Zijn verschijning doet denken aan Don Quichotte: mager, pezig en met een grote puntsnor. Het kost niet veel moeite je schrijver Jesús Carrasco voor te stellen op de rug van een paard of ezel, dolend over de dorre Spaanse vlakte, van molen naar molen, van bron naar bron, zoals de personages doen in zijn debuutroman De vlucht. Hij zou zelf de zachtmoedige herder kunnen zijn, of het moedige, naamloze kind.
Jesús Carrasco maakte vorig jaar wereldwijd diepe indruk met De vlucht, een even rauwe als gevoelige roman over een jongen die zijn dorp verlaat om aan de dorpsrechter te ontkomen. Op het kale, barre platteland, verstoken van voedsel of water maar met een meedogenloos brandende zon boven hem, wordt de jongen onder de hoede genomen door een oude herder, die even wijs is als zwijgzaam. Hoewel het kind hem aanvankelijk niet vertrouwt, beschermt de herder de jongen tegen de rechter en zijn handlangers die hen op de hielen zitten.
Bordenwasser
Carrasco schreef al twintig jaar, en droomde ervan van het schrijven te kunnen leven. In de tussentijd verdiende hij de kost met allerlei baantjes, van reclametekstschrijver tot bordenwasser. ‘De vlucht ontstond uit een aantekening in mijn opschrijfboekje. Wat gebeurt er als een jongen zijn huis wil ontvluchten en hij keert niet terug? De gedachte om weg te lopen is niet ongebruikelijk voor een kind. Het eten is niet lekker, mama is niet aardig vandaag, er kunnen van allerlei redenen zijn. Meestal zijn ze na een half uur weer terug. Maar wat als dat jongetje níét terugkeert?’
Zeven jaar geleden begon hij aan dit verhaal, maar na dertig of veertig pagina’s liep hij al vast. ‘Ik kon gewoon nog niet goed genoeg schrijven. Ik ging verder met een kinderboek en begon daarna een andere roman, vanuit een ander perspectief en met een zeer gedetailleerd plot, zodat ik van tevoren precies wist hoe alles zou gaan en ik het alleen nog maar hoefde op te schrijven. Na tweeënhalf jaar was het klaar. Waardeloos was het, crap. Een dood boek. Maar: ik had eindelijk een hele roman geschreven, en dat was voor mij heel belangrijk.
Ik pakte De vlucht weer op, en toen het twee jaar later klaar was, dacht ik: geen idee of het goed is of slecht, maar dit is het beste boek dat ik nu in me heb. Ik beschouwde het als mijn laatste kans. Het was een waanzinnige inspanning geweest om het tot stand te brengen: zowel in tijd omdat ik er elk weekend en in de vakanties aan werkte, als financieel omdat ik zelfs een paar maanden niet had gewerkt om te kunnen schrijven. Ik ben veertiger, ik heb een gezin – op deze manier kon ik niet doorgaan. Dus daarom voelde het voor mij als nu of nooit. Met een bevriende redactrice heb ik een paar maanden aan het manuscript zitten schaven. We stuurden het naar vijf of zes uitgeverijen en binnen een week had ik een contract.’
Dor landschap
Carrasco trekt zijn pet recht, nipt van zijn cerveza en plukt aan zijn snor, zorgvuldig zijn woorden afwegend. In De vlucht speelt het landschap een belangrijke rol, vervolgt hij. Het is geschilderd naar zijn herinneringen. ‘De zomers die ik me herinner uit mijn jeugd op het platteland, waren echt zo droog als in mijn boek. Ik ben opgegroeid in een klein dorpje in de omgeving van Toledo, een heel droog gebied met bergen aan de horizon. ’s Ochtends vroeg vulde mijn moeder alle flessen en kannen, zodat we overdag wat water hadden, want tot de avond werd de kraan dichtgedraaid. Dat heeft me doen realiseren hoe ontzettend belangrijk water is. In De vlucht staat water voor leven, en de zon voor de dood. Er zijn veel van zulke dorre gebieden in Spanje, waar de dorpen verlaten zijn. Het extreme weer heeft de bevolking naar de stad gedreven.’
In tegenstelling tot wat de jongen in De vlucht meemaakt, omschrijft Carrasco zijn eigen jeugd als ‘een speeltuin’, een gelukkige tijd. ‘Ik kom uit een groot gezin, met vier oudere broers en één jongere zus. Als je deel uitmaakt van een leger kinderen richten je ouders niet al hun aandacht op jou. Ik voelde me erg vrij. Ging voortdurend op onderzoek uit en zwierf eindeloos rond over het land. In ons dorp kon je maar twee dingen doen: voetballen of hardlopen. Ik rende over de paden en velden.’
Lezen was er aanvankelijk dan ook niet bij, ook al was de kleine Jesús omringd door boeken. ‘Mijn vader was maestro, schoolmeester. De middagen werkte hij als boekbinder. In die tijd kocht men boeken in delen bij de tabakswinkel. Als de delen compleet waren, bond mijn vader die katernen samen tot één boek. De enige die las bij ons thuis, was mijn vader; boeken over religie, biografieën van heiligen, dat soort werken – hij was een zeer religieus man. Mijn liefde voor taal heb ik van hem geërfd. Zelf begon ik pas met lezen toen ik een jaar of veertien was. Ons dorp was te klein voor een eigen bibliotheek, maar te groot voor de boekenbus. Mijn neef, die in een ander dorp woonde, nam Asterix voor me mee. De middagen lezend in de zon behoren tot de gelukkigste momenten van mijn leven.’
Kale taal
De vlucht is een sterk zintuiglijk boek. De taal weerspiegelt het landschap – de droge, kale vlakte – en andersom. ‘Ik probeer zo min mogelijk woorden te gebruiken om het verhaal te vertellen. Als je alles weggeeft, precies vertelt wat de personages voelen en denken, heeft de lezer geen ruimte meer voor zijn eigen verbeelding en gevoelens. Schrijver Raymond Carver bijvoorbeeld was er een meester in om met heel weinig woorden een maximum aan zeggingskracht te bereiken. Al het niet noodzakelijke liet hij weg.
Bij poëzie gebeurt iets soortgelijks; er zijn maar een paar woorden nodig om de wereld, om schoonheid te beschrijven, maar daar moet je als lezer ook zelf aan deelnemen. Je laat ruimte open, zodat de lezer die met zijn eigen blijdschap, verdriet of angst kan invullen. Daar streef ik naar. Door iets te vertellen over de omgeving of de spullen die iemand omringen, kun je veel duidelijk maken over een personage zonder dat je het letterlijk benoemt. Alleen al aan de manier waarop iemand zijn handen beweegt, kun je zijn karakter aflezen. Het is helemaal niet nodig om veel prijs te geven. Daarom hebben de personages in de roman geen naam en blijft onduidelijk waar en wanneer het verhaal zich afspeelt. Juist in de stilte in de roman gebeurt veel. In de dingen die níét worden uitgesproken. Eigenlijk wordt er in de stilte meer gezegd dan met woorden.’
Groententuin
Jesús Carrasco neemt ons mee naar zijn tuin, een stukje buiten Sevilla, waar hij samen met zijn vrienden groenten verbouwt. Terwijl hij onkruid wiedt en de sla verzorgt, verandert de uitdrukking op zijn gezicht – die wordt zachter, kalmer. ‘Als ik in mijn tuin met mijn handen in de aarde bezig ben, voelt dat heel goed. Het geeft een gevoel van autonomie dat ik zelf mijn gezin van voedsel kan voorzien. Mijn tuin is de plek waar ik het liefste ben, en dat gaat om iets veel diepers dan ontspanning. Iets… ouds. Wij mensen leven zo snel en toch moet alles elke dag nóg sneller. We putten de aarde en onszelf uit. Maar de natuur heeft een heel ander ritme; zij neemt de tijd om te groeien en te rijpen. Daarin ligt zo veel wijsheid besloten. Een gevoel van eeuwigheid. Ik herinner me van vroeger een oude man, een grootvader van een jeugdvriendje, die ook zo’n soort wijsheid bezat. Op een dag zag ik hem huilen met de bomen. Hij was echt met ze in dialoog. Dat heeft diepe indruk op me gemaakt.’
Hij is gefascineerd door de aarde, vertelt Carrasco, door de relatie tussen de mens en het land, de grond. ‘Mijn volgende roman gaat helemaal over die relatie tussen de mens en zijn natuurlijke omgeving. Zoals de IJslandse schrijver Jon Kalman Stefánsson dat bijvoorbeeld deed in zijn roman Hemel en hel, hoe hij de relatie schildert tussen de vissers, en tussen de vissers en de zee, vond ik indrukwekkend. Ik wil de relatie man-aarde verder onderzoeken. Wat gebeurt er als je alles – gezin, werk – weghaalt? Is dat wat overblijft, het land, de aarde, voldoende om een vervuld leven te hebben? Geeft het waardigheid? Het is moeilijk uit te leggen waarom me dat zo bezighoudt, ik weet het zelf niet precies. Ik leef inmiddels al mijn halve leven in de stad: eerst in Madrid, en nu hier in Sevilla. Maar toch… ik voel me nog altijd een dorpeling.’
Geweld
Zijn andere fascinatie is geweld. ‘Ik ben bang voor elke vorm van gewelddadigheid. Vraag het iemand op straat en hij zal zeggen dat hij een afkeer heeft van geweld. Maar het zit in ons allemaal en het is overal om ons heen: in onze relaties, ons huwelijk, de verhouding met onze kinderen. Dat hoeft geen extreme vorm van agressie te zijn, het kan al zitten in de manier waarop we iets zeggen of in het feit dat er sprake is van een bepaalde vorm van dominantie in de onderlinge verhouding. Vanuit die kleine kring vloeit het verder naar de samenleving, in de vorm van oorlog, misdaad, onderdrukking. Niemand vind het prettig, maar het is er al sinds het ontstaan van de mensheid. Waarom zijn we niet in staat om dat uit te bannen? Ik begrijp daar niets van.
Ik zou graag in een wereld zonder muren willen leven, zonder verdediging. Met ons gezin en vrienden vormen we een hechte groep; het is in het klein de wereld zoals ik die graag tot stand zou willen brengen. Waarin relaties tussen mensen zijn gebaseerd op respect en liefde. Er is echter een verschil tussen de wereld zoals ik die graag zou zien en de wereld zoals die bestaat. De vlucht gaat over de wereld zoals die is. Er staan afschuwelijke dingen in, maar het zijn gebeurtenissen zoals je ze elke dag in het nieuws voorbij ziet komen – of erger nog.
Meestal willen we de afschuwelijke dingen vergeten. Ik schrijf erover om te proberen te doorgronden waarom ze gebeuren. Begrip is volgens mij de eerste stap op weg naar verandering. Steek niet je kop in het zand, alsof het leven een vrolijk sprookje is. Verantwoordelijkheid nemen voor je leven en jezelf, dat vind ik belangrijk. Zorg dragen voor de wereld om je heen. Als je je verantwoordelijk opstelt, kun je op het moment dat je een fout maakt gewoon zeggen: oké, het was mijn vergissing, in plaats van: het lag aan die of het ligt daaraan. Hoe verantwoordelijker je bent, hoe minder angst je hebt. Dat maakt een vrijer mens van je.’
Verantwoordelijkheid
Het is de verantwoordelijkheid van de schrijver, aldus Carrasco, om vragen te stellen, niet om antwoorden te geven. ‘Goede vragen zetten de lezer aan het denken. Soms is schrijven een saai en langdradig proces, maar heel af en toe heb je zo’n moment dat… hoe moet ik het uitleggen… lijkt op poëzie. Als schrijver heb je dezelfde woorden als iedereen tot je beschikking, maar als je die zo weet samen te brengen dat de combinatie ervan iets prachtigs, verschrikkelijks, briljants oplevert, voelt dat enorm krachtig. Het geeft zin aan het bestaan, zoals je dat ook kunt voelen als je dochter voor het eerst ‘papa’ zegt of zomaar ineens naar je toekomt om je een kus te geven.
Ik heb er jaren over gedaan om het te leren, maar ik weet nu wat ik wel en niet kan en dat maakt me rustiger. Ik ben maar een eenvoudig mens, en ik probeer wat ik doe zo goed mogelijk te doen. Vind je mijn roman goed? Prima. Vind je het niks? Ook goed. De vlucht is niet ineens een beter boek omdat mensen in heel Europa zeggen dat het geweldig is. Het is nog steeds hetzelfde boek als twee jaar geleden, toen ik nog aan mijn bureau zat te zwoegen. Dat probeer ik niet te vergeten.’
Jesús Carrasco – De vlucht (207 p.)
Vertaald door Arie van der Wal
Meulenhoff, €16,95/€8,99 (e-book)