Wat er echt onder het boerkaverbod schuil gaat

Iedereen viel over elkaar heen toen op 1 augustus het zogenaamde boerkaverbod inging. Maar waarom eigenlijk? Dit is wat er werkelijk achter al die wederzijdse verontwaardiging zit.

Zelden was de chaos en verwarring in de media van Twitter tot Trouw zo groot als rond de inwerkingtreding van het zogenaamde boerkaverbod afgelopen week. Dieptepunt van het toch al weinig verheffende pandemonium was de domme en gemakzuchtige provocatie van het Amsterdamse PvdA-gemeenteraadslid Hendrik Jan Biemond tijdens de Amsterdamse Gay Pride, waar hij tussen een aantal gelijkgestemden in een gele nikab gehuld met teksten wapperde als “burqa queens” en “my burqa is my right and pride”. Amnesty International voer een al even onsmakelijke koers door het tandeloze boerkaverbod op één lijn te stellen met de keiharde vrouwenonderdrukking in Iran. De organisatie verslikte zich daar zo erg in, dat het haar bakken goodwill en drommen leden en donateurs kostte. Als een wet zulke rare reacties en zo’n kakofonie van gekrakeel oplevert, staat wel vast dat het een ongelukkig gedrocht is. Wetten zijn er immers om de samenleving te regelen, niet om de boel zodanig te ontregelen dat iedereen elkaar in de haren vliegt.

Spleetje

Ruwweg waren er twee tegengestelde opvattingen te horen. De ene stelde, net als de wet zelf, de veiligheid en het open maatschappelijke verkeer centraal. Sommige mensen achtten hun persoonlijke veiligheid in het geding, omdat je maar nooit weet wat er onder zo’n tent met een spleetje schuil gaat. De wetgever had wel begrepen dat hij zich maar beter niet tot boerkadraagsters – zonder uitzondering moslima’s – kon beperken, wilde hij niet de beschuldiging van discriminatie op grond van godsdienst over zich afroepen. Dus had hij de integraalhelm en de bivakmuts er maar bijgesleept – een schaamlap die net zo wringt als de boerka in het straatbeeld.

Anderen betoogden dat het niet zo zeer om veiligheid ging, als wel om de kwaliteit van het sociale contact. Zo plagieerde Arend Jan Boekestijn op maandag 5 augustus op Twitter een ingezonden brief van Michel Bakker in NRC Handelsblad van diezelfde dag: “Mens-zijn betekent je verantwoordelijk voelen voor ander, en in dagelijkse contacten gaat dit altijd via het zien van het gelaat van ander. Een mens zónder gelaat gaan wij zien als object en dat zet volgens Levinas altijd aan tot geweld. Niet toestaan dus, die gezichtsbedekkingen”.

Thrillers

Waar het veiligheidsargument nogal gezocht lijkt – je ziet weinig gemaskerde zware jongens in de tram, in de wachtkamer of op school, juist daar waar het verbod geldt – zit er wel wat in het tweede punt. Natuurlijk kunnen we als het moet communiceren zonder elkaar te zien, denk maar aan telefoneren en natuurlijk aan hoe blinden noodgedwongen door het leven gaan. Maar niet voor niets is de stem die we niet kunnen zien een vast en onplezierig ingrediënt van dystopische verhalen en thrillers, niet voor niets worden wij die wel kunnen zien kregel als een gesprekspartner telkens van ons wegkijkt. Elkaar letterlijk zien en elkaars gezicht kunnen lezen is een diepe en belangrijke behoefte. Worden we daarin gefrustreerd, dan is empathisch contact een stuk lastiger.

Dit artikel lees je gratis. Als het bevalt kun je onderaan een kleine bijdrage doen, zodat ik dit soort artikelen kan blijven schrijven

Tegenstanders betoogden daar tegenover dat het boerkaverbod neerkomt op moslimpje pesten, en dat boerkadraagsters juist vrije, zelfbewuste vrouwen zijn die zelf wel beslissen aan wie ze zich wensen te tonen. Die worden, stelden zij, door het verbod op in Artikel 1 van de grondwet verboden – want godsdienstige – gronden in hun vrijheid beknot. Maar daar valt heel wat op af te dingen.

Mensenrecht

Natuurlijk behoort het in een open en democratische samenleving als de onze iedereen vrij te staan om zich naar eigen inzicht uit te dossen, maar het is veel te overtrokken om dat, zoals Amnesty International deed, meteen ook al tot mensenrecht te bombarderen. Dat is niet alleen onverantwoord lichtzinnig, maar ook onzinnig. Ook mensenrechten zijn niet zonder beperkingen. Er zijn bijvoorbeeld nogal wat omstandigheden waaronder het recht op lichamelijke integriteit – simpel gezegd: je blijft van een ander af – minder zwaar weegt dan andere rechten en belangen. Daarom zou, zelfs als er een mensenrecht op zelfexpressie door kledingkeuze zou bestaan, daaruit nog niet volgen dat er geen enkele beperking aan het dragen van een boerka zou mogen worden gesteld.

In werkelijkheid is van een principiële individuele vrijheid van kleden, zoals we het maar even zullen noemen, helemaal geen sprake. Ook niet in onze verlichte, relatief zeer vrije en tolerante samenleving. Het barst letterlijk van de kledingvoorschriften, vermanen en verboden. Vaak zijn ze expliciet, zoals de oekaze van een teamleider die van de week nog knielaarzen en minirokken voor zijn receptiemedewerksters verbood als onvoldoende representatief. Op talloze kantoren zijn korte broeken en sandalen een serieuze nono, op andere zijn dassen, pakken, hakken en nylons verplicht. Zelfs in de Tweede Kamer kan weinig, zoals SP-er Peter Kwint nog niet zo lang geleden ondervond toen hij in T-shirt achter het katheder verscheen. En laten we de uniformkleding in de horeca, bij winkelketens en nog veel meer organisaties niet vergeten. Op naaktlopen staat zelfs straf.

Hip genoeg

Minstens even talrijk zijn impliciete kledingvoorschriften. Iedereen is vrij om een bikini of zwembroek te dragen, maar op straat wordt dat op zijn minst raar gevonden, net zoals sommigen bezwaar hebben tegen het zichtbaar dragen van religieuze en semi-religieuze symbolen als djellaba’s, tulbanden, keppeltjes en kruisjes. Ook staat het Sikhs in dit land niet vrij om met hun kirpaan, de religieuze dolk, in de openbare ruimte rond te paraderen. Nazi- en neo-nazisymbolen zijn helemaal uit den boze. Mannen in blote bast wordt de toegang tot menig café en menige winkel geweigerd, net als mensen op blote voeten. Wie met een honkbalpetje op of joggingbroek aan gaat solliciteren staat automatisch met 2-0 achter. Wie gaat joggen verruilt zijn colbert voor een hoodie, wie sportief wil fietsen hult zich per se in felgekleurd lycra en je stapt niet in degelijke brogues of op hakken de tennisbaan op. En half Nederland laat zich in het weekend dociel afbekken en wegsturen door een portier die op eigen gezag bepaalt of je outfit wel hip genoeg is voor zijn of haar club. Dat vinden we allemaal heel gewoon. Kortom: dat je boerka je “right and pride” is, betekent niet zo veel.
Opvallend was dat alle ketelmuziek van voor én tegenstanders van het verbod zich richtte op de boerka zelf, en niet op waar het ding voor staat. Toch ligt juist in die symboliek de echte reden waarom het kledingstuk zo veel aanstoot geeft dat een wetje waarvan iedereen best begreep dat het krom en ongelukkig was desondanks de steun kreeg van een meerderheid in beide Kamers.

Islamofobie

In sommige kringen werd die steun weggezet als uiting van “islamofobie”, een venijnige beschuldiging – een frame, in moderner termen – die elke redelijke discussie op voorhand onmogelijk maakt. Een fobie is een onbeheersbare, redeloze angstemotie, zoals veel mensen die voor spinnen of hoogtes hebben. Over een fobie valt niet te praten. Maar daarvan is hier geen sprake. Er heerst inderdaad in brede kring vrees voor en zelfs afkeer van de islam, althans bepaalde aspecten ervan. Daar kun je het mee eens zijn of niet, maar hoewel ze lang niet altijd worden uitgesproken, zijn die negatieve gevoelens echt en verre van redeloos. Aan de andere kant is de manier waarop iemand als Geert Wilders, de zelfverklaarde kampioen van het anti-islamisme, die gevoelens verwoordt al even destructief. De Islam is ons eigen Second Amendment geworden, een discussie tussen doven die even strak staan van hun eigen gelijk als doorgesnoven Zuidassers op vrijdagavond van de coke. Alle reden dus om eens goed en zo onbevooroordeeld mogelijk te kijken naar wat er echt aan de hand is.

Zondige wereld

Allereerst moeten we vaststellen dat gezichtsbedekkende kleding aan de Europese culturen, inclusief die van Nederland, vreemd is. Het dichtst in de buurt kwamen nog de voile, die uitstierf met de laatste negentiende-eeuwers, en de kappen die nonnen het zicht op de zondige wereld moesten belemmeren. Ook die zijn sinds de tegenwoordig zo ten onrechte verguisde jaren zestig definitief uit het straatbeeld verdwenen. Dat was een daadwerkelijke vorm van bevrijding en emancipatie, en zo werd het niet in de laatste plaats ook door die nonnen zelf gevoeld.

De religieuze eis om buitenshuis te allen tijde gezichtsbedekkende kleding te dragen – en dat is waar het hier om gaat, niet om een persoonlijke, vrijblijvende kwestie van “kom, wat zal ik vandaag eens aantrekken” – staat daarom haaks op de in Nederland gangbare cultuur én op de lange-termijnontwikkeling daarvan in de richting van meer individuele vrijheid, meer gelijkwaardigheid en meer inclusiviteit. Wie een boerka draagt, verbergt zich niet alleen voor haar mannelijke geloofsgenoten, maar keert zich ook letterlijk af van iedere andersdenkende. Zij laat zien niet gekend te willen worden in de Nederlandse buitenwereld en daarvan geen deel te willen uitmaken. Zo wordt het althans door velen begrepen. En dat doet ertoe, om de volgende twee redenen.

Islamitische bubbel

De eerste is dat zulke dracht het sterk gesloten karakter van de moslimgemeenschap in het algemeen benadrukt. Ook in de tweede en derde generatie is onder belijdende moslims in Nederland net als elders de interne sociale controle enorm en de bereidheid om zich werkelijk in de wereld van de ander te begeven minimaal. Moslims die dat wel willen wordt het door de eigen familie en omgeving vaak razend moeilijk gemaakt. Gemengde relaties en huwelijken komen dan ook opvallend weinig voor. Via de moderne media richt men zich voorbij de eigen kring vooral op het voormalige thuisland. Veel migranten en hun kinderen en kleinkinderen leven in een hermetisch afgesloten islamitische bubbel.
Op zich hoeft dat niet zo’n probleem te zijn, een stevig gewortelde samenleving als de onze kan zich wel wat buitenissige randgroepen veroorloven. De Amerikanen hebben uiteindelijk ook hun Amish en de Belgen hun Antwerpse ultraorthodoxe joden. Maar de groep moslims in Nederland is zo groot geworden, dat ze een parallelle samenleving dreigt te worden met een ontwrichtend effect. Een grote, hechte groep die wel gebruik maakt van de voorzieningen en vrijheden die Nederland biedt, maar daar niet in gelijke mate aan bijdraagt en zich geen Nederlander met de Nederlanders voelt. Het bekendste symptoom van die gebrekkige integratie is de structurele oververtegenwoordiging van de tweede en volgende generaties in de werkloosheids- en criminaliteitsstatistieken.

Hagelslag

Alle immigrant die in het leven willen slagen, staan voor dezelfde opdracht: zichzelf een plaats veroveren in de maatschappij waartoe ze zich zo aangetrokken voelden en die ook in stand helpen houden. Dat is niet alleen een economische kwestie, maar evenzeer een culturele. Natuurlijk koesteren immigranten hun thuiscultuur, zoals Amerikaanse Ieren ook na zeven generaties nog St. Patrick’s Day blijven vieren en uitgaan in cafés als The Blarney Stone en The Emerald Isle. Net zo houden Hollanders in Amerika generaties lang vast aan Sinterklaas, importeren ze hagelslag en gaan sommigen zelfs nog altijd ’s zondags naar hun ooit zelf meegebrachte zwartekousenkerk. Maar dat neemt niet weg dat immigreren integreren betekent en voor een groot deel ook assimileren. Eenzijdig en zonder voorwaarden. Al die Amerikaanse Ieren en Hollanders floreren doordat ze vrijwillig first and foremost Amerikaan geworden zijn, met Amerikaanse opvattingen en normen. Wie dat weigert en eist dat de ontvangende maatschappij zich aan hém aanpast, veroordeelt zichzelf op zijn best tot een moeizaam bestaan in de marge, zoals de Amish gedaan hebben. Dat is geen pretje, een kleine groep die zichzelf buiten de samenleving plaats, heeft het altijd moeilijk. Maar het grote Amerika kan de Amish negeren. Een vergelijkbare groep die te groot is om door de rest van de maatschappij te worden genegeerd, wordt een splijtzwam. Dan ontstaan spanningen en ellende.

Glorierijk verleden

Het krampachtig vasthouden aan het eigen islamitische cultuurgoed (zoals dat bijvoorbeeld blijkt uit het eisen van privileges met betrekking tot de eigen religieuze festiviteiten en gebruiken, zoals de ramadan, de rituele slacht, islamitisch onderwijs en het niet erkennen van de scheiding van kerk en staat, dat bij DENK evident is) is in veler ogen nog verontrustender in het licht van de beroerde toestand waarin de islamitische wereld structureel verkeert. De islam mag zich graag beroemen op een glorierijk ver verleden, de realiteit is dat er al eeuwen niet één islamitisch land bestaat waar het de mensen werkelijk goed gaat. Zelfs het spiegelpaleis dat Mohammad bin Salman optrekt, kan maar nauwelijks de barbaarsheid van de Saoedische samenleving verhullen. In een volle eeuw van puissante olierijkdom is geen enkele vooruitgang geboekt, behalve dat Pakistan de atoombom heeft verworven. Er lijkt geen einde te komen aan de verwoestingen die van Beiroet tot Jalalabad worden aangericht door onderlinge richtingenstrijd en superioriteitsdenken. Overal waar de islam in Afrika opduikt, wordt het moord en doodslag en verder niets. Zelfs in al sinds jaar en dag islamitische landen gaat het op alle mogelijke manieren van kwaad tot erger – lees daarvoor maar eens het tamelijk huiveringwekkende afscheidsartikel van Indonesië-correspondent Michel Maas in de Volkskrant van zaterdag 3 augustus.

Religieus isolement

Natuurlijk kun je van de droeve staat van de islamitische wereld – de voornaamste, zo niet de enige oorzaak van de trek naar het westen – wijten aan het optreden van het Westen in die contreien in de afgelopen honderd jaar, maar dan nog blijft staan dat de islamitische wereld blijkbaar ook toen al niet meer in staat was zijn eigen boontjes te doppen en het westen weerwerk te bieden. Niet militair, niet economisch en niet intellectueel. Dat is iets wat zeker de islamitische diaspora, die de islamitische wereld immers om begrijpelijke redenen ontvlucht is, zich zou moeten realiseren en consequenties uit zou moeten trekken. De halsstarrige vlucht in een religieus isolement, gesymboliseerd door de boerka, laat zien dat dat niet of in elk geval veel te weinig gebeurt.
Ook die kritiek wordt al te gemakkelijk weggezet als islamofobie. Dat gebeurt met de beste bedoelingen, maar de gevolgen zijn desastreus. Het voedt en versterkt de krachten die de Nederlandse moslims buiten de Nederlandse samenleving willen houden – neem bijvoorbeeld het hondsbrutale bestuur van het islamitische Cornelius Haga-lyceum, waar de onderwijsinspectie niets onwelvoeglijks aantrof terwijl tegelijkertijd een filmpje uit de school uitlekte waarin een klas getrakteerd wordt op een video-optreden van een erkende haatprediker. En tegelijkertijd ontneemt het alle steun aan die moslims die, alle moeite en offers die dat kost ten spijt, wél willen integreren en volwaardig lid willen zijn van de Nederlandse samenleving.
Dat is waar veel Nederlanders zich ernstig zorgen over maken en wat hen beangstigt, en waar het boerkaverbod een ietwat onhandige uiting van is.

Mijn gekozen waardering € -

Taalkundige, schrijver, vertaler en wetenschapsjournalist @rik_smits_ @RikSmitsAuthor