De muskietenrivier

In 1990 reisde ik voor het eerst naar Brazilië. Ik overleefde in de Amazonejungle een aanval van bijen, had in het waterland van Ilha de Marajó een koortsdelirium, werd met een eenmotorig vliegtuigje in de bush opgepikt en naar een ziekenhuis gevlogen en danste in Salvador, Bahia met de drummers van Olodum. Brazilië bleek behoorlijk rock & roll. Vier jaar later verruilde ik de redactiestoel bij OOR voor een hangmat in de Amazone in het noorden van Brazilië.

Een hangmat in de Amazone (5)

Met 50.000 inwoners is Tefé de laatste grote stad aan de Solimões, maar nog altijd een kleine week varen van de grens met Peru. Op het kantoor van Estaçao Ecológica Mamirauá worden de wetenschappelijke onderzoeksactiviteiten gecoördineerd in het nabijgelegen Mamirauá, het grootste beschermde vloedbos ter wereld dat een gebied van 200.000 hectaren beslaat. Ik stoor een van de projectleidsters in wat lijkt op een telefoongesprek met haar vriend of minaar. Als ik informatie over het project wil, moet ik maar contact opnemen met het hoofdkantoor in Belém, zegt ze op een manier die duidelijk maakt dat ze me liever ziet gaan dan komen.

Belém ligt echter 2000 kilometer stroomafwaarts en aangezien mijn ervaringen met zowel de bureaucratie als de telefoonverbindingen in dit deel van het land weinig reden tot optimisme geven, blijf ik aandringen. Uiteindelijk wil ze me wel een kaartje van het projectgebied geven en kan ik in een aangrenzend kamertje een videoband bekijken. Ik zie de hoofdcoördinator uit Belem, een pafferige man die zich liggend onder een baldakijn als een Romeinse godheid met een gemotoriseerde kano door het oerwoud laat vervoeren. Ik zie apen. Ik zie vissen. Ik zie planten. Wat ik echter nauwelijks zie, zijn lokale bewoners. Wel wetenschappers die in dit gebied hun eigen ecologische proeftuin inrichten.

‘s Avonds is er live-muziek, Amazonemuziek, van Raízes Caboclas. De groep, die bijzonder populair is in Amazonas, maar ook al door Noord-Amerika toerde, is afkomstig uit Benjamin Constant, een kleine plaats die tegen Peru aanligt. Raízes Caboclas, wat zoveel betekent als ‘caboclo wortels’, heeft geen Sting nodig. Met haar muziek laat de groep horen waar ze voor staat. Haar geschiedenis klinkt er in door, maar ook het land langs de Amazone, langs de Solimões, de ritmes van het inheemse Tikuna-volk en de fluitjes.

Raízes Caboclas wil dat de caboclos niet langer door de wereld worden gezien als exotische bezienswaardigheden, niet langer de derderangs wezens zijn, waarvoor zij door de mensen in de grote steden en door de regering van Brazilië worden versleten. Voor Raízes Caboclas is de caboclo een van de weinigen die in staat is datgene wat er werkelijk in het gebied leeft naar buiten te brengen. Voor het zover is zal de caboclo eerst echter, net als zijn inheemse verwanten, zijn eigenwaarde, zijn trots moeten terugvinden.

Julio Lira, de drummer van de groep, zegt me een paar uur voor aanvang van het concert: ‘Zowel het gebied waarin hij leeft als het bloed dat door zijn aderen stroomt, bepalen de toekomst van de caboclo. Alleen zal hij zich dan wel als een caboclo moeten gedragen, door respect te tonen voor de omgeving waarin hij leeft. Wij hebben in dit gebied een heel ander gevoel voor tijd, een heel ander gevoel voor ruimte. Soms lijkt het of de caboclo lui is, maar dat is gezichtsbedrog. Een caboclo moet geduld hebben om het juiste moment in zijn leven te bepalen om iets te doen, zodat het klopt met het grote geheel waar hij deel van uitmaakt.’

‘Onze liedjes gaan over het land zoals wij dat kennen en ervaren als wij op onze blote voeten door het woud lopen en met onze kano’s over het water van de rivieren varen’, legt Celdo Braga uit. Hij is de leider van de groep. ‘Sommige liedjes zijn op zich heel eenvoudige beschrijvingen van de omgeving, maar hun muzikaliteit en hun ritmes zijn uit drie verschillende dimensies afkomstig. Er is inheemse muziek en er zijn geluiden van het woud en het water zelf. Maar er zijn ook invloeden merkbaar die afkomstig zijn van mensen die vanuit het noordoosten van Brazilië naar Amazonia kwamen om goud te zoeken. Met onze muziek willen wij mensen bij hun oren nemen en ze laten reizen. Er is zoveel onwetendheid. Zovelen, niet alleen van buiten het gebied, maar ook die hier zelf wonen, hebben geen flauw benul van de realiteit van de regio, van wat er leeft.’

Terwijl hij zijn boot door smalle kanalen in de richting van het meer van Mamirauá stuurt, klaagt Valdecir dat de muskieten hier zo groot zijn ‘als een treinwagon’. Het laatste is overdreven, maar wel zijn ze met velen. Hele wolken hangen er rond de boot. Het moeten er miljoenen zijn en allemaal proberen ze door bloeddorst gedreven een plaatsje te veroveren op wat er aan naakte huid voorhanden is. Ook blijkt er een bijensoort aanwezig die het op haren heeft voorzien en die mijn hoofd afgraast alsof het de grasmat van een voetbalstadion is. Mijn gezicht begint te zwellen en tegen de tijd dat we het gebied naderen waar Joaquim Guimares woont, leider van de projectsector die ligt aan de monding van de Mamirauá rivier, heb ik het gevoel dat ik zo auditie kan doen voor een rol als The Elephant Man.

Joaquim is een caboclo, een kleine pezige man van 62 jaar. Net als zijn vrouw Lucia woont hij al zijn hele leven in dit gebied. Tot zo’n tien jaar geleden werd hij nauwelijks of niet gestoord door buitenstaanders. Toen begonnen ze te komen, vertelt hij, de wetenschappers en de zendelingen. Hij had de hoofdcoördinator van het project al regelmatig voorbij zien varen en na enkele keren kwam hij aan land, stelde zich voor en vroeg Joaquim het meteorologische apparaat, waarmee ze metingen in het gebied wilden verrichten, onder zijn hoede te nemen. Vijf jaar later werd de caboclo aangesteld als een soort opzichter. Hij werd het aanspreekpunt voor mensen in de regio en tevens moest hij informatie doorgeven en controleren of er werd gejaagd. Joaquim kon de aandacht die hij van de mensen van het project kreeg wel waarderen. Ze brachten boeken mee en er werd een kleine school neergezet. Ook kreeg de gemeenschap voedsel en konden de jonge mannen meehelpen met het bouwen van huizen en het in kaart brengen van het projectgebied. En het belangrijkste, vooral voor de bewoners van het gebied zelf, de visstand nam in de zeven jaar dat het project loopt enorm toe.

Maar toch, de besluiten over het gebied zijn genomen in Belém, een paar duizend kilometer stroomafwaarts. Hadden de mensen die hier wonen wel een keuze? Joaquim: ‘De besluiten worden genomen door de hoofdkwartieren in Belém, Manaus en Tefé, maar wij controleren zelf de naleving van de vis- en jachtverboden, niet de mensen uit Belém. Wij houden toezicht op de boten die het gebied binnenvaren en als we het niet vertrouwen, sommeren we hen weg te gaan. Als ze niet gaan is er de radio om de federale politie op te roepen.’

Maar wat als Belém iets wil en de mensen, die hier tenslotte al generaties lang wonen, weigeren mee te werken? Arie, Joaquims zoon, die bij het gesprek aanwezig is, antwoordt in plaats van zijn vader. ‘De uiteindelijke beslissing om iets wel of niet te doen, ligt bij de mensen hier. Als iemand uit de top van het project of de gouverneur bijvoorbeeld een idee heeft over economische ontwikkeling, roepen wij een vergadering van de sectorleiders bijeen. Er wordt dan een afgevaardigde gekozen die in Belém moet gaan praten over de positieve en negatieve gevolgen die wij zien en over hoe we het project verder zouden kunnen ontwikkelen. Het belangrijkste doel van het project is de bescherming van het milieu en niemand is daarvoor méér geschikt dan een caboclo. Wij woonden hier al toen het woord natuurbeheer nog moest worden uitgevonden.’

Enkele tientallen kilometer verderop in Jaquiri, waar een groepje Cambeba woont, is de stemming heel wat minder juichend. We treffen alleen maar vrouwen en kinderen aan. De mannen zijn naar Tefé, in verband met een tiendaagse cursus gezondheidsleer die wordt gegeven door mensen van het project. Maria das Graças, een wat stuurse, tandeloze vrouw, werpt zich op als woordvoerster van de vrouwen. Bezoekers moeten meestal eerst met Raimundo Cruz praten, zegt ze. Hij is de leider. Maria: ‘Het is voor ons vaak erg moeilijk om contact te krijgen met de coördinatoren van het project, om inlichtingen te krijgen. En omdat wij onze cultuur willen bewaren, kunnen wij niet iedereen zomaar toestemming geven om aan land te komen.’

Nadat ze dit heeft gezegd, heet ze ons uit naam van Raimundo Cruz echter welkom. Ik begrijp de afwerende houding van de vrouwen wel. De mensen hier behoren tot de laatsten van het Cambeba-volk – in totaal telt de stam slechts een kleine honderd leden – en vaak wordt een resoluut buitensluiten van al het andere gezien als de enige manier die er is om een cultuur te laten overleven. Dat de vrouwen bang zijn, heeft echter vooral te maken met het feit dat soms bendes uit de omliggende gebieden overvallen plegen op het moment dat de mannen van de gemeenschap weg zijn. Zoals nog niet zo heel lang geleden verder stroomopwaarts gebeurde bij de Tikuna. Houtkappers die uit het gebied van de Tikuna weg moesten, kwamen met geweren naar het hoofddorp en vermoordden er veertien mensen.

Ondanks het feit dat ze ons in hun dorp hebben uitgenodigd, blijven de vrouwen wantrouwig. Ze geven nauwelijks antwoord als ik vragen stel over de rol die de gemeenschap speelt in het Mamirauá-project en omgekeerd. Het enige dat Maria kwijt wil, is dat het leven hier veel armer is dan waar we net vandaan komen. Het deel van het gebied waar Joaquim leeft, is voor het project interessanter als onderzoeksgebied – er zit meer en betere vis. Interessanter betekent in dit geval ook belangrijker. De vrouwen vertellen dat als zij iets nodig hebben van de projectleiders, zij naar hen toe moeten, naar Tefé. Bij Joaquim komen de Mamirauá-mensen altijd zelf langs.

‘Het leven hier is hard’, zegt Ines. ‘Vorig jaar kwam het water zo hoog dat wij al onze groenten zijn kwijtgeraakt en ons meel elders moesten kopen. En daarvoor hadden we het geld niet. Als de mannen weg zijn, komt alles op ons neer.’ En de mensen dan van het project, helpen die niet als er problemen zijn? Maria: We hebben een cursus gezondheidsleer, hygiëne en geboortezorg gehad en soms komen hier mensen van het project om ons medisch te keuren. Weigeren we met hen samen te werken, dan zijn we dit ook kwijt.’ En dat kan desastreus zijn in een land waar gezondheidszorg niet vanzelfsprekend is en waar ziekten als malaria, dysenterie en gele koorts vaak epidemische vormen aannemen.

Dan blijken toch niet álle mannen weg te zijn. Hij heet Olavo en vraagt of ik hem naar zijn huis wil vergezellen. Daar ontmoet ik zijn vader. Aloiso is negentig jaar en ‘honderd procent indiaan’. Olavo laat een brochure zien met ‘een volledige woordenlijst Portugees Omauense’. Hij zucht: ‘Helaas nooit uitgegeven.’ Omauense is de taal van het Omaua-volk en dan blijkt dat Aloiso en dus ook Olavo geen Cambeba zijn maar Omaua. Ik ben in een stammenconflict beland. Olavo lijdt onder de druk van de gemeenschap. Hij zegt dat die hem als een paria behandelt. Het was me al opgevallen dat hij de enige in het dorp is met een afrastering rond zijn hut. Zijn vader en hij woonden hier al voordat de rest kwam en als stam ging leven, ongeveer twaalf jaar geleden, toen het Mamirauá project van start ging. ‘Ze kwamen hier en vroegen mijn vader toestemming om te vissen. Ze zouden tien dagen blijven maar zijn nooit meer weggegaan.’ Veel is er sindsdien voor hen veranderd. Ze wilden zijn manier van leven aantasten, zegt Olavo. Hij voelt zich gekwetst doordat de gemeenschap zich afsluit en hem niet wil accepteren. Het meest vreemde bij dit alles: Olavo’s felste tegenstandster is Maria das Graças, dezelfde Maria die ook de grootmoeder is van Christine, Olavo’s pasgeboren kleindochter die in mijn armen wordt gelegd en van wie de ouders Maria’s zoon en Olavo’s dochter zijn. Christine kijkt me aan, eerst verbaasd, verwonderd, maar als ik met haar praat en gezichten trek, begint ze te lachen. Ook Maria, die zich bij ons in het huis van haar ‘vijand’ heeft gevoegd, lijkt te ontdooien. Aloiso, die al die tijd weinig heeft gezegd, zingt een paar frases in een van de oude talen en iedereen luistert stil. Het komt wel goed hier.

‘Wij geloven in God, maar ons leven hangt af van de rivier’, zegt Maria als we afscheid nemen, en als ik haar vervolgens wijsheid toewens voor de toekomst: ‘Wijsheid? Ik kan niet eens mijn eigen naam lezen.’ Dat is wel het laatste om bezorgd over te zijn, antwoord ik. Ze lacht en zegt dat ik denk als een indiaan.

Wordt vervolgd…

Nawoord:
Klik op een van de hyperlinks hieronder, sluit je ogen en reis naar het Mamirauá reservaat, bij Tefé aan de Solimõesrivier, zoals de Amazone in Brazilië van de grens met Peru tot aan Manaus heet. Loop over een bospad, zit in een kano, luister naar het orkest van vogels, insecten en zoogdieren overal om je heen, de regen die valt.
Youtube: Sounds of Mamirauá | Sons de Mamirauá
Spotify: Sounds of Mamirauá | Sons de Mamirauá

Ik was in Mamirauá, toen het net beschermd gebied was geworden. Een verslag uit mijn aantekeningen van toen lees je hierboven in deel 5 uit de serie ‘Een hangmat in de Amazone’. Eerdere delen zijn: (1) Van rock & roll naar een hangmat in de Amazonejungle, (2) Een hangmat in de Amazone, (3) Caboclos: de natuurlijke wetenschappers van het Amazonewoud en (4) Voetballen met een rat.

 

Mijn gekozen waardering € -

Ex-muziekjournalist. Ruilde in de jaren 90 redactiestoel muziekblad OOR in voor een hangmat in de Amazone, Dancin' Fool.