is met uitzondering van Canada, de Verenigde Staten, Australië, Nieuw Zeeland en tot op zekere hoogte Japan geen compromissensamenleving te bekennen. In Midden- en Zuid-Amerika lijkt weinig aan de hand, maar dat geldt alleen zolang je niet merkbaar ingaat tegen de vanzelfsprekende katholieke norm. De experimentele compromisdemocratie van Mandela en Tutu in Zuid-Afrika kraakt, zacht uitgedrukt, in al zijn voegen onder de druk van ANC-corruptie en revanchistische stromingen. Het Russische democratische experiment is als compromismaatschappij faliekant mislukt en India is onder president Modi op weg terug te vallen tot een door een machtsstrijd tussen hindoes en moslims verscheurde staat. In Turkije werd sinds de Kemalistische revolutie van 1923 de vrijheid om je religiositeit te uiten om begrijpelijke redenen stevig ingeperkt, maar sinds de eeuwwisseling doet de door toenemende welvaart ontketende islamistische onderstroom onder aanvoering van Recep Erdoğan verwoede, nauwelijks verhulde pogingen om de islam steeds dwingender op de politieke troon te zetten – vooralsnog met succes. In grote delen van Afrika en Oost-Azië winnen ten aanzien van andersdenkenden zeer intolerante vormen van islam snel terrein, inclusief de barbaarse sharia.
Geloofsdwang
Godsdienstvrijheid is niet alleen een raar, maar ook een slecht begrepen grondrecht. Dat bleek wel uit de vraag die NRC Handelsblad op 23 januari 2015 stelde over de Duitse Pegida-beweging: “Keren de betogers zich werkelijk tegen de islam – en daarmee tegen de godsdienstvrijheid in Duitsland?” Want waarom zou een afkeer van de islam een gebrek aan respect voor de vrijheid van godsdienst inhouden? Er is nogal verschil tussen levensbeschouwelijke kritiek en geloofsdwang.
Vrijheid van godsdienst is ten principale het recht van iedereen om zijn of haar religieuze leven naar eigen goeddunken in te richten en de eigen overtuiging ook openlijk te belijden. Maar vrijheid is nog geen vrijblijvendheid, zoals de NRC-commentator blijkbaar abusievelijk meende. Het recht om je politiek, cultureel of levensbeschouwelijk te uiten wil niet zeggen dat anderen daar geen kritiek op of bezwaren tegen mogen hebben. We gunnen de Amish in de Verenigde Staten bijvoorbeeld van harte het recht om op religieuze gronden de meeste moderne technologie af te wijzen, maar toch vinden maar weinig mensen dat een navolgenswaardig idee. We respecteren de vrijheid van de Amish om er hun eigen opvattingen op na te houden maar wijzen die opvattingen tegelijkertijd hoofdschuddend af als wereldvreemd, achterlijk of zelfs geschift. Daar is niets mis mee en niemands vrijheid wordt erdoor ingeperkt of aangetast. Wel kan het aanleiding zijn tot verhitte discussies en onverkwikkelijke ruzies, bijvoorbeeld wanneer mensen vanuit hun eigen vrijheid een ander laten merken dat ze diens gedachten, ideeën of overtuigingen ronduit dom, verwerpelijk of verachtelijk vinden. Loopt een en ander uit de hand, dan zijn er specifieke wetten om dat te stoppen en de gevolgen ervan te beperken.
Anderssoortige belangen
Ook de actieve uitoefening van de godsdienstvrijheid is niet vrijblijvend. Je bent slechts gerechtigd om je levensbeschouwelijke overtuiging te belijden voor zover dat niet de grenzen overschrijdt die elders in de wet worden gesteld. Daarbij is een belangrijk maar vaak vergeten punt dat die grenzen pas bereikt worden wanneer godsdienstvrijheid aanloopt tegen andersoortige belangen en rechten van anderen. Er kan niet elders in de wet zomaar alsnog een beperking op de godsdienstvrijheid zelf zijn, een fatsoenlijke wetgever neemt niet met de andere hand weg wat eerst met de ene gegeven werd. In een staat waar godsdienstvrijheid heerst, kan er dus maar één wet zijn die op geloof betrekking heeft, en dat is de Wet op de godsdienstvrijheid zelf – in Nederland is dat artikel 6 van de grondwet.
Anders dan veel andere rechten is godsdienstvrijheid ook per definitie een recht van allen, omdat geen mens eraan ontkomt om in het leven een levensbeschouwelijke positie in te nemen. Het is met levensbeschouwing als met wonen: Je kunt kopen, huren, in een tentje huizen of onder een brug bivakkeren, maar ergens moet je verblijven. Precies zo kun je overtuigd zijn van het bestaan van één god, een hele godenwinkel, een algemeen spiritueel beginsel, van een “iets” of van helemaal niets bovennatuurlijks, maar je kunt niet op geen enkele manier in het leven staan. Of iemand zich daar nu actief mee bezig houdt of er nooit een concrete gedachte aan wijdt, doet niet ter zake. In een geval als dit is gebrek aan interesse ook een keuze, net als niet wensen te kiezen (agnosticisme) en denken dat er niets te kiezen valt (jood of islamiet zijn, bijvoorbeeld). Let wel, dit is dus allerminst hetzelfde als Van Dalens gedachte dat godsdienst nu eenmaal “in de mens” zit. Dat is niet zo, maar ieder mens krijgt er wel mee te maken.
Gerespecteerd en gegarandeerd
Net als elk ander wettelijk recht moet godsdienstvrijheid door de overheid gerespecteerd én gegarandeerd worden, anders bestaat ze niet. Dat heeft twee consequenties. De eerste is dat de overheid zich zelf niet met levensbeschouwelijke zaken moet bemoeien. Er kan dus geen sprake zijn van een staatsgodsdienst. Ook mag geen enkel geloof van overheidswege bevoordeeld of benadeeld worden. Hetzelfde geldt voor het voortrekken of achterstellen van geloven en gelovigen ten opzichte van niet-gelovigen.
Ook de rechterlijke macht, die de wet interpreteert en zorg draagt voor billijke toepassing ervan, kan zich niet door religieuze voorschriften, overtuigingen, voorkeuren of argumenten laten leiden. Welke positie de rechter ook zou kiezen, hij zou altijd onvermijdelijk de groep die die bewuste opvatting huldigt bevoordelen boven alle andere. In een staat waar godsdienstvrijheid heerst, is de rechterlijke macht daarom onafhankelijk, neutraal en strikt seculier.
Blote posters
Dat betekent allemaal niet dat de staat in een land waar godsdienstvrijheid heerst helemaal niets met geloven en geloofsgemeenschappen te maken heeft. In tegendeel, ze moet – en dat is de tweede consequentie – de godsdienstvrijheid handhaven. Dat betekent dat de staat ingrijpt wanneer een groep gelovigen in zijn vrijheid om zijn geloof te belijden belemmerd dreigt te worden door anderen, of wanneer een groep gelovigen tracht anderen iets op te dringen of in hun belijdensvrijheid te hinderen. Dat kan over vanalles gaan, van geweld en dreiging met geweld via het afplakken van als godslasterlijk ervaren blote reclameposters en het bekladden van kerken en moskeeën tot overlast van muezzins of kerkklokken. En allesbepalend is dat voor de wet en de overheid de rechten en vrijheden van niet-gelovigen precies even zwaar behoren te tellen als die van gelovigen.
Dit artikel lees je gratis. Als het bevalt kun je onderaan een kleine bijdrage doen, zodat ik dit soort artikelen kan blijven schrijven
Uit dat alles blijkt wel dat scheiding van kerk en staat onontbeerlijk is voor het bestaan van godsdienstvrijheid. Een overheid die zelf religieuze aandelen heeft, kan nooit als onpartijdige arbiter optreden. Twijfel over de betrouwbaarheid van de Duitse overheid op dat vlak is misschien wel de voornaamste bron van de onrust waaruit een aantal jaren geleden in Dresden de Pegida-beweging is ontstaan. Het was niet dat horden islamieten de straten van die stad onveilig zouden maken, er waren daar juist betrekkelijk weinig islamitische allochtonen. Het was ook geen onberedeneerde vreemdelingenangst. Het was het gevoel dat “ze” de boel kwamen overnemen en dat de overheid daar te weinig tegen deed. Het is een gevoel dat helaas door de islamitische retoriek stevig gevoed wordt, en niet alleen door extremisten. Het kan vermoedelijk weinig Pegida-aanhangers werkelijk wat schelen of iemand op zijn knieën naar het oosten bidt en tot wie, noch of die iemand vast of aalmoezen geeft. Waar de Pegida-aanhang bang van wordt, is de weigering van de islam, ook in het westen, om de scheiding van kerk en staat te accepteren en te omarmen. Daar hebben ze gelijk in, want wie die scheiding niet erkent, vergrijpt zich aan ons aller godsdienstvrijheid.
Bloedvergieten
Dat is een punt van wezenlijk belang, want godsdienstvrijheid is ook een van de intellectuele en ethische hoekstenen van moderne, open samenlevingen als de onze. Hoewel godsdienstvrijheid nog maar tamelijk kort bestaat, heeft ze al een eind gemaakt aan heel veel onderdrukking, ellende en bloedvergieten. Er zijn mensen die menen dat de ongeëvenaarde gruwelen van onder andere nazi-Duitsland en Stalins Sovjetunie bewijzen dat vrijheid van godsdienst en scheiding van kerk en staat niet helpen. Dat waren immers allebei goddeloze regimes. Maar zij vergissen zich. In het Derde Rijk en de Sovjetunie was juist in de verste verte geen sprake van godsdienstvrijheid, omdat het daarvoor noodzakelijke beginsel van gelijkwaardigheid ontbrak. Was dat anders geweest, dan had de Holocaust niet plaatsgevonden, waren er geen pogroms geweest en veel minder goelag. Overal waar wél godsdienstvrijheid heerst, vallen beduidend minder doden en slaan veel minder mensen op de vlucht.
Of dat nog niet genoeg is, heeft de godsdienstvrijheid ook heel veel betekend voor de technologische en economische ontwikkeling van Europa, precies datgene wat het continent zo aantrekkelijk maakt voor migranten. Die zuur bevochten, vaak slecht begrepen en verkeerd geïnterpreteerde vrijheid verdient het om jaloers bewaakt te worden. Al zijn twijfelachtige kanten ten spijt is Pegida zo bezien eerder een poging tot bescherming van de godsdienstvrijheid dan een aanval erop.
Lees ook: Stop nu eindelijk met die rituele slachtpartij
(Een eerdere versie van dit artikel verscheen in 2015 op The Post Online)