Taxileven (1) – de geschiedenis

Uw verslaggever heeft een carrièreswitch gemaakt: van onderzoeksjournalist naar taxichauffeur. Nu en in de toekomst zal hij berichten over de wondere wereld van het taxiwezen, zowel dat van vroeger dagen als dat van nu. Met af en toe een poëtisch uitstapje – eens een dichter, altijd een dichter.

Een personeelsadvertentie van een groot taxibedrijf uit het noorden des lands leidde me uiteindelijk tot het taxichauffeurschap – werk dat ik inmiddels een kleine maand met heel veel plezier doe, en waarover ik niets anders kan zeggen dat – tenminste het gedeelte van de taxiwereld waarin ik arbeid – het een van de meest dankbare, bevredigendste, uitdagendste en afwisselendste banen is die ik tot dusverre heb meegemaakt.

Het bestaat uit het vervoer in opdracht van diverse opdrachtgevers, oftewel: het al dan niet gesubsidieerde/door verzekeraars vergoede bestelvervoer, waarbij vrijwel elke rit op rekening gaat.

Het taxiwerk met zijn steeds wisselende passagiers, tijdstippen en bestemmingen wordt nooit een sleur. Iets wat het voordragen van gedichten uiteindelijk wél wordt, want ieders repertoire is uiterst beperkt. En na verloop van tijd weet je wat de “magie” van bepaalde gedichten is – en zodra je dat weet is voor jezelf de betovering verbroken en wordt het een trucje. Bovendien ben je als chauffeur niet gedwongen urenlang naar bizar ondoorgrondelijke, emotieloze, slechte of saaie poëzievoordrachten te luisteren.

Ook belaagt niemand je met met allerhande “juridische” dreigementen (veelal loos, maar desalniettemin heel tijd- en geldrovend), waar je als onderzoeksjournalist regelmatig mee geconfronteerd wordt. En beneden de streep betaalt het uiteindelijk een stuk beter.

Een korte geschiedenis van de taxi in Nederland

“Taxi” is afgeleid van taxameter, waarmee eind 19de eeuw huurkoetsjes waren uitgerust en dat middels een wijzerbord de afgelegde afstand en zodoende de ritprijs toonde – zie bijvoorbeeld het Algemeen Handelsblad van 24 juni 1895. En zie ook deze advertentie uit 1904, over een verhoging van de tarieven van de paard-en-wagen taxi’s.

In krantenberichten van rond 1900 werd “taxameter” ook omschreven als snelheidsmeter – wat het in feite niet is, maar wel, in combinatie met een tijdmeetmechaniek (lees: klok), als zodanig dienst kan doen. En het stamt derhalve van het oud-Griekse woord tachos (ταχος), dat “snelheid” betekent en dat we vooral kennen via de tachograaf – het apparaat dat de rij- en rusttijden, de snelheid en de afgelegde afstand van een voertuig registreert.

Huurkoetsjes: aapjes, vigilantes en snorders

Directe voorganger van de moderne taxi zijn de 19de eeuwse vigilante en “aapje” – een rijtuig vernoemd naar de in een kleurig uniform gestoken koetsier, wiens kleding deed denken aan de klederen die destijds kermisaapjes aanhadden. Die “aapjes” reden vanaf circa 1880. Voor die tijd kon je wel een huurrijtuig (een zogeheten vigilante, ook gespeld als vigelante) nemen, maar hoe er eentje te vinden kon nogal problematisch zijn. De Nieuwe Haarlemsche Courant deed op 6 november 1881 verslag van de nieuwe ontwikkelingen op dit gebied:

“De Amsterdamsche rijtuigvereeniging heeft in den korten tijd van haar bestaan reeds een geheelen omkeer in het vervoer per vigilante teweeggebracht. De stationeerende rijtuigen, vroeger zoo goed als onbekend, zijn thans in toenemend getal aanwezig; de “aapjes” zijn een vervoermiddel geworden, dat men niet meer zou kunnen missen. Doch de Vereeniging heeft niet alleen voor stationeerende rijtuigen op de pleinen gezorgd, zij heeft haar werkkring belangrijk uitgebreid, door eerst de stallen van het Amstel-hôtel, later ook die van andere rijtuigverhuurders in exploitatie te nemen. Groote stalhouderijen zijn onder haar beheer gekomen, en deze stallen zijn reeds voor een gedeelte, maar worden alle met het telephoonnet in verbinding gebracht, zoodat men in verschillende deelen der stad niet alleen op de pleinen de rijtuigen vinden kan, maar die ook weldra gemakkelijk te ontbieden zullen zijn. Onder de voordeelen van het optreden dezer rijtuigvereeniging is zeker niet het minst te rekenen, dat een aantal onoogelijke, ouderwetsche vigelantes voorgoed van de straat verdwijnen.”

“Onoogelijke vigelantes”?

Vóór 1839 wordt in Nederlandse kranten regelmatig bericht over zeeschepen die “Vigilante” (afgeleid van vigilant, wat waakzaam, wakker, flink betekent). In verband met rijtuigen komt het voor het eerst voor in een advertentie in het Algemeen Handelsblad van 19 november 1839: “Men vraagt UIT DE HAND TE KOOP: eene VIGILANTE voor twee personen, geschikt voor één paard.”

In de Groninger Courant van 3 december 1839 komt de vigilante voor het eerst ter sprake als huurrijtuig, waarmee een criminele dame in Antwerpen op de vlucht was geslagen.


Het is grappig dat deze twee- en vierpersoonsrijtuigen, die anno 2024 als fraaie klassieke gesloten koetsen gezien worden, anno 1881 “onoogelijk” genoemd werden – maar dit terzijde.

Snorders

Het woord “snorder” stamt van het Jiddische woord schnorrer, wat bedelaar betekent. Volgens taalonderzoeker Marc de Coster betekent “snorren” dan ook: “zoeken naar los werk”.

Sinds het begin van de 20ste eeuw worden zonder vergunning werkende koetsiers of chauffeurs en/of hun rij- of voertuigen “snorders” genoemd. In de 19de eeuw was een snorder niet per se een illegaal werkende koetsier, het was volkstaal voor koetsiers met een al dan niet “stationerend” huurrijtuig (stationerend betekent dat ze vanaf een bepaald plein opereerden). Omdat sommigen van hen hun paarden mishandelden, dronken op de bok zaten en/of hun klanten oplichtten stonden ze nogal slecht bekend.

Snorder – aanvankelijk aanduiding voor smokkelschip?

In gedrukte vorm duikt het woord “snorder” op in 1870, in dit mysterieuze bericht in het Algemeen Dagblad van Nederland: “De snorder, een vrijbuiter onder de beurtschepen, is voortvluchtig.”

In verband met rijtuigen komen we snorders voor het eerst in 1874 tegen, in dagblad Het Vaderland:

“Gisterenavond om 10 uur had er aan het Kanaal bij de Javastraat een hevige woordenwisseling plaats tusschen een koetsier, zoogenaamden snorder, en een paar heeren, die hij het verlaten van het rijtuig den koetsier voor twee uren wilden betalen, terwijl hij meende een rit voor den tijd van drie uur te mogen vorderen. De passagiers, die geen lust gevoelden dien eisch toe te wijzen, bleven pertinent weigeren en zouden daardoor met den koetsier handgemeen zijn geworden , waren niet eenige burgers als arbiters tusschenbeide gekomen, die het zoo hebben bemiddeld, dat geen van beiden hun zin kreeg, door de heeren in bedenking te geven voor 2½ uur te betalen, waaraan zij voldeden.”

Vier jaar later, 1878: “Een rijtuigje (zoogenaamde snorder) dat gister van de strandzijde door de Keizerstraat te Scheveningen naar de stad reed, zakte in de nabijheid der Gemeenteschool in en werd in tweeën gespleten. De passagiers bekwamen geen noemenswaardig letsel. De brokstukken van het rijtuig werden door de zorg der politie geborgen.”

Ongenummerde rijtuigen

Over zonder vergunning werkende “snorders” in Den Haag bericht de Delftsche Courant op 19 maart 1910:

“Het groote gevaar schuilt echter in de z.g.n. „snorders”, de bestuurders van ongenummerde rijtuigen, gewoonlijk, op enkele uitzonderingen na, menschen wien om een of andere weinig eervolle reden een standplaats door de politie geweigerd werd, en die daardoor geen nummer op hun rijtuig mogen voeren. Maar de politie kan deze menschen niet beletten om rond te rijden met een soort rijtuigje, waarvoor de schim van een paard is gespannen, die met behulp van zweepslagen en vloeken in gang gebracht en gehouden wordt. Aan niets of niemand ter wereld hebben zij zoo stierlijk het land als aan politie-agenten, die streng op dit rijdende volkje moeten letten. Roept onderweg iemand hun rijtuig aan, dan mogen de snorders dat verhuren, doch zelf aanbieden mogen ze niet; het armgezwaai, zweep- en handgeklap, het pst-pst enz . waarmee de stationeerende koetsiers bij aankomst van een trein de reizigers welkom heeten in de Hofstad, het is den snorders niet geoorloofd.”

Eerst in 1921 worden expliciet chauffeurs als snorders aangeduid. Er bestaat dan in Rotterdam een verordening die het “snorren” verbiedt: het rijden langs de straten met als doel passagiers te zoeken, zo meldt dagblad Voorwaarts.

In een later artikel meer over snorren en snorders van later datum.

Automobiel-taxi’s

Op 18 september 1905 berichtte De Courant dat bij het gemeentebestuur van Baarn een vergunning is aangevraagd om met tien met taximeters voorziene automobielen te opereren vanaf het Stationsplein en de Brink aldaar.

De aanvraag leidt tot een verhit debat in de Baarnse gemeenteraad. Maar of die vergunning eind 1905 of begin 1906 daadwerkelijk werd verleend, is (nog) niet ontdekt.

Op 5 februari 1907 meldde dagblad Het Vaderland dat directeur P.J. Adrian van de Haagsche Automobiel Maatschappij bij het Hofstedelijke gemeentebestuur een vergunning had aangevraagd voor een automobiel “bestemd om dienst te doen als stationneerend huurrijtuig met taxameter”. Op dat moment had dit bedrijf al vier Delahaye-automobielen – wagens die destijds als toonaangevend golden.

Of het Haagse gemeentebestuur die vergunning verleend heeft is vooralsnog ook nog niet bekend – wat wel bekend is, is dat het Rotterdamse taxibedrijf “STAR” Taxameter Automobielen op 1 augustus 1908 meldde een vaste staanplaats te hebben bij de stations Beurs en Delftsche Poort. Wat impliceert dat deze onderneming daarvoor een vergunning had gekregen.

In Den Haag werd in 1909 tenminste één taxi-ondernemingen actief, de Haagsche Automobielen Taxameter Onderneming (H.A.T.O., bron Alkmaarder Courant) en mogelijk ook de firma Oostmeijer. In een Vaderland-interview uit 1928 vertelt de dan 64-jarige heer Schippers, in 1909 een van de eerste Haagse chauffeurs, over die beginperiode. Volgens hem had de H.A.T.O toen twintig wagens en Oostmeijer twaalf – al dient gezegd dat hij meende in 1908 begonnen te zijn, terwijl het toch echt in 1909 was.

1909 – Elektrische taxi’s

Wikipedia en sites van verschillende Amsterdamse taxiondernemingen willen doen geloven dat Amsterdam de eerste stad was waar taxivergunningen (voor automobielen) zijn afgegeven. We kunnen vaststellen dat dit larie is. De enige Amsterdamse primeur op taxigebied was dat in 1909 de Amsterdamsche Taxameter Automobiel Maatschappij (ATAX) met elektrische taxi’s begon rond te rijden.

Een verslaggever van de Winschoter Courant berichtte daar op 6 juni 1909 over:

“Het toch al uitstervende geslacht van aapjes-koetsiers en snorders, die aan Groot-Mokum nog een tintje van klein sleedschheid gaven, is voorbestemd om binnenkort geheel te verdwijnen. Heb je nu haast en ben je te laat voor de tram of kun je van dat alledaagsohe vervoermiddel, om welken reden dan ook, geen gebruik maken, je stapt fier in een „Atax” en met een bijna geruischloos gangetje tuft een allernieuwste „machien” je waar je wezen wil. Daar zorgt vanaf dit moment de Amsterdamsche taxameter Automobielen-Maatschappij “Atax” voor, voorloopig nog maar door middel vaneen zestal prachtige karretjes, maar dat aantal zal spoedig verdubbeld en verdriedubbeld zijn en van dat oogenblik af zullen paard en wagen een vrijwel misbaar vervoermiddel zijn, want in zoo’n “Atax” zit je zacht, rijdt je zacht, ben jij en de voorbijgangers bevrijd van verdachte luchtjes want de “Atax” wordt door electriciteit en niet met behulp van stinkende benzine gedreven en, wat de deur dicht doet, het tarief is voor kleinere afstanden gelijk of lager dan dat van gewone “aapjes”, voor grootere afstanden zelfs goedkoper dan een toer met een tweepaards landauer.”

Zie ook dit artikel van Jeroen Booij voor foto’s van die eletrische taxi’s en technische uitleg.

Tarieven en lonen 1909-1910

Over de tarieven merkte De Telegraaf op 5 oktober 1909 op: “Sedert 1 Oct. kost de Atax ƒ 0.40 per eerste 1200 meter, en iedere 300 meter meer 10 cent zooals men weet, althans binnen onze gemeente. De door onzen correspondent genoemde prijs [40 cent per 800 meter] geldt voor ritten buiten de gemeente, maar niet verder dan pl.m. 10 K.M.

Omgerekend naar nu, met inflatiecorrectie, zou dat neerkomen op € 5,85 voor de eerste 1200 meter en € 1,46 voor elke extra 300 meter. Wat neerkomt op € 14,61 voor 3 kilometer. Met de huidige tarieven zou zo’n ritje ongeveer €12,50 kosten (starttarief € 3,-, prijs per km €2,50, prijs per minuut € 0,40). Oftewel: wie voordelig met de taxi wil reizen heeft daarvoor geen tijdmachine nodig.

Over tijdmachines gesproken: in 1910 geeft De Provinciale Geldersche en Nijmeegsche Courant een aardig inkijkje in het dagelijks leven in het Amsterdam van de winter 1909/1910, met een uitgebreide beschrijving van lonen en opleidingen van de chauffeurs van de elektrische taxi’s van de Atax.

Het taxileven voor het eerst van binnenuit beschreven

De legendarische journalist Tom Schilperoort (1882-1930) ging in 1913 zelf aan de slag als taxichauffeur. Hij deed in De Telegraaf verslag.

Schilperoort is tegenwoordig nog gekend omdat hij in 1905 Pablo Picasso naar Nederland had gehaald. Bij leven was hij vooral bekend als autosportjournalist en -promotor, en vanwege zijn “Zuiderfilms” – waarin hij in de jaren ’20 berichtte over het leven in de Rivièra, en als zodanig de poort opende voor het Nederlandse toerisme naar zuidelijk Frankrijk. Maar dit terzijde.

Wordt vervolgd.

Zie ook: Taxileven (2) Verklaring Omtrent Gedrag.

Foto vigilante in het Musée des transports en commun (Liège).
Publiek domein. Fotograaf Alf van Beem, 2016.
Krantenartikelen: www.delpher.nl, koninklijke Bibliotheek Den Haag
Plattegrond Rotterdam, circa 1908: topotijdreis.nl.

Mijn gekozen waardering € -

Onderzoeksjournalist, dichter en samensteller van de Nederlandse Poëzie Encyclopedie.
Werkt aan een boek over het Hitler-de-kunstenaar en het nazivervalsingencircuit.