Voetballen met een rat

In 1990 reisde ik voor het eerst naar Brazilië. Ik overleefde in de Amazonejungle een aanval van bijen, had in het waterland van Ilha de Marajó een koortsdelirium, werd met een eenmotorig vliegtuigje in de bush opgepikt en naar een ziekenhuis gevlogen en danste in Salvador, Bahia met de drummers van Olodum. Brazilië bleek behoorlijk rock & roll. Vier jaar later verruilde ik de redactiestoel bij OOR voor een hangmat in de Amazone in het noorden van Brazilië.

Een hangmat in de Amazone (4)

De Veleiro del Amazonia van kapitein Valdecir waarmee ik vanuit Manaus stroomopwaarts richting Tefé vertrek, is een kleine rivierboot zonder hutten. We hebben dus weinig beschutting tegen de elementen als die gaan spoken. De eerste nacht leggen we aan bij een klein eiland voor Iranduba, waar we de volgende morgen vis willen kopen. De rivier wordt druk bevaren en ook ‘s nachts gaan de transporten door. Door de deining die de schepen veroorzaken, zwiert mijn hangmat heen en weer als de slinger van een dolle klok. Ook de muziek die vanaf de boten over het water schalt en de felle schijnwerpers waarmee de oever wordt afgetast, halen me steeds uit mijn slaap. De volgende morgen krijgen we te horen dat er voor ons geen vis is. Alles wat er is gevangen, gaat naar Manaus. Op weg naar de volgende plaats waar we proviand willen inslaan, Manacapuru, passeren we huizenhoge stapels houten planken. Verder paalwoningen, kleine plantages en in het water vrouwen en spetterende kinderen. Om in Manacapuru aan land te komen, moet ik over smalle planken balanceren. Ze buigen diep door naar het stilstaande water eronder, dat bruingrijs is en waaruit een lucht van verrotting opstijgt. Op straat voetballen kinderen met een levende rat. Luid piepend rent het dier heen en weer, tot het na een laatste welgemikte trap, niet meer verder kan en stuiptrekkend blijft liggen.
Nadat de zakken met levensmiddelen – rijst, bonen, maniokmeel, koffie, thee en suiker – aan boord zijn gebracht, varen we verder. Het begint te regenen, eerst zacht, maar al snel gutst het water in stromen langs de haastig neergelaten dekzeilen. Papegaaien vliegen luid kwetterend over. In de kruin van een boom beweegt traag een luiaard. Een zwarte kaaiman glijdt van de oever het water in.
Als de regen een uur later ophoudt, hangen langs de rivier tientallen gieren hun vleugels in volle spanwijdte, als zwarte lakens, over de takken te drogen.

In Codajás, een vreedzaam streekdorp, tanken we diesel. Achter het laadstation is een markt, waar vis op lange stokken te drogen hangt. We kopen wat. Terwijl ik in de bar van het haventje iets drink, zie ik hoe van een boot die vlak na ons afmeerde, twee mannen stappen. Een Braziliaan en iemand die met zijn witte overhemd en stropdas duidelijk vreemd is hier. Waarschijnlijk een van de vele Amerikaanse mormonen die in het gebied als zendeling actief zijn. De Braziliaan draagt een geweer. Ik vind het overdreven om in een dorp als dit gewapend rond te lopen, als ik de woorden achterop het T-shirt van de nam met het geweer zie: ‘Jesus, King Of Kings’.
In de deuropening van een huis schraapt een vrouw een dode schildpad uit. Naast haar stoel ligt een jonge luiaard, de schedel ingeslagen en bedekt met geronnen bloed. Dat zowel de rivierschildpad als de luiaard zijn beschermd, maakt een hongerige maag niet zoveel uit. Het tafereel doet me denken aan André, de Maku die ik ooit in het stroomgebied van de Rio Branco, niet ver va de Rio Negro, vergezelde bij het leeghalen van zijn visnetten. André had een pirarucu gevangen, een knaap van een beest, groot genoeg om een paar dagen met zijn familie van te eten, maar nog niet volwassen. Volgen de Braziliaanse wet had hij het beest daarom moeten teruggooien. Maar wie was ik om hem, een man van het woud, daarop attent te maken? Hij had per slot van rekening geen schuld aan de overbevissing die tot dit soort wetten had geleid.
Die avond zetten we de boot op het strand bij Marituba, een kleine baptistengemeenschap aan de andere kant van de rivier. Er is hier pas zes jaar geleden elektriciteit aangelegd en het licht wordt om tien uur ‘s avonds afgesloten, vertelt een man. Hij is mijn vriend, zegt hij, en legt een hand op mijn schouder. Er hangt een lucht van cachaça om hem heen, de goedkope suikerrietrum die overal wordt gedronken. Mijn nieuwe vriend neemt me mee naar een bar. Uit luidsprekers klinken The Eurythmics: ‘Sweet Dreams Are Made Of This.’ Er wordt gedanst. Het publiek bestaat voornamelijk uit kinderen en jong volwassenen, vooral meisjes. Of ik getrouwd ben, willen sommigen weten.
Een van de belangrijkste bronnen van inkomsten voor het dorp is jute. Overal langs de smalle zanderige weggetjes die tussen de houten huizen lopen, hangen de planten te drogen. In het midden van het dorp staat onder een afdakje op een tafeltje een televisie, gekocht door de burgemeester. Het is er druk. Even buiten het dorp stuit ik op het lichaam van een jonge, zwarte kat die langs het pad ligt, om hem heen stenen gegroepeerd, als bij een ritueel. Het ís een ritueel. Een meisje legt uit dat de stenen aangeven dat een stenengooier het dier heeft gedood en dat de geest van het kwaad moet worden uitgedreven, voor er weer vrede kan zijn. ‘Het is slecht om een kat op deze manier te doden’, voegt ze eraan toe.

De volgende dag in het begin van de middag komen we aan bij de haven van Coari. Op het dak van een boot die ons tegemoet vaart, dansen tieners op het ritme van Boi Bumba, de populaire caboclo-muziek. In het stadje zelf is het eerste wat ik zie een stenen Christus, een kopie van het reusachtige beeld dat in Rio de Janeiro op de Corvocado staat en over de baai uitkijkt. Coari maakt een armoedige indruk. Als ik weer aan boord wil gaan, maakt zich uit een van de groepjes die in de haven rondhangen een man los. Hij loopt op ons af en vraagt of we een aap willen kopen. Hij geeft met zijn handen de grootte van het beest aan. Ik weiger beleefd en ook kapitein Valdecir, die er niet aan moet denken een aap op zijn boot te krijgen, bedankt.
Terwijl we verder varen, treft mij de loomheid die hier, langs de rivier, vaak zo allesbepalend lijkt. Het is de loomheid in het ritme van het water. Het is de loomheid in de manier waarop Valdecir over het stuurwiel hangt, bijna alsof hij slaapt. Het is de loomheid van de voorbijglijdende oever, de witte reigers die met gespreide vleugels als engelen over de bomen en over het water zweven.

Wordt vervolgd…

Mijn gekozen waardering € -

Ex-muziekjournalist. Ruilde in de jaren 90 redactiestoel muziekblad OOR in voor een hangmat in de Amazone, Dancin' Fool.